In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2021 een ambtshalve beschikking gegeven inzake de onderbewindstelling van de gelden en goederen van een betrokkene. De bewindvoerder, die sinds 1997 betrokken was, werd ontslagen omdat er twijfels waren gerezen over de belangenbehartiging van de betrokkene. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de bewindvoerder zijn taken niet slecht uitvoerde, er patronen waren ontstaan die mogelijk niet meer in het belang van de betrokkene waren. De staat van de woning van de betrokkene was slecht en hij leek klem te zitten tussen de betrokkenen in zijn leven.
De kantonrechter heeft verschillende bezoeken aan de betrokkene gebracht en gesprekken gevoerd met de bewindvoerder en de advocaat van de betrokkene. Tijdens deze gesprekken kwam naar voren dat er verschillende visies waren over de rol van de bewindvoerder en de betrokkenheid van derden, waaronder een persoon genaamd [X]. De kantonrechter concludeerde dat de betrokkene niet in staat was om zelf een keuze te maken voor een nieuwe bewindvoerder en dat er gewichtige redenen waren om een professionele bewindvoerder aan te stellen. De kantonrechter heeft [A. BV] benoemd als opvolgend bewindvoerder, met de verwachting dat deze objectief naar de situatie van de betrokkene zou kijken en zijn belangen voorop zou stellen.
De beschikking bevatte ook bepalingen over de beloning van de opvolgend bewindvoerder en de verplichting voor de ontslagen bewindvoerder om rekening en verantwoording af te leggen aan de nieuwe bewindvoerder. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.