ECLI:NL:RBNNE:2021:3965

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
18/205156-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving; veroordeling voor mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanklacht van verkrachting, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs, wat leidde tot de vrijspraak voor dit feit.

Echter, de rechtbank achtte de mishandeling, die meermalen gepleegd was, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had het slachtoffer meerdere keren met zijn handen en vuisten geslagen, bij de keel gegrepen en aan haar haren getrokken. Dit leidde tot een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een verbod op het gebruik van alcohol en drugs.

De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat resulteerde in een lagere straf dan oorspronkelijk door de officier van justitie was geëist. De rechtbank benadrukte het belang van een veilige omgeving voor het slachtoffer en de ernst van de mishandeling, die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vastgesteld op € 1.500,-, en verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/205156-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2019 tot en met 4 januari 2019 te Assen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het in de mond van die [slachtoffer] urineren en/of zich door die [slachtoffer] te laten pijpen
bestaande dat geweld of die feitelijkheden en/of die bedreigingen met geweld of feitelijkheden eruit
- die [slachtoffer] aan haar haren naar de badkamer te trekken en/of
- die [slachtoffer] te gebieden op haar knieën plaats te nemen en/of haar mond te openen en/of open te houden en/of
- die [slachtoffer] met een douchekop, althans hard voorwerp, tegen het hoofd en/of de benen, althans het lichaam, te slaan en/of
- die [slachtoffer] te duwen en/of trekken en/of knijpen teneinde haar richting de slaapkamer te bewegen en/of
- tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of zeggen 'Lopen kreng, nu' en/of 'liggen, ik ben nog niet klaar met jou' en/of 'zuigen kreng, bitch hoer' en/of 'Ik ben nog niet klaar met jou en zuigen' en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis te duwen door zijn handen op haar hoofd te leggen en/of
- door aan de haren van die [slachtoffer] te trekken;
2
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2019 tot en met 4 januari 2019 te Assen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer], een of meerdere malen
- met een of meer handen en/of vuisten tegen de armen en/of benen en/of borsten, althans het lichaam, te slaan en/of
- bij de keel te grijpen en/of haar keel dicht te knijpen en dicht geknepen te houden en/of
- tegen de muur te gooien en/of duwen en/of
- aan haar haren te trekken en/of plukken haar uit haar hoofd te trekken;
3
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2019 tot en met 4 januari 2019 te Assen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door die [slachtoffer]
- met een of meerdere handen en/of vuisten te slaan en/of aan haar haren te trekken en/of
- in staat van angst en/of psychische onmacht te brengen en/of
- te verbieden de bank te verlaten teneinde naar de wc te gaan en/of
- te verbieden haar huis aan de [straatnaam] te verlaten en/of (daartoe) de (voor)deur op slot te doen en/of de sleutel voor die [slachtoffer] verborgen te houden en/of
- af te houden van buitenshuis toegesnelde hulp door de haken aan de binnenkant op de voordeur dicht te doen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen wettig bewijs voorhanden is, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van getuige [getuige]. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de sleutels van aangeefster heeft afgepakt en dat aangeefster niet wist waar verdachte haar sleutels had verborgen. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij niet naar binnen kon omdat de haken aan de binnenkant van de deur gesloten waren. Dat aangeefster zelf de haken van de deur kon halen maakt niet dat de wederechtelijke vrijheidsberoving niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het is - gelet op de jurisprudentie - niet noodzakelijk dat het slachtoffer daadwerkelijk zat opgesloten. Aangeefster heeft - mede door de mishandelingen - ervaren dat zij zat opgesloten in haar eigen woning.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw is van mening dat er geen wettig bewijs voorhanden is met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zodat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het in zedenzaken vaak zo is dat er een belastende verklaring van het slachtoffer is, waartegenover een ontkennende verklaring van de verdachte staat. In dit geval is dat niet anders. Op grond van de wet is echter de enkele verklaring van aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. In het dossier moet bewijsmateriaal uit andere bron aanwezig zijn dat de verklaring van aangeefster op wezenlijke punten ondersteunt. Hiervoor is in het algemeen niet voldoende dat getuigen ‘van horen zeggen’ verklaren over wat zij destijds hebben gehoord. De bron van hun verklaringen blijft dan immers steeds alleen aangeefster. Nu er geen steunbewijs in het dossier aanwezig is, is de rechtbank - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend ter zitting, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 29 januari 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019009569 d.d. 8 augustus 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 februari 2019, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige].
Feit 3:
In de tenlastelegging zijn verschillende feitelijkheden opgenomen ter onderbouwing van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Die vermeende handelingen van verdachte zijn door aangeefster genoemd in haar verklaring bij de politie. Anders dan met betrekking tot de bewezenverklaarde mishandeling is de rechtbank van oordeel dat die onderdelen van haar verklaring niet of in onvoldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van de moeder van aangeefster maakt dat niet anders, nu niet vast is komen te staan wie de haken aan de binnenkant van de deur er op heeft gedaan.
Mogelijk heeft aangeefster zich - door de bewezenverklaarde mishandeling - angstig gevoeld en zou zij in een staat van psychische onmacht zijn komen te verkeren. De rechtbank ziet zich daarbij voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op het plegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster. Verdachte ontkent dat hij aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op het feit dat de rechtbank de overige feitelijke omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen acht - er onvoldoende bewijs aanwezig is voor het opzet, ook in voorwaardelijke zin, van verdachte op het ten laste gelegde.
De rechtbank acht - met de verdediging - het onder feit 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

2
hij in de periode van 2 januari 2019 tot en met 4 januari 2019 te Assen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer], meerdere malen
- met handen en vuisten tegen de armen en benen en borsten te slaan, en
- bij de keel te grijpen, en
- aan haar haren te trekken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2:mishandeling, meermalen gepleegd
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest en een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een verbod tot het innemen van alcohol en drugs.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, gepleit voor het opleggen van een taakstraf, zo nodig aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 21 januari 2021, het psychologisch onderzoek van 13 augustus 2020, de machtiging tot het verlenen van verplichte zorg d.d. 26 april 2021, het zorgplan d.d. 1 april 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft aangeefster [slachtoffer], die verdachte in haar huis had uitgenodigd omdat zij hem als een vriend beschouwde, meerdere malen met zijn handen en vuisten geslagen tegen haar lichaam, haar bij de keel gegrepen en aan haar haren getrokken. Aangeefster heeft hierdoor veel pijn ondervonden. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Voorts heeft verdachte aangeefster mishandeld in haar woning, een plek waar iemand zich veilig hoort te voelen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 augustus 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict. De documentatie van verdachte werkt - gelet op het feit dat de vorige veroordelingen ver in het verleden liggen - beperkt strafverzwarend.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan het psychologisch onderzoek. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of het bewezenverklaarde feit in verminderde mate is toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank heeft in sterke mate rekening gehouden met het feit dat voor verdachte een zorgmachtiging is afgegeven op 26 april 2021, dat een nieuwe zorgmachtiging is aangevraagd en dat het de bedoeling is dat verdachte op termijn geplaatst zal worden bij [instelling]. De rechtbank wil het ingezette traject niet doorbreken door een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf de inverzekeringstelling en eerste verhoor op 15 juli 2019, en gaat derhalve een termijn van twee jaren te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
In beginsel acht de rechtbank voor het bewezen verklaarde feit een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een verbod tot het innemen van alcohol en drugs passend en geboden. Gelet op de genoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een maand gevangenisstraf in mindering brengen, waardoor de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden zal opleggen. Het voorarrest zal op de opgelegde straf in mindering worden gebracht. Mede omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie komt zij tot een lagere straf dan geëist.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.120,56 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade wordt toegewezen, omdat deze schade causaal verband heeft met de feiten en voldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is matiging op zijn plaats. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding op het standpunt gesteld dat aangeefster niet ontvankelijk is in de vordering aangezien zij vrijspraak heeft bepleit voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd. De raadsvrouw heeft voorts verzocht de gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel te maximeren tot één dag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal per post haar oordeel geven.
- € 1.120,56 verhuiskosten
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gestelde materiële schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde. Verhuiskosten staan in een te ver verwijderd verband met enkel een mishandeling. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- € 10.000,- immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 10.000,- ter vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank ziet aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen mede omdat zij tot vrijspraak is gekomen bij twee van de drie tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal het schadebedrag op basis van de thans bekende gegevens naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.500,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
2. veroordeelde onthoudt zich van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en is verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, urineonderzoek of ademonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Geeft aan Verslavingszorg Noord Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.500,-(zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2019. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge vijftienhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2019. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2021.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.