3.3.De rechtbank overweegt als volgt. De termijn voor het instellen van beroep is kort, tot uiterlijk op de zevende dag na kennisneming van de beslissing tot erkenning kan beroep worden ingesteld. De veroordeelde ondergaat een levenslange gevangenisstraf in een gevangenis in Rome, Italië, en het is goed voorstelbaar dat veroordeelde beperkte mogelijkheden heeft om vanuit detentie contact te hebben met een Italiaanse advocaat en overleg te voeren omtrent de wenselijkheid om in Nederland beroep in te stellen tegen de beslissing tot erkenning. De rechtbank is de hoogste instantie voor de beoordeling van dergelijke beroepen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de - geringe - overschrijding van de termijn voor het indienen van een beroepschrift verontschuldigbaar en de rechtbank verklaart veroordeelde dan ook ontvankelijk in het ingestelde beroep.
4. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 27 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
II. de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
5. De raadsman heeft gesteld dat er sprake is van de weigeringsgrond genoemd in artikel 24 van de WWETGC. In het certificaat is aangekruist dat er sprake is van moord en witwassen. Veroordeelde is in Italië voor deze feiten veroordeeld tot een straf of maatregel die ook al ten uitvoer is gelegd. Dat bij die veroordeling geen beslissing tot confiscatie is opgelegd doet daar niet aan af. Er is in ieder geval sprake van een feit als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, onder 2, van de WWETGC, zo stelt de raadsman.
6. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit verweer moet worden verworpen nu er geen sprake is van een dubbele veroordeling in de zin van artikel 24 van de WWETGC. Veroordeelde is niet ook in Nederland veroordeeld voor moord of witwassen en er is niet ook in Nederland een beslissing tot confiscatie opgelegd.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In deze zaak gaat het om de beslissing van 17 maart 2017 van de Court of Appeals of Reggio Calabria tot confiscatie van een geldbedrag van
€ 40.100,00 op grond van de verruimde confiscatiebevoegdheid als bedoeld in artikel 1 sub g onder 4 van de WWETGC. Nagegaan moet worden of er sprake is van een dubbele tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie van dit geldbedrag. Daarvan is niet gebleken.
8. De raadsman heeft, met een beroep op artikel 25, lid 2, van de WWETGC, gesteld dat de beslissing tot confiscatie van het geldbedrag gebaseerd is op speciale wetgeving in Italië waardoor het mogelijk is om van leden van de maffia goederen af te pakken zonder dat er een rechtstreekse relatie is met een specifiek feit. In deze zaak is het inbeslaggenomen geld geen wederrechtelijk verkregen voordeel of iets dergelijks maar het betreft een preventieve beslaglegging met een preventieve confiscatie. De officier van justitie zal naar de inhoud van de beslissing moeten kijken omdat deze vorm van confiscatie niet voorkomt binnen het Nederlandse recht en er getoetst moet worden of er geen sprake is van een ontneming in strijd met het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit tegen de achtergrond van de bescherming van het eigendomsrecht. De raadsman stelt dat de erkenning door de officier van justitie daarom ongegrond moet worden verklaard en dat de officier van justitie opgedragen moet worden de onderliggende stukken op te vragen en te laten vertalen zodat beoordeeld kan worden of de door de Italiaanse autoriteiten gegeven motivering aan de beslissing tot confiscatie geen aanleiding is om gebruik te maken van de facultatieve weigeringsgrond.
9. De officier van justitie heeft aangevoerd dat alleen bij het vermoeden van ernstige schending van fundamentele rechtsnormen eventueel nadere informatie kan worden gevraagd aan het uitvaardigende land maar dat dit in deze zaak niet aan de orde is. De officier van justitie en de rechtbank zullen de toetsing moeten doen op basis van het overgelegde certificaat, aldus de officier van justitie.