In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde voor mensenhandel. De officier van justitie had op 18 februari 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 46.632,24. Dit bedrag was gebaseerd op de verdiensten van een slachtoffer dat door de veroordeelde was uitgebuit in de prostitutie. De behandeling vond plaats op 31 augustus 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de baten van de gepleegde mensenhandel, maar het slachtoffer ontkende dat zij was uitgebuit en gaf geen volledig inzicht in haar situatie. Hierdoor was het voor de rechtbank moeilijk om het exacte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Een rapport dat de hoogte van het voordeel berekende, werd niet als uitgangspunt genomen, omdat het gebaseerd was op veronderstellingen die de rechtbank niet kon onderschrijven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.000,00, gebaseerd op concrete bedragen die uit het dossier volgden. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 50 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.