ECLI:NL:RBNNE:2021:3967

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
18/222131-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde voor mensenhandel. De officier van justitie had op 18 februari 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 46.632,24. Dit bedrag was gebaseerd op de verdiensten van een slachtoffer dat door de veroordeelde was uitgebuit in de prostitutie. De behandeling vond plaats op 31 augustus 2021.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de baten van de gepleegde mensenhandel, maar het slachtoffer ontkende dat zij was uitgebuit en gaf geen volledig inzicht in haar situatie. Hierdoor was het voor de rechtbank moeilijk om het exacte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Een rapport dat de hoogte van het voordeel berekende, werd niet als uitgangspunt genomen, omdat het gebaseerd was op veronderstellingen die de rechtbank niet kon onderschrijven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.000,00, gebaseerd op concrete bedragen die uit het dossier volgden. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 50 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/222131-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans verblijvend in [instelling].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 18 februari 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 46.632,24 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/222131-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 31 augustus 2021.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 14 september 2021 in de zaak met parketnummer 18/222131-20 veroordeeld ter zake mensenhandel gepleegd ten opzichte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit. [slachtoffer] ontkent echter dat zij is uitgebuit en heeft geen volledig inzicht in haar situatie gegeven, hetgeen het voor de rechtbank lastig maakt om vast te stellen hoeveel wederrechtelijk verkregen voordeel veroordeelde heeft genoten.
In het dossier bevindt zich een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) waarin wordt geconcludeerd dat veroordeelde naar schatting
€ 46.632,24 van het [slachtoffer] (bestaande uit haar verdiensten als prostituee) heeft ontvangen. De rechtbank zal dit rapport echter niet als uitgangspunt nemen voor (het schatten van) het door veroordeelde verkregen voordeel, nu het rapport bij de berekening van dit bedrag uitgaat van een aantal veronderstellingen waar de rechtbank zich niet in kan vinden.
Zo stelt het rapport dat veroordeelde alle verdiensten van [slachtoffer] ontving. Dat dit feitelijk onjuist is, blijkt onder meer uit het (door dezelfde verbalisant opgemaakte) financiële dossier waarin is vastgesteld dat [slachtoffer] bijvoorbeeld ook regelmatig geld aan haar moeder stuurde.
Voorts gaat het rapport uit van een periode van ruim drie jaren waarin zij telkens 5 dagen per week werkte. Weliswaar zegt [slachtoffer] in een getapt gesprek tijdens een ruzie dat zij al drie jaar voor veroordeelde heeft gewerkt, maar concrete(re) informatie over hoeveel ze werkte, verdiende en afstond aan veroordeelde is er in het geheel niet. De rechtbank acht dan ook onvoldoende informatie voorhanden om te kunnen schatten hoeveel voordeel veroordeelde heeft genoten in de jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde pleegperiode.
De rechtbank sluit voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan bij de concrete bedragen die uit het dossier volgen. Uit de verklaring van [slachtoffer] [1] en een getapt telefoongesprek tussen [slachtoffer] en veroordeelde [2] kan worden afgeleid dat zij in ieder geval € 4.000,00 (tweemaal € 2.000,00) aan veroordeelde heeft afgestaan. Nu de in het financieel dossier opgenomen moneytransfers van [slachtoffer] aan veroordeelde [3] hierbij passen en nergens uit blijkt dat veroordeelde - die een groot deel van de ten laste gelegde periode in Zaandam en Frankrijk verbleef, terwijl [slachtoffer] in Leeuwarden was - na het getapte telefoongesprek nogmaals geld van [slachtoffer] heeft ontvangen, zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde vaststellen op € 4.000,00.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 4.000,00.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 50 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2021.
Mrs. Nolta en Van der Woude zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 24 september 2020, opgenomen op pagina 218 (map 1) van het dossier NNRCC20004-GOLF, gesloten op 11 februari 2021.
2.Het getapte telefoongesprek d.d. 22 augustus 2020, opgenomen op p.372 (map 5) van voornoemd dossier.
3.Het overzicht van moneytransfers opgenomen op p.39 (map 4) van voornoemd dossier.