ECLI:NL:RBNNE:2021:4099

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
18/316769-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met meerdere tenlasteleggingen waaronder valsheid in geschrifte, oplichting en diefstal

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte is beschuldigd van een reeks strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrifte, oplichting, poging tot oplichting, schuldheling, diefstal, onttrekking aan beslag, rijden zonder geldig rijbewijs en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste documenten om een krediet te verkrijgen en heeft meerdere keren geprobeerd om zich wederrechtelijk te bevoordelen door middel van valse namen en kunstgrepen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij de reclassering. De rechtbank heeft ook enkele vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard en andere gedeeltelijk zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoonlijke situatie van de verdachte, waarbij ook rekening is gehouden met eerdere veroordelingen en het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/316769-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/228496-20, 18/228630-20, 18/284229-20, 18/139300-20, 18/300646-19 en 18/302353-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
na nadere omschrijving van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 18/316769-20 dat:
1
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te Amsterdam en/of te Heerenveen, in ieder geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een salarisstrook op naam van het bedrijf [naam bedrijf] , als ware het echt en onvervalst, door deze valse salarisstrook, waaruit moest blijken dat verdachte netto 3.250,- euro in de maand verdiende, in te dienen bij de besloten vennootschap [benadeelde partij 1] teneinde op die wijze van hen een krediet te verkrijgen ten bedrage van 23.300,- euro;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2020, te Amsterdam en/of te Heerenveen, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de besloten vennootschap [benadeelde partij 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst, te weten het aan hem verstrekken van een krediet ten bedrage van € 23.300,00, met voormeld oogmerk, een vals en/of vervalst geschrift, te weten een salararisstrook op naam van het bedrijf [naam bedrijf] , dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, en waaruit moest blijken dat verdachte netto 3.250,- euro in de maand verdiende, heeft ingediend bij de besloten vennootschap [benadeelde partij 1] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de maand augustus 2020, te Apeldoorn en/of Heerenveen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] (handelend onder de naam [benadeelde partij 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van (in totaal) € 1331,26, door
-via internet onder de namen [verdachte] en/of [verdachte] (schade)verzekeringen af te sluiten voor een voertuig met kenteken [kenteken] en/of
-de verschuldigde premies voor deze verzekeringen te betalen via een door hem verleende incassomachtiging en/of
-de verzekering vervolgens (vrijwel) direct weer op te zeggen en/of daarbij de verzekeraar te verzoeken de geïncasseerde premiebedragen terug te storten en/of
-zelf de geïncasseerde premiebedragen te storneren;
3
hij in of omstreeks de maand augustus en september 2020, te Heerenveen en/of Apeldoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] (handelend onder de namen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 2] ) te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten diverse geldbedragen ter hoogte van in totaal € 86.884,86
-via internet onder zijn eigen naam en/of [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] diverse (schade)verzekeringen heeft afgesloten en/of
-de premies voor deze verzekeringen heeft betaald via een bankincasso en/of (in elk geval) een incassomachtiging heeft afgegeven om de verschuldigde premies te betalen en/of
-de verzekeringen vervolgens (vrijwel) direct weer heeft opgezegd en/of daarbij de verzekeraar heeft verzocht de geïncasseerde premiebedragen terug te storen en/of
-zelf het geïncasseerde premiebedrag heeft gestorneerd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 18/228496-20 dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2020, in de gemeente Heerenveen, twee brandblussers en/of bijbehorende beschermhoezen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 7]., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met 1 augustus 2020, in de gemeente Heerenveen, althans in Nederland, een goed, te weten twee brandblussers heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in de zaak met parketnummer 18/228630-20 dat:
hij op of omstreeks 8 september 2020, in de gemeente Heerenveen, een personenauto (Audi Q7, gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 18/284229-20 dat:
1
hij op of omstreeks 09 november 2020 te Heerenveen, opzettelijk een personenauto, Audi A5, kenteken [kenteken] , althans enig goed, aan het krachtens de wet, daarop gelegd beslag, of aan een gerechtelijke bewaring, heeft onttrokken, of wetende dat het daaraan onttrokken is, heeft verborgen;
2
hij op of omstreeks 9 november 2020 te Heerenveen als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, de Leeuwarderstraatweg, een motorrijtuig, (personenauo), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd;
na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 18/139300-20 dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2020 te Heerenveen een hoeveelheid brandstof (benzine), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, opzettelijk een hoeveelheid benzine ter waarde van € 67,04, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
in de zaak met parketnummer 18/300646-19 dat:
hij op of omstreeks 4 november 2019, te Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, een geldbedrag (van één of meerdere betaalrekeningen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 5] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldbedrgen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten contactloos betalen;
en in de zaak met parketnummer 18/302353-19 dat:
hij meermalen, in elk geval eenmaal in of omstreeks de periode van 06 september 2019 tot en met 12 september 2019 te Heerenveen opzettelijk een geldbedrag (met een totaal van
€ 597,65), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als medewerker van de snackbar, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20 en het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erkend dat een veroordeling kan volgen ten aanzien van de feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19 en heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/228496-20 heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat op geen enkele manier blijkt dat verdachte de brandblussers zou hebben gestolen. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de aankoop van de brandblussers is niet onaannemelijk. Op basis van het bedrag dat verdachte heeft betaald, had bij hem geen vermoeden van diefstal moeten ontstaan, want dat bedrag komt overeen met wat aangever heeft verklaard over de waarde van de brandblussers. In het dossier zit dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een diefstal, alsmede voor opzetheling en schuldheling.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van plan was te gaan betalen en heeft geprobeerd te pinnen. Doordat de transactie niet kon plaatsvinden, is er tussen de tankbediende en verdachte een civielrechtelijke afspraak gemaakt om op een later moment te betalen. Pas daarna heeft verdachte bedacht niet te betalen. Dat maakt dit een incassozaak en levert geen diefstal of verduistering op.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/300646-19 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is. De verklaring van verdachte is niet onaannemelijk. Verdachte heeft een geloofwaardige verklaring afgelegd, ook over zijn kledingkeuze. In de huidige maatschappij is het normaal dat jongens en meiden met elkaar omgaan zonder elkaar te kennen. Het gaat dan ook te ver om het bewijs te baseren op de stelling dat verdachte zijn verklaring ongeloofwaardig is.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de diefstal van twee brandblussers en daarbij horende beschermhoezen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de diefstal van een hoeveelheid brandstof niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de brandblussers gekocht op de parkeerplaats bij de Jumbo in Heerenveen. Ik heb ze contant betaald.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2020, opgenomen op pagina 4. e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020219000 van 12 september 2020, inhoudend als verklaring van [naam 1] namens [benadeelde partij 7] :
Ik doe aangifte van diefstal van 2 brandblussers. Op 11 mei 2020 waren wij er zeker van dat de 2 brandblussers nog achter het bergingsvoertuig zaten. Op 12 mei 2020 zijn wij erachter gekomen dat de 2 brandblussers weg waren genomen.
In de nacht van 31 juli 2020 op 1 augustus 2020 moest ik een voertuig ophalen dat in beslag was genomen door de politie. Toen ik de kofferbak opendeed om foto's te maken wat erin zat, trof ik 2 brandblussers aan. Ik herkende meteen de 2 brandblussers als de brandblussers die op ons bergingsvoertuig zaten. Ik herkende 1 van de brandblussers omdat er een grijze sticker op zat met de tekst: " [naam 2] ”, refererend aan ons bergingsvoertuig. De andere brandblusser herkende ik aan de stickers van het bedrijf [bedrijf] . Dit bedrijf doet elk jaar de controle van al onze brandblussers. Ik heb bij hun een uitdraai gevraagd met alle brandblussers die wij in ons bedrijf hebben. Ik zag dat genoemde " [naam 2] " brandblusser een nummer had, dit betreft [nummer]. Dit nummer staat op de gele sticker van de [naam 2] brandblusser. Tevens zit er een sticker van [bedrijf] op. Ik zag dat dit ook achterop de brandblusser [naam 2] stond. Ik kan met 100% zekerheid zeggen dat dit de brandblussers zijn van ons bergingsvoertuig.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20
Verdachte heeft verklaard dat hij twee brandblussers op een parkeerplaats bij de Jumbo in Heerenveen heeft gekocht van een hem onbekend gebleven persoon. Deze persoon zou verdachte hebben aangesproken omdat hij geïnteresseerd was in de auto van verdachte, waarna deze man hem zou hebben gevraagd of verdachte interesse had in de brandblussers. De man zou daarbij hebben aangegeven dat hij de brandblussers vanuit het faillissement van zijn bedrijf verkocht. Verdachte is daarop ingegaan en heeft verklaard € 100,00 per brandblusser contant te hebben betaald.
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de brandblussers heeft gekocht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijdens het verwerven van de brandblussers in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de brandblussers van diefstal afkomstig waren. De rechtbank overweegt daartoe dat het feit dat hem op een parkeerplaats is gevraagd of hij belangstelling had voor brandblussers vraagtekens over de herkomst van de brandblussers hadden moeten oproepen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat wanneer een onderneming failliet is, de ondernemer geen bevoegdheden meer heeft over zijn vermogen. Bovendien heeft verdachte geen onderzoek gedaan naar de herkomst van de brandblussers of de waarde daarvan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 maart 2020, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020077073 van 30 mei 2020, inhoudend als verklaring van [naam 3] namens [benadeelde partij 4] :
Plaats delict: [straatnaam] , Heerenveen
Pleegdatum: 2 maart 2020
Klant tankt. Meneer zou binnen 24 uur komen betalen op het station.
Bijlage goederen:
Object: Benzine
Waarde: EUR 67,09
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 23 mei 2020, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Je wordt verdacht van tanken zonder te betalen, gepleegd op 2 maart 2020 bij tankstation aan de [straatnaam] te Heerenveen. Wat wil je daarover verklaren.
A: Op enig moment moest ik tanken. Ik deed dat hij BP tankstation aan de [straatnaam] . Ik tankte de auto vol benzine. Ondanks dat ik beloofde om binnen 24 uur terug te komen om te betalen, heb ik dat niet gedaan. Ik heb dat daarna bewust niet meer gedaan omdat ik niet ben teruggegaan naar de shop ondanks mijn belofte dat wel te doen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20
Zoals uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte verklaard dat hij er bewust voor heeft gekozen de benzine niet te betalen. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, betreft dit niet enkel een civiel geschil maar levert het niet betalen door verdachte ook een verduistering op. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/300646-19
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 november 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019293889 van 19 december 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 5] :
Pleegdatum: Op 4 november 2019
Ik wil bij deze aangifte doen van diefstal van 2 pinpassen op mijn naam. Omstreeks 20.00 uur keek ik op de app en zag dat er een transactie was gedaan. Dit was op het tijdstip 18.02 uur, bij cafetaria [naam cafetaria] te Heerenveen. Er is toen een bedrag van 29,50 euro, verdeeld in 3 bedragen afgehaald. Ik heb meteen mijn vriendin gevraagd om ook op de RABO app te kijken. Dit heeft zij gedaan en zij zag toen dat er omstreeks 18.11 uur een transactie gedaan was bij de ALDI te Heerenveen. Tevens was er bij de naastgelegen JUMBO een transactie gedaan. Bij de ALDI en JUMBO zijn om 18.11 uur met de RABO pas gepind. Vervolgens ben ik zelf naar cafetaria [naam cafetaria] gegaan. Ook heb ik daar camerabeelden bekeken. Er was op te zien dat een jongeman gebruik maakte van mijn pinpas. Vervolgens ben ik naar de JUMBO gegaan. Toen ik de beelden daar had bekeken zag ik de jongeman een succesvolle transactie doen. Iets later zag ik de jongeman terugkomen op de camera tijdens zijn 2e bezoek, waarbij de transactie mislukt was. Terwijl ik naar mijn auto loop, die aan de voorzijde van de winkel stond geparkeerd, zie ik een groepje jongens staan. Ik zie een jongen staan die ik voor 100 % herken als zijnde de persoon die met mijn pas wilde betalen. Ik heb hem aangesproken. De jongeman bekende toen aan mij dat hij aan het pinnen was met passen die niet van hem waren. Op dat moment heb ik hem gevraagd of hij zijn ID aan mij wilde laten zien. Toen zag ik dat hij [verdachte] heet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 8 december 2019 zag ik de beelden van de Jumbo. Het betreffen twee beeldmomenten van 4 november 2019 waarop dezelfde jongen kort achter elkaar
in verschillende kleding bij de balie staat om te pinnen.
Beeld 1 op 4 november 2019 omstreeks 18.11 uur:
- Verdachte verschijnt in beeld met hoodie met capuchon op zijn hoofd
- Verdachte heeft een beurs in zijn handen
- Medewerkster Jumbo pakt één donker pakje shag of sigaretten.
- Verdachte betaald met een pinpas middels contactloos pinnen
- Medewerkster Jumbo pakt een rood/wit pakje sigaretten.
- Verdachte betaald wederom met een pinpas middels contactloos pinnen
Op de beelden zijn geen andere personen waarneembaar. Verdachte is telkens alleen in de winkel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 8 december 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Er is op 4 november 2019 een beurs weggenomen of zoekgeraakt. In die beurs zaten pinpassen. Met die pinpassen is die dag gepind. Wat heb je bij het [naam cafetaria] gekocht?
A: Twee pakjes sigaretten.
O: Ik toon verdachte foto's van beelden van [naam cafetaria] en van de Jumbo.
V: Wie is de persoon op de foto’s?
A: Dat ben ik.
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 18/300646-19
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij met de pinpassen van aangever heeft gepind. Deze pinpassen zou hij van ene [naam 4] , een jongen die hij die dag had ontmoet, hebben gekregen om daarmee voor die jongen sigaretten te kopen. Verdachte heeft eerst sigaretten gekocht bij cafetaria [naam cafetaria] , vervolgens bij de Aldi en daarna bij de Jumbo. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de pinpassen gestolen waren.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte wisselende en onverifieerbare verklaringen heeft afgelegd, die op bepaalde punten bovendien niet passen bij de feiten. Zo heeft hij wisselend verklaard over waar hij de persoon van wie hij de passen zou hebben gekregen, zou hebben getroffen: tegen aangever zegt hij in eerste instantie bij de Aldi, maar nadat aangever hem confronteert met het feit dat hij ook op de beelden van [naam cafetaria] te zien is, zegt hij dat hij de jongen bij [naam cafetaria] had getroffen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de jongen bij het NS-station in Heerenveen heeft getroffen, en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de jongen bij de AH to go heeft ontmoet.
Uit de aangifte volgt dat de eerste transactie om 18:02 uur bij [naam cafetaria] heeft plaatsgevonden. Vervolgens is er om 18:11 uur bij de Aldi gepind en daarna omstreeks 18:12 uur bij de Jumbo. Omstreeks 20:30 uur wilde verdachte opnieuw bij de Jumbo te pinnen, maar die transactie is mislukt. Verdachte is dus meerdere uren in het bezit geweest van de pinpassen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat iemand verdachte heeft gevraagd om gedurende meerdere uren op diverse plekken sigaretten te kopen en daarvoor twee pinpassen heeft afgegeven.
Bovendien heeft aangever verdachte buiten de Jumbo geconfronteerd met het feit dat hij met zijn passen had gepind. Als de persoon van wie verdachte de passen zou hebben gekregen om mee te pinnen daarbij aanwezig was geweest – zoals door verdachte wordt beweerd –, had het voor de hand gelegen dat verdachte dat direct had aangegeven. Verdachte geeft geen aannemelijke verklaring waarom hij dat niet heeft gedaan. Daarnaast heeft verdachte geen gegevens van deze persoon. Verdachte had bovendien eenvoudig kunnen en moeten vaststellen dat de pinpassen van een ander persoon waren. Ten slotte heeft verdachte de portemonnee van aangever enkele dagen later op het politiebureau ingeleverd met een naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig verhaal dat hij de persoon van wie hij de passen zou hebben gekregen weer was tegengekomen en hem de portemonnee had afgepakt. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat verdachte wist dat het ging om gestolen pinpassen en dat hij daarmee opzettelijk heeft gepind.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte immers niet geloofwaardig. Bovendien volgt uit de camerabeelden dat verdachte alleen heeft gepind. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20, feit 1 primair
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 november 2020, opgenomen op pagina 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020314468 van 17 december 2020, inhoudende de verklaring van [naam 5] namens [benadeelde partij 1] ;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een aangifte door [benadeelde partij 8] van 2 november 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20, feiten 2. en 3.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 november 2020, opgenomen op pagina 109 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020314468 van 17 december 2020, inhoudende de verklaring van [naam 6] namens [benadeelde partij 2] ;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een bedrijfsaangifte door [benadeelde partij 2] , opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 15 december 2020, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 18/228630-20
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 september 2020, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020248821 van 12 september 2020, inhoudende de verklaring van [naam 7] namens [benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van parketnummer 18/284229-20, feiten 1. en 2.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 november 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020311590 van 11 november 2020, inhoudende de verklaring van [naam 1] ;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai uit de politiesystemen, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier;
4. een schriftelijk stuk, inhoudende een kennisgeving van inbeslagneming van 8 november 2020.
Ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 17 december 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019334314 van 19 december 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 6] .
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
Verdachte heeft verklaard dat hij opzettelijk geld uit de kassa heeft weggenomen. Daarnaast zou hij van zijn werkgever, aangever, een voorschot van € 100,00 hebben ontvangen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorschot van € 100,00 heeft verduisterd. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever dit bedrag in zijn aangifte niet heeft benoemd, maar dat dit enkel volgt uit de WhatsApp gesprekken tussen aangever en verdachte en de verklaring van verdachte dat hij een voorschot van € 100,00 heeft gekregen. Aangezien verdachte voor aangever heeft gewerkt, is de rechtbank niet duidelijk op welke periode het voorschot van € 100,00 zag. Er kan daarom niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat verdachte het bedrag van € 100,00 wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20
1. primair
hij op 4 augustus 2020 te Amsterdam en/of te Heerenveen, in ieder geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een salarisstrook op naam van het bedrijf [naam bedrijf] , als ware het echt en onvervalst, door deze valse salarisstrook, waaruit moest blijken dat verdachte netto 3.250,- euro in de maand verdiende, in te dienen bij de besloten vennootschap [benadeelde partij 1] teneinde op die wijze van hen een krediet te verkrijgen ten bedrage van 23.300,- euro.
2.
hij in de maand augustus 2020, te Apeldoorn en/of Heerenveen, althans in Nederland, meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen, [benadeelde partij 2] , handelend onder de naam [benadeelde partij 2] , heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal € 1331,26, door
- via internet onder de namen [verdachte] en [verdachte] verzekeringen af te sluiten en
- de verschuldigde premies voor deze verzekeringen te betalen via een door hem verleende incassomachtiging en
- de verzekering vervolgens vrijwel direct weer op te zeggen en
- zelf de geïncasseerde premiebedragen te storneren.
3.
hij in de maand september 2020, te Heerenveen en/of Apeldoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen, [benadeelde partij 2] , handelend onder de namen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 2] , te bewegen tot de afgifte van diverse geldbedragen ter hoogte van in totaal € 86.884,86
- via internet onder zijn eigen naam en [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] diverse verzekeringen heeft afgesloten en
- een incassomachtiging heeft afgegeven om de verschuldigde premies te betalen en
- de verzekeringen vervolgens vrijwel direct weer heeft opgezegd en
- zelf het geïncasseerde premiebedrag heeft gestorneerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 18/228496-20
subsidiair
hij in de periode van 11 mei 2020 tot en met 1 augustus 2020, in de gemeente Heerenveen, twee brandblussers heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van parketnummer 18/228630-20
hij op 8 september 2020, in de gemeente Heerenveen, een personenauto, Audi Q7, gekentekend [kenteken] , dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 18/284229-20
1.
hij op 9 november 2020 te Heerenveen, opzettelijk een personenauto, Audi A5, kenteken
[kenteken] , aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag, heeft onttrokken.
2.
hij op 9 november 2020 te Heerenveen, als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, op een weg, de Leeuwarderstraatweg, een motorrijtuig, personenauto, van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
Ten aanzien van parketnummer 18/139300-20
subsidiair
hij in de periode van 2 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te Heerenveen, opzettelijk een hoeveelheid benzine ter waarde van € 67,04, toebehorende aan [benadeelde partij 4] , en welke benzine verdachte had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van parketnummer 18/300646-19
hij op 4 november 2019, te Heerenveen, meermalen een geldbedrag, van meerdere betaalrekeningen, dat geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten contactloos betalen.
Ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
hij meermalen, in de periode van 6 september 2019 tot en met 12 september 2019 te Heerenveen opzettelijk een geldbedrag, met een totaal van € 497,65, toebehorende aan [benadeelde partij 6] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als medewerker van de snackbar, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20
1. primair Opzettelijk gebruik maken van het vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
2. Oplichting, meermalen gepleegd.
3. Poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18/228496-20
subsidiair Schuldheling.
Ten aanzien van parketnummer 18/228630-20
Diefstal.
Ten aanzien van parketnummer 18/284229-20
1. Opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.
2. Overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van parketnummer 18/139300-20
subsidiair Verduistering.
Ten aanzien van parketnummer 18/300646-19
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
Verduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1. primair, 2. en 3. en het onder 4. ad informandum gevoegde feit in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren en daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) van 6 augustus 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrifte, oplichting, poging tot oplichting, schuldheling, diefstallen, onttrekking aan beslag, rijden zonder geldig rijbewijs en verduisteringen. Verdachte heeft daarmee aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Uit meerdere feiten blijkt dat verdachte enkel oog heeft gehad voor zijn financieel gewin. Als reactie op deze grote hoeveelheid strafbare feiten is een gevangenisstraf het uitgangspunt.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld, maar overweegt dat dit enkel ten aanzien van de overtreding van de Wegenverkeerswet relevante recente recidive betreft. Gelet op het vonnis van de politierechter van 12 februari 2021 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zodat de rechtbank daar eveneens rekening mee houdt.
Uit het rapport van de reclassering van VNN blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, evenals het risico op onttrekking aan voorwaarden. Uit onderzoek van de Forensische Polikliniek van VNN komt naar voren dat verdachte op een laag begaafd tot beneden gemiddeld niveau functioneert. Verder zijn er aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een paranoïde en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het maken van juiste beslissingen, het zelfstandig in staat zijn om te stoppen met zijn delictgedrag, een disharmonisch intelligentieprofiel en aanwijzingen verband houdende met een persoonlijkheidsstoornis worden aangemerkt als delict gerelateerde factoren. Om vast te kunnen stellen dan wel uit te sluiten dat sprake is van (één van) deze stoornissen is verder diagnostisch onderzoek nodig. Na gedegen diagnostiek is behandeling op de persoonlijkheidsontwikkeling en de risicofactoren voor delictgedrag geadviseerd. Gelet hierop adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij graag onderzocht wil worden en bereid is mee te werken aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht een flinke stok achter deur nodig en neemt het advies daarom over, met uitzondering van de voorwaarde dat het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de ambulante behandeling.
Gelet op de ernst en hoeveelheid aan strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, en het feit dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet over alle bewezenverklaarde feiten open kaart heeft willen spelen, ziet de rechtbank aanleiding een straf langer dan de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zal meewerken aan diagnostiek en behandeling door de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, en hoopt dat hij inziet dat deze hulp in zijn eigen belang is.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de genoemde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20, feit 1. primair
1. [benadeelde partij 8] ., vertegenwoordigd door [naam 8] , tot een bedrag van € 345,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de gevorderde onderzoekskosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd, alsmede omdat het causaal verband niet duidelijk is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank overweegt dat in de vordering wordt verwezen naar een factuur, die niet bij de stukken is gevoegd. Daarnaast is de financiële schade in de aangifte begroot op een bedrag van € 230,00, wat afwijkt van de gevorderde schade. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
2. [benadeelde partij 6] , tot een bedrag van € 597,65 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/302353-19 bewezen verklaarde. Zoals uit de hiervoor opgenomen bewijsoverweging blijkt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte een bedrag van € 497,65 heeft verduisterd. De vordering zal daarom gedeeltelijk worden toegewezen tot het bedrag van € 497,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2019.
De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze
uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 198, 225, 310, 311, 321, 326 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/228496-20 primair is ten laste gelegd en hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/139300-20 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/316769-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228496-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/228630-20, feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/284229-20, het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/139300-20, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/300646-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/302353-19 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, voor zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven, welke behandeling zich richt op diagnostiek, persoonlijkheidsontwikkeling en de risicofactoren voor delictgedrag en waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling zal geven.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van parketnummer 18/316769-20, feit 1. primair
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 8] .niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van parketnummer 18/302353-19
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
497,65(zegge: vierhonderdzevenennegentig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , te betalen een bedrag van € 497,65 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro en vijfenzestig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2019. Dit bedrag bestaat uit € 497,65 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van negen dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2021.