ECLI:NL:RBNNE:2021:4090

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
18/076943-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van heroïne en cocaïne met vrijspraak voor enkele feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die zich gedurende een periode van bijna vijftien maanden schuldig heeft gemaakt aan het dealen van heroïne en cocaïne. De verdachte is op 30 oktober 2020 en 18 maart 2021 opzettelijk in het bezit geweest van heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn kwetsbare positie zonder verblijfsvergunning, heeft bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en de samenleving. De rechtbank heeft echter ook strafverminderende omstandigheden in overweging genomen, zoals de beperkte hoeveelheid drugs en de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen en drugs toegewezen, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de verdachte van enkele feiten heeft vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/076943-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/020098-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/018701-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] , [straatnaam] , [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/076943-21 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 augustus 2020 tot en met 18 maart 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland en/of Leeuwarden, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk aanwezig heeft gehad
4,12 gram heroine, althans 20 bolletjes heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
4,47 gram cocaïne, althans 32 bolletjes en/of 2 wikkels cocaïne , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
2 ponypacks amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 50 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en in de zaak met parketnummer 18/020098-21 dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 30 oktober 2019 tot en met 29 oktober 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 4,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 2,95 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, dan wel (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1., 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 en de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/020098-21.
Ten aanzien van feit 2. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte twee ponypacks amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad, omdat er geen testen zijn gedaan door het NFI waaruit blijkt dat sprake was van amfetamine.
Met betrekking tot feit 3. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Niet kan worden bewezen dat verdachte op 18 maart 2021 een hoeveelheid van ongeveer 50 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, bij zich had. Gelet op de verklaring van verdachte bij de politie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat hij op 18 maart 2021 hennep heeft verkocht, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1. in de zaak met parketnummer 18/020098-21 heeft de officier van justitie onder meer het volgende aangevoerd. Getuigen [naam 1] en [naam 2] hebben verklaard verdachte te kennen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Getuigen [naam 3] en [naam 4] hebben verklaard dat zij cocaïne hebben gekocht bij iemand die ‘ [bijnaam] ’ wordt genoemd. Daar komt bij dat de beschrijving die getuige [naam 3] geeft van de kleding die “ [bijnaam] ” aan had, overeenkomt met de kleding die verdachte aan had bij zijn aanhouding. Op basis van de verklaringen van [naam 3] , [naam 4] en [naam 6] kan de tenlastegelegde periode wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3. in de zaak met parketnummer 18/076943-21. Nergens uit blijkt dat verdachte hennep heeft verkocht. Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs hiervoor. Ten aanzien van de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 en de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/020098-21 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een gedeeltelijke bewezenverklaring kan volgen.
Ten aanzien van feit 1. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 heeft de raadsman aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte het feit heeft gepleegd in de periode van eind januari 2021 tot en met 18 maart 2021. Verdachte heeft bekend dat hij in die periode drugs heeft verkocht.
Ten aanzien van feit 2. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte twee ponypacks amfetamine aanwezig heeft gehad. Nergens uit blijkt dat in de ponypacks amfetamine zat.
Ten aanzien van feit 1. in de zaak met parketnummer 18/020098-21 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte cocaïne en heroïne heeft verkocht in een kortere periode dan ten laste is gelegd. Verdachte heeft slechts gedurende één week cocaïne en heroïne verkocht. Getuige [naam 4] heeft bij de rechter-commissaris zijn verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie herroepen. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring die [naam 4] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Er moet daarom van die verklaring worden uitgegaan en niet van de verklaring die [naam 4] bij de politie heeft afgelegd. [naam 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij sinds twee tot vier maanden het telefoonnummer had, hij twijfelt aan de herkenning van verdachte en dat er soms ook anderen kwamen als hij het nummer belde. De verklaring van getuige [naam 3] is ten aanzien van de periode onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verder kan er niet van worden uitgegaan dat verdachte steeds de persoon is die men aan de telefoon kreeg als het nummer van “ [bijnaam] ” werd gebeld. Er waren meerdere donkere jongens die dealden.
Oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2. in de zaak met parketnummer 18/076943-21
Ten aanzien van feit 2. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 is verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij op 18 maart 2021 opzettelijk twee ponypacks amfetamine aanwezig heeft gehad. Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat de inbeslaggenomen ponypacks amfetamine bevatten. In het dossier zitten geen NFiDENT rapporten waaruit volgt dat de aangetroffen stof is getest en dat het om amfetamine ging. Ook anderszins volgt dit niet uit het dossier. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3. in de zaak met parketnummer 18/076943-21
Evenals de raadsman acht de rechtbank feit 3. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende blijkt dat verdachte op 18 maart 2021 hennep heeft gedeald. Het enkele feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is van de verkoop van hennep die dag, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dealen in hennep.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

Parketnummer 18/020098-21

Ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De telefoon kreeg ik van een man. In de telefoon stonden nummers van afnemers. Wanneer zij belden ging ik naar ze toe om te geven waarvoor ze belden. Ik gaf cocaïne. Als er werd gebeld nam ik de telefoon op en zei ik tegen degene met wie ik sprak dat hij naar het huis van [naam 5] moest komen. Degene die mij de telefoon gaf bracht mij bij de woning van [naam 5] . Als ik iets met de telefoon had gedaan, gaf ik de telefoon aan iemand anders. Er waren ongeveer vier mensen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020334907 van 15 februari 2021, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
V: Bij je fouillering bleek dat je 6 bolletjes wit poeder bij je had, verpakt in een stukje blauw plastic. Wat was dit voor spul?
A: Coke
V: Waar heb je dit gekocht?
A: In de woning van [naam 5] , aan de [straatnaam] in Drachten. Ik koop dit in zijn woning bij iemand die ik ken als [bijnaam].
V: Hoelang koop je al drugs in de woning van [naam 5] ?
A: Afgelopen jaar heb ik daar regelmatig gekocht. In januari ben ik eigenlijk gestopt
met coke gebruiken. In de periode daarvoor heb ik daar wel om de twee weken ongeveer
voor 40 euro coke gekocht bij [bijnaam] , in de woning van [naam 5] dus. Er was dan ook wel
een andere donkere jongen bij. Ze dealden daar samen die donkere jongens. Die jongen
ken ik ook niet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 oktober 2020 opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
V: In de woning was ook meneer [verdachte] , waar ken je hem van?
A: Ik ken hem als [bijnaam] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 oktober 2020 opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
V: [verdachte] was vanavond ook in de woning aanwezig.
A: De naam ken ik niet, maar degene die u bedoeld heb ik wel gezien ja. Ik noem hem [bijnaam] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober 2020, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Als ik naar [naam 5] ga dan haal ik daar cocaïne. Ik koop dan mijn cocaïne van een Afrikaanse man, meestal dezelfde. Ik noem hem altijd [bijnaam] . Ik koop nu ongeveer 3 maanden bij de [bijnaam] mijn cocaïne.
Opmerking verbalisant. Aan verdachte wordt een foto getoond van de persoon die " [bijnaam] ” genoemd wordt door meerdere cocaïnegebruikers en die aan genoemd signalement voldoet. Verdachte herkent voor 100% deze persoon als zijnde de man die hij [bijnaam] noemt en van wie hij meerdere keren cocaïne heeft gekocht. De foto betreft een HKS-foto van [verdachte] [geboortedatum] /2001.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 30 oktober 2020 omstreeks 14.30 uur was ik belast met een drugsactie gericht op het adres aan de [straatnaam] in Drachten. Omstreeks 18.00 uur hoorde ik via de portofoon dat een collega [naam 6] vanaf de [straatnaam] zag vertrekken. [naam 6] zou kortstondig in de woning zijn geweest.
Ik hoorde [naam 6] zeggen dat hij bij [naam 5] van de [straatnaam] kwam. Hij gaf aan drugs te hebben willen halen op dit adres. Ik hoorde [naam 6] zeggen dat hij afgelopen maandag voor het laatst op dit adres is geweest om drugs te kopen. Ik hoorde hem zeggen dat hij bruin kocht en daarvoor EUR 10,- betaalde. Ik hoorde hem zeggen dat hij dit koopt bij donkere jongens die daar aanwezig zijn. Ik zag dat [naam 6] zijn telefoon liet ziet en las 'de [bijnaam] ' met telefoonnummer [telefoonnummer] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 73 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
In het verhoor heeft verdachte [naam 3] diegene omschreven van wie hij de drugs gekocht had. Ik hoorde [naam 3] zeggen dat deze persoon een trainingsjasje aan had met rode banen op het schouder. Uit onderzoek bleek dat dat de jongen die verdachte [naam 3] omschreven heeft [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , betreft. Het door verdachte [naam 3] opgegeven signalement in combinatie met het trainingsjasje komt overeen met [verdachte] .
8. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 augustus 2021, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van [naam 3] :
U vraagt mij of ik weet om welke verdachte het gaat. Ik ken hem onder de naam ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’. U vraagt mij of ik die van [bijnaam] heb gekocht. Ja. Ik kocht niet altijd bij [bijnaam] , wel vaak. Dit zal ongeveer gedurende een jaar zijn geweest, kan ook 10 maanden zijn, kan ook iets langer zijn. Als ik wat wilde kopen, dan belde ik eerst. Ik had het telefoonnummer van [bijnaam] , dus ik belde hem.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij zich bezig heeft gehouden met het dealen van cocaïne. Hij zou dit sinds één week doen. Hij heeft verder verklaard dat hij een telefoon heeft gekregen, waarin telefoonnummers van afnemers stonden. Deze afnemers belden verdachte en vervolgens konden zij drugs bij verdachte ophalen. Verdachte gaf de telefoon soms ook aan andere mensen als hij niet kon.
Verdachten [naam 1] en [naam 2] hebben verklaard dat met ‘ [bijnaam] ’ verdachte wordt bedoeld. Uit de verklaringen van [naam 3] , [naam 4] en [naam 6] volgt dat zij drugs hebben gekocht bij een donkere jongen die zij kennen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. [naam 3] en [naam 4] hebben verklaard dat zij cocaïne bij hem kochten. [naam 6] heeft verklaard dat hij ‘bruin’ bij verdachte heeft gekocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat met ‘bruin’ heroïne wordt bedoeld.
Bij de rechter-commissaris heeft [naam 3] verklaard dat hij ongeveer gedurende een jaar of tien maanden bij verdachte cocaïne heeft gekocht. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [naam 3] . Hij heeft bij de rechter-commissaris evenals bij de politie verder verklaard dat hij vaak bij ‘ [bijnaam] ’ drugs kocht. Bovendien heeft [naam 3] verdachte herkend toen hem een foto van verdachte werd getoond bij de rechter-commissaris. Hij heeft ook verklaard geen moeite te hebben om de jongens te onderscheiden. Het feit dat de rechter-commissaris mogelijk een andere foto van verdachte dan de politie heeft getoond doet daar niet aan af. Daar komt bij dat [naam 4] heeft verklaard dat hij ongeveer drie maanden of ergens tussen de twee en vier maanden bij ‘ [bijnaam] ’ cocaïne koopt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij slechts sinds één week cocaïne verkocht, gelet op voorgaande verklaringen, niet geloofwaardig.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 30 december 2019 tot en met 29 oktober 2021 tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verkocht en afgeleverd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020334907 van 15 februari 2021, inhoudende het relaas van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 9 december 2020, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.
Bewijsoverweging met betrekking tot de hoeveelheid aanwezige cocaïne
Verdachte is ten laste gelegd dat hij op 30 oktober 2020 4,32 gram cocaïne en 2,95 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank overweegt dat op grond van het in het dossier bevindende proces-verbaal van verdovende middelen en de daaraan toegevoegde bijlagen inhoudende meerdere rapporten NFiDENT vaststaat dat verdachte 2,01 gram cocaïne en 2,95 gram heroïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank komt in de bewezenverklaring dan ook tot een andere hoeveelheid cocaïne.

Parketnummer 18/076943-21

Ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik verkoop cocaïne. De onder de vuilcontainer aangetroffen bolletjes cocaïne en heroïne waren van mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 maart 2021, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021070722 van 16 mei 2021, inhoudend als verklaring van [naam 7] :
Opmerking verbalisant. Aan getuige [naam 7] wordt een HKS foto getoond van [verdachte] geboren op [geboortedatum] /2001.
De foto die u mij toont betreft de Afrikaanse man die ik ken als " [bijnaam] " en van wie ik cocaïne koop het afgelopen half jaar. Wij spreken overal wel af, een tijd geleden zat hij wel op de [straatnaam] in de woning bij ene [naam 5] . Ik koop ongeveer 3 keer per week cocaïne, per keer voor 10 euro een klein bolletje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Ik denk dat ik eind januari 2021 nog 1 of 2 keer bij [verdachte] drugs gekocht heb. Ik heb toen cocaïne bij hem gekocht. Ik weet dat hij ook heroïne verkoopt.
Bewijsoverweging duur dealperiode ten aanzien van feit 1
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte ‘ [bijnaam] ’ werd genoemd en cocaïne en heroïne heeft verkocht. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij van eind januari 2021 tot en met 18 maart 2021 drugs heeft verkocht, terwijl hij eerder bij de politie heeft verklaard dat hij ongeveer acht maanden drugs heeft verkocht. Verdachte heeft dan ook wisselend verklaard over de periode waarin hij drugs heeft verkocht. De rechtbank acht de verklaring van verdachte met betrekking tot de periode waarin hij drugs heeft verkocht daarom onbetrouwbaar. Uit de verklaring van getuige [naam 7] volgt dat hij gedurende ongeveer een half jaar cocaïne heeft gekocht van ‘ [bijnaam] ’. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van [naam 7] en zal dan ook van deze verklaring uitgaan.
Op grond van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verkocht en afgeleverd. Omdat in de zaak met parketnummer 18-020098-21 wettig en overtuigend bewezen is verklaard dat verdachte tot en met 29 oktober 2020 heeft gedeald, zal de rechtbank, om overlap te voorkomen, ten aanzien van onderhavig feit in de bewezenverklaring uitgaan van de periode vanaf 1 november 2020 tot en met 18 maart 2021 waarin verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verkocht en afgeleverd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 maart 2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021070722 van 16 mei 2021, inhoudende het relaas van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 8 april 2021, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/020098-21 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/076943-21 onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/020098-21
1.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 30 december 2019 tot en met 29 oktober 2020 te Drachten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd:
- cocaïne, en
- heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 30 oktober 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 2,01 gram cocaïne en
- 2,95 gram heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Parketnummer 18/076943-21
1.
hij in de periode gelegen tussen 1 november 2020 tot en met 18 maart 2021 te Drachten, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 18 maart 2021 te Drachten, opzettelijk aanwezig heeft gehad
4,12 gram heroïne, en
4,47 gram cocaïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/020098-21
1. Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van parketnummer 18/076943-21
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1., 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 en de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/020098-21 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte op het moment van de uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van Reclassering Nederland van 20 maart 2021 ten behoeve van de voorgeleiding voor de rechter-commissaris, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijftien maanden schuldig gemaakt aan het dealen van heroïne en cocaïne. Daarnaast heeft hij op 30 oktober 2020 en 18 maart 2021 opzettelijk heroïne en cocaïne aanwezig gehad. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik. Voor dergelijke feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling in strafverzwarende zin rekening mee gehouden dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het dealen van harddrugs. Verdachte liep daarnaast in een proeftijd voor een niet-soortgelijk feit. In strafverminderende zin heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen de omvang niet van grote schaal was en de rol van verdachte in het geheel klein was. Daarnaast is verdachte kwetsbaar. Hij heeft geen verblijfsvergunning in Nederland en kan gelet daarop geen uitkering, werk en officiële huisvesting krijgen. Verdachte heeft daarom door middel van de verkoop van harddrugs geprobeerd inkomsten te verkrijgen. Hij is door anderen ingezet en gebruikt om winsten te behalen zonder dat hij daar zelf een hoog financieel gewin mee heeft behaald.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de geldbedragen van € 436,00 en € 344,00, alsmede de telefoon verbeurd te verklaren en heeft gevorderd de inbeslaggenomen drugs, te weten 20 stuks heroïne, 32 stuks cocaïne, 2 stuks amfetamine en 4 stuks hennep, te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen aan de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de geldbedragen van € 436,00 en € 344,00 en de telefoon vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het geld uit de baten van de strafbare feiten is verkregen en de feiten zijn begaan met de telefoon.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen drugs, zijnde 20 stuks heroïne, 32 stuks cocaïne, 2 stuks amfetamine en 4 stuks hennep, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 16 april 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 mei 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 4 augustus 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf, alsmede de status van verdachte acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren te gelasten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/076943-21 en het onder 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/020098-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurdde in beslag genomen:
  • 436,00 EURO;
  • 344,00 EURO;
  • 1 STK Telefoontoestel (Nokia).

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen:

  • 20 stuks heroïne;
  • 32 stuks cocaïne;
  • 2 stuks amfetamine;
  • 4 stuks hennep.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/018701-19:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 16 april 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en
mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2021.