ECLI:NL:RBNNE:2021:4087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
18/316632-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige voor afpersing met bedreiging van geweld

Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een minderjarige veroordeeld voor het samen met een andere minderjarige plegen van afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 december 2020 in Leeuwarden, waar de minderjarige verdachte, onder bedreiging van een mes, een andere minderjarige heeft gedwongen zijn mobiele telefoon en geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan het feit een afspraak hadden gemaakt met het slachtoffer om vuurwerk te verkopen, maar dat ze in plaats daarvan het slachtoffer hebben afgeperst. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte op het slachtoffer is afgerend, en sprak hem hiervan vrij. Echter, het feit dat de verdachte het slachtoffer onder bedreiging van een mes heeft gedwongen tot afgifte van zijn telefoon en geld, werd wel bewezen. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte, die nog nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank besloot dat de verdachte zijn straf moest ondergaan, maar dat een voorwaardelijk deel van de werkstraf ook noodzakelijk was om hem te motiveren goed na te denken over zijn toekomstige gedrag. Daarnaast werd de in beslag genomen telefoon aan de verdachte teruggegeven, omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet verzette.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/316632-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (iPhone) en/of geld (€ 20), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een ander toebehoorde, door op die [slachtoffer] af te rennen en/of (vervolgens) een mes (met de punt) in de richting van (de buik van) die [slachtoffer] te houden en/of (daarbij) aan die [slachtoffer] toe te voegen; "Geef je telefoon" (en/of) "en je code" en/of "geef al je spullen", althans woorden van gelijke aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Zij heeft onder meer aangevoerd, dat het in vereniging plegen van afpersing kan worden bewezen, maar dat niet kan worden bewezen dat verdachte samen met een ander op aangever [slachtoffer] is afgerend. Zij volgt hierin de verklaring van verdachte en zijn medeverdachte.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is -met de officier van justitie- van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte op aangever [slachtoffer] is afgerend en spreekt hem hiervan vrij. De rechtbank volgt hierin de verklaring van verdachte en zijn medeverdachte, omdat deze verklaringen het meest passend zijn bij de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Namelijk dat verdachte en zijn medeverdachte voorafgaande aan het feit met aangever een afspraak hadden gemaakt om vuurwerk aan hem te verkopen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 december 2020, opgenomen op pagina 63 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020343584 van 3 maart 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 13 december 2020, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2020 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, type iPhone en geld, te weten € 20,--, toebehorende aan die [slachtoffer] , door een mes met de punt in de richting van de buik van die [slachtoffer] te houden en daarbij aan die [slachtoffer] toe te voegen; "Geef je telefoon" en "en je code" en "geef al je spullen".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 92 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met aftrek van twee dagen voorarrest en een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren of meer. Hij heeft onder meer het volgende aangevoerd. De ernst van het delict kan voldoende tot uitdrukking worden gebracht door het opleggen van een werkstraf. Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de jeugdreclassering wordt een voorwaardelijke straf niet nodig geacht, omdat ze niet verwachten dat verdachte opnieuw in beeld van justitie zal komen. Ook is het niet te verwachten dat wanneer verdachte voor een klein delict wordt gedagvaard een jeugddetentie van 90 dagen ten uitvoer wordt gelegd. Daarom moet deze zware last ook niet op de schouders van verdachte worden gelegd. Het is van belang de zaak af te doen en verdachte moet de consequenties van zijn gedrag dragen door het uitvoeren van een onvoorwaardelijk werkstraf. Daarna kan hij weer verder.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 augustus 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De zestienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afpersen van een veertienjarige jongen. Samen met een vriend heeft verdachte ’s middags een afspraak met het slachtoffer gemaakt om illegaal vuurwerk aan hem te verkopen. Via de chat kwamen ze erachter dat het slachtoffer een dure telefoon had. Deze telefoon wilden ze hebben om te kunnen verkopen. Ze hebben een plan gemaakt om het slachtoffer af te persen. Verdachte heeft daarom naar de afspraak een keukenmes meegenomen. Toen verdachte en zijn medeverdachte alleen met het slachtoffer waren, heeft verdachte het mes gepakt en in de richting van de jongen gehouden. Onder bedreiging van het mes heeft het slachtoffer vervolgens zijn telefoon met pincode en geld aan verdachte en zijn medeverdachte afgegeven.
Dit is een ernstig feit. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het jonge kwetsbare slachtoffer een enorme schrik aangejaagd door hem in het donker op de openbare weg met gebruikmaking van een mes te beroven. Tevens veroorzaken dit soort feiten gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Verdachte is voor het onderhavige feit in verzekering gesteld en bij de ingang van de inbewaringstelling is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Tijdens de schorsing had hij toezicht van de jeugdreclassering.
Door de Raad wordt de kans op herhaling als laag ingeschat, doordat verdachte door de inverzekeringstelling en de schorsing al het gevolg van zijn gedrag heeft ervaren en er veel beschermde factoren aanwezig zijn. De Raad adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke werkstraf.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank het advies van de Raad wel volgen in het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Stafrecht en de omstandigheden dat verdachte first-offender is en zijn leven op orde lijkt te hebben, vindt de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend en nodig.
In tegenstelling tot de raadsman en de jeugdreclasseringswerker vindt de rechtbank het wel nodig dat verdachte naast een onvoorwaardelijke straf een voorwaardelijke straf wordt opgelegd. De jeugdreclasseringswerker heeft verklaard dat verdachte open is in het contact waardoor een voorwaardelijke straf niet nodig is. De raadsman volgt dit advies.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte oprecht spijt heeft van hetgeen hij heeft gedaan, maar dat hij, gelet op de overige stukken in het dossier, niet geheel openheid van zaken heeft gegeven. Zo zou hij pas op het laatste moment van het plan van de medeverdachte op de hoogte zijn gesteld, terwijl uit de stukken blijkt dat hij al eerder van het plan wist en daarom het mes van huis heeft meegenomen. Tijdens de schorsing is verdachte positief getest op het gebruik van drugs. Hij heeft bekend dat hij amfetamine heeft genomen, maar heeft verklaard dat hij het vies vond smaken en daarom heeft uitgespuugd. De rechtbank acht dat, mede gelet op de positieve test, niet geloofwaardig. Duidelijk is wel dat verdachte telkens spijt heeft van zijn impulsieve gedrag. Gelet op dit gedrag vindt de rechtbank het nodig om een deel van de werkstraf voorwaardelijk op te leggen, om verdachte nog een extra reden te geven om goed na te denken voor hij handelt.
Alles afwegend vindt de rechtbank een werkstraf voor de duur van 160 uren waarvan 80 uren voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren passend en geboden en zal deze straf opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is -met de officier van justitie- van oordeel dat de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen telefoon, een Apple iPhone, aan hem teruggegeven moet worden nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Op de beslaglijst staat ook een boksbeugel genoemd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte afstand hiervan heeft gedaan en dat op dit inbeslaggenomen goed geen beslissing meer hoeft te worden genomen. De rechtbank zal daarom geen beslissing geven omtrent de onder verdachte inbeslaggenomen boksbeugel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 160 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 80 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggaveaan verdachte, voornoemd, van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon, merk/type Apple iPhone (goednummer 1341817).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. K. Bunk en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 september 2021.
Mr. K. Bunk en G.T. Zandstra-Alkema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.