In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, geboren in 1993 te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 september 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, gepleegd op 7 maart 2021 in Leeuwarden. De tenlastelegging omvatte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, waarbij de verdachte samen met anderen zou hebben geslagen en geschopt. De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, onderbouwd door camerabeelden die de rol van de verdachte in het geweld zouden aantonen.
De verdediging betoogde echter dat de camerabeelden anders geïnterpreteerd konden worden en dat de verdachte enkel had geprobeerd de ruzie te sussen. De rechtbank oordeelde dat de beelden geen overtuigend bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. N.A. Vlietstra als voorzitter fungeerde, en de andere rechters mr. K.A. de Groot en mr. M.E. Joha aanwezig waren.