Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20 en het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erkend dat een veroordeling kan volgen ten aanzien van de feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19 en heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/228496-20 heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat op geen enkele manier blijkt dat verdachte de brandblussers zou hebben gestolen. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de aankoop van de brandblussers is niet onaannemelijk. Op basis van het bedrag dat verdachte heeft betaald, had bij hem geen vermoeden van diefstal moeten ontstaan, want dat bedrag komt overeen met wat aangever heeft verklaard over de waarde van de brandblussers. In het dossier zit dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een diefstal, alsmede voor opzetheling en schuldheling.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van plan was te gaan betalen en heeft geprobeerd te pinnen. Doordat de transactie niet kon plaatsvinden, is er tussen de tankbediende en verdachte een civielrechtelijke afspraak gemaakt om op een later moment te betalen. Pas daarna heeft verdachte bedacht niet te betalen. Dat maakt dit een incassozaak en levert geen diefstal of verduistering op.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/300646-19 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is. De verklaring van verdachte is niet onaannemelijk. Verdachte heeft een geloofwaardige verklaring afgelegd, ook over zijn kledingkeuze. In de huidige maatschappij is het normaal dat jongens en meiden met elkaar omgaan zonder elkaar te kennen. Het gaat dan ook te ver om het bewijs te baseren op de stelling dat verdachte zijn verklaring ongeloofwaardig is.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de diefstal van twee brandblussers en daarbij horende beschermhoezen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de diefstal van een hoeveelheid brandstof niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de brandblussers gekocht op de parkeerplaats bij de Jumbo in Heerenveen. Ik heb ze contant betaald.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2020, opgenomen op pagina 4. e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020219000 van 12 september 2020, inhoudend als verklaring van [naam 1] namens [benadeelde partij 7] :
Ik doe aangifte van diefstal van 2 brandblussers. Op 11 mei 2020 waren wij er zeker van dat de 2 brandblussers nog achter het bergingsvoertuig zaten. Op 12 mei 2020 zijn wij erachter gekomen dat de 2 brandblussers weg waren genomen.
In de nacht van 31 juli 2020 op 1 augustus 2020 moest ik een voertuig ophalen dat in beslag was genomen door de politie. Toen ik de kofferbak opendeed om foto's te maken wat erin zat, trof ik 2 brandblussers aan. Ik herkende meteen de 2 brandblussers als de brandblussers die op ons bergingsvoertuig zaten. Ik herkende 1 van de brandblussers omdat er een grijze sticker op zat met de tekst: " [naam 2] ”, refererend aan ons bergingsvoertuig. De andere brandblusser herkende ik aan de stickers van het bedrijf [bedrijf] . Dit bedrijf doet elk jaar de controle van al onze brandblussers. Ik heb bij hun een uitdraai gevraagd met alle brandblussers die wij in ons bedrijf hebben. Ik zag dat genoemde " [naam 2] " brandblusser een nummer had, dit betreft [nummer]. Dit nummer staat op de gele sticker van de [naam 2] brandblusser. Tevens zit er een sticker van [bedrijf] op. Ik zag dat dit ook achterop de brandblusser [naam 2] stond. Ik kan met 100% zekerheid zeggen dat dit de brandblussers zijn van ons bergingsvoertuig.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20
Verdachte heeft verklaard dat hij twee brandblussers op een parkeerplaats bij de Jumbo in Heerenveen heeft gekocht van een hem onbekend gebleven persoon. Deze persoon zou verdachte hebben aangesproken omdat hij geïnteresseerd was in de auto van verdachte, waarna deze man hem zou hebben gevraagd of verdachte interesse had in de brandblussers. De man zou daarbij hebben aangegeven dat hij de brandblussers vanuit het faillissement van zijn bedrijf verkocht. Verdachte is daarop ingegaan en heeft verklaard € 100,00 per brandblusser contant te hebben betaald.
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de brandblussers heeft gekocht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijdens het verwerven van de brandblussers in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de brandblussers van diefstal afkomstig waren. De rechtbank overweegt daartoe dat het feit dat hem op een parkeerplaats is gevraagd of hij belangstelling had voor brandblussers vraagtekens over de herkomst van de brandblussers hadden moeten oproepen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat wanneer een onderneming failliet is, de ondernemer geen bevoegdheden meer heeft over zijn vermogen. Bovendien heeft verdachte geen onderzoek gedaan naar de herkomst van de brandblussers of de waarde daarvan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 maart 2020, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020077073 van 30 mei 2020, inhoudend als verklaring van [naam 3] namens [benadeelde partij 4] :
Plaats delict: [straatnaam] , Heerenveen
Pleegdatum: 2 maart 2020
Klant tankt. Meneer zou binnen 24 uur komen betalen op het station.
Bijlage goederen:
Object: Benzine
Waarde: EUR 67,09
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 23 mei 2020, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Je wordt verdacht van tanken zonder te betalen, gepleegd op 2 maart 2020 bij tankstation aan de [straatnaam] te Heerenveen. Wat wil je daarover verklaren.
A: Op enig moment moest ik tanken. Ik deed dat hij BP tankstation aan de [straatnaam] . Ik tankte de auto vol benzine. Ondanks dat ik beloofde om binnen 24 uur terug te komen om te betalen, heb ik dat niet gedaan. Ik heb dat daarna bewust niet meer gedaan omdat ik niet ben teruggegaan naar de shop ondanks mijn belofte dat wel te doen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20
Zoals uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte verklaard dat hij er bewust voor heeft gekozen de benzine niet te betalen. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, betreft dit niet enkel een civiel geschil maar levert het niet betalen door verdachte ook een verduistering op. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/300646-19
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 november 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019293889 van 19 december 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 5] :
Pleegdatum: Op 4 november 2019
Ik wil bij deze aangifte doen van diefstal van 2 pinpassen op mijn naam. Omstreeks 20.00 uur keek ik op de app en zag dat er een transactie was gedaan. Dit was op het tijdstip 18.02 uur, bij cafetaria [naam cafetaria] te Heerenveen. Er is toen een bedrag van 29,50 euro, verdeeld in 3 bedragen afgehaald. Ik heb meteen mijn vriendin gevraagd om ook op de RABO app te kijken. Dit heeft zij gedaan en zij zag toen dat er omstreeks 18.11 uur een transactie gedaan was bij de ALDI te Heerenveen. Tevens was er bij de naastgelegen JUMBO een transactie gedaan. Bij de ALDI en JUMBO zijn om 18.11 uur met de RABO pas gepind. Vervolgens ben ik zelf naar cafetaria [naam cafetaria] gegaan. Ook heb ik daar camerabeelden bekeken. Er was op te zien dat een jongeman gebruik maakte van mijn pinpas. Vervolgens ben ik naar de JUMBO gegaan. Toen ik de beelden daar had bekeken zag ik de jongeman een succesvolle transactie doen. Iets later zag ik de jongeman terugkomen op de camera tijdens zijn 2e bezoek, waarbij de transactie mislukt was. Terwijl ik naar mijn auto loop, die aan de voorzijde van de winkel stond geparkeerd, zie ik een groepje jongens staan. Ik zie een jongen staan die ik voor 100 % herken als zijnde de persoon die met mijn pas wilde betalen. Ik heb hem aangesproken. De jongeman bekende toen aan mij dat hij aan het pinnen was met passen die niet van hem waren. Op dat moment heb ik hem gevraagd of hij zijn ID aan mij wilde laten zien. Toen zag ik dat hij [verdachte] heet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 8 december 2019 zag ik de beelden van de Jumbo. Het betreffen twee beeldmomenten van 4 november 2019 waarop dezelfde jongen kort achter elkaar
in verschillende kleding bij de balie staat om te pinnen.
Beeld 1 op 4 november 2019 omstreeks 18.11 uur:
- Verdachte verschijnt in beeld met hoodie met capuchon op zijn hoofd
- Verdachte heeft een beurs in zijn handen
- Medewerkster Jumbo pakt één donker pakje shag of sigaretten.
- Verdachte betaald met een pinpas middels contactloos pinnen
- Medewerkster Jumbo pakt een rood/wit pakje sigaretten.
- Verdachte betaald wederom met een pinpas middels contactloos pinnen
Op de beelden zijn geen andere personen waarneembaar. Verdachte is telkens alleen in de winkel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 8 december 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Er is op 4 november 2019 een beurs weggenomen of zoekgeraakt. In die beurs zaten pinpassen. Met die pinpassen is die dag gepind. Wat heb je bij het [naam cafetaria] gekocht?
A: Twee pakjes sigaretten.
O: Ik toon verdachte foto's van beelden van [naam cafetaria] en van de Jumbo.
V: Wie is de persoon op de foto’s?
A: Dat ben ik.
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 18/300646-19
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij met de pinpassen van aangever heeft gepind. Deze pinpassen zou hij van ene [naam 4] , een jongen die hij die dag had ontmoet, hebben gekregen om daarmee voor die jongen sigaretten te kopen. Verdachte heeft eerst sigaretten gekocht bij cafetaria [naam cafetaria] , vervolgens bij de Aldi en daarna bij de Jumbo. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de pinpassen gestolen waren.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte wisselende en onverifieerbare verklaringen heeft afgelegd, die op bepaalde punten bovendien niet passen bij de feiten. Zo heeft hij wisselend verklaard over waar hij de persoon van wie hij de passen zou hebben gekregen, zou hebben getroffen: tegen aangever zegt hij in eerste instantie bij de Aldi, maar nadat aangever hem confronteert met het feit dat hij ook op de beelden van [naam cafetaria] te zien is, zegt hij dat hij de jongen bij [naam cafetaria] had getroffen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de jongen bij het NS-station in Heerenveen heeft getroffen, en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de jongen bij de AH to go heeft ontmoet.
Uit de aangifte volgt dat de eerste transactie om 18:02 uur bij [naam cafetaria] heeft plaatsgevonden. Vervolgens is er om 18:11 uur bij de Aldi gepind en daarna omstreeks 18:12 uur bij de Jumbo. Omstreeks 20:30 uur wilde verdachte opnieuw bij de Jumbo te pinnen, maar die transactie is mislukt. Verdachte is dus meerdere uren in het bezit geweest van de pinpassen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat iemand verdachte heeft gevraagd om gedurende meerdere uren op diverse plekken sigaretten te kopen en daarvoor twee pinpassen heeft afgegeven.
Bovendien heeft aangever verdachte buiten de Jumbo geconfronteerd met het feit dat hij met zijn passen had gepind. Als de persoon van wie verdachte de passen zou hebben gekregen om mee te pinnen daarbij aanwezig was geweest – zoals door verdachte wordt beweerd –, had het voor de hand gelegen dat verdachte dat direct had aangegeven. Verdachte geeft geen aannemelijke verklaring waarom hij dat niet heeft gedaan. Daarnaast heeft verdachte geen gegevens van deze persoon. Verdachte had bovendien eenvoudig kunnen en moeten vaststellen dat de pinpassen van een ander persoon waren. Ten slotte heeft verdachte de portemonnee van aangever enkele dagen later op het politiebureau ingeleverd met een naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig verhaal dat hij de persoon van wie hij de passen zou hebben gekregen weer was tegengekomen en hem de portemonnee had afgepakt. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat verdachte wist dat het ging om gestolen pinpassen en dat hij daarmee opzettelijk heeft gepind.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte immers niet geloofwaardig. Bovendien volgt uit de camerabeelden dat verdachte alleen heeft gepind. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20, feit 1 primair
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 november 2020, opgenomen op pagina 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020314468 van 17 december 2020, inhoudende de verklaring van [naam 5] namens [benadeelde partij 1] ;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een aangifte door [benadeelde partij 8] van 2 november 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20, feiten 2. en 3.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 november 2020, opgenomen op pagina 109 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020314468 van 17 december 2020, inhoudende de verklaring van [naam 6] namens [benadeelde partij 2] ;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een bedrijfsaangifte door [benadeelde partij 2] , opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 15 december 2020, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 18/228630-20
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 september 2020, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020248821 van 12 september 2020, inhoudende de verklaring van [naam 7] namens [benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van parketnummer 18/284229-20, feiten 1. en 2.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 november 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020311590 van 11 november 2020, inhoudende de verklaring van [naam 1] ;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai uit de politiesystemen, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier;
4. een schriftelijk stuk, inhoudende een kennisgeving van inbeslagneming van 8 november 2020.
Ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 17 december 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019334314 van 19 december 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 6] .
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
Verdachte heeft verklaard dat hij opzettelijk geld uit de kassa heeft weggenomen. Daarnaast zou hij van zijn werkgever, aangever, een voorschot van € 100,00 hebben ontvangen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorschot van € 100,00 heeft verduisterd. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever dit bedrag in zijn aangifte niet heeft benoemd, maar dat dit enkel volgt uit de WhatsApp gesprekken tussen aangever en verdachte en de verklaring van verdachte dat hij een voorschot van € 100,00 heeft gekregen. Aangezien verdachte voor aangever heeft gewerkt, is de rechtbank niet duidelijk op welke periode het voorschot van € 100,00 zag. Er kan daarom niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat verdachte het bedrag van € 100,00 wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.