ECLI:NL:RBNNE:2021:3924

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
LEE 20/3133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag na onvoldoende hoorplicht door de Belastingdienst

Op 13 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag. De eiser had een vergoeding aangevraagd op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, maar de Belastingdienst had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard zonder hem te horen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte had nagelaten de eiser te horen, zoals vereist door artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de bezwaargronden van de eiser niet kennelijk ongegrond waren en dat de Belastingdienst onvoldoende was ingegaan op de specifieke omstandigheden van de eiser. Hierdoor was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst verplicht om het door de eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: J. Blaauw).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank namens verweerder aan eiser een vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag toegekend.
In het besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Verweerder heeft een verweerschrift met dagtekening 19 mei 2021 ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De relevante regelgeving en jurisprudentie is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Eiser maakt voor de opvang van zijn twee kinderen gebruik van buitenschoolse opvang. Hij ontvangt een tegemoetkoming in de kosten in de vorm van kinderopvangtoeslag en betaalt een eigen bijdrage.
3. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft namens verweerder de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag toegekend op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (hierna: TKO). KO staat voor kinderopvangtoeslag. De vergoeding heeft betrekking op de periode 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020.
3.1.
De SVB is bij berekening van de vergoeding uitgegaan van opvang van de kinderen van eiser gedurende 15 uur per maand voor beide kinderen. De te vergoeden eigen bijdrage voor deze opvanguren is berekend op € 143.
3.2.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift, samengevat, aangevoerd dat hij in de periode in geding geen gebruik heeft gemaakt van de opvang, dat van de zijde van verweerder is beloofd dat dit niet tot extra kosten zou leiden, dat verweerder niet duidelijk maakt hoe tot de vergoeding van € 143 is gekomen en dat de werkelijk betaalde eigen bijdrage € 490,23 is geweest.
3.3
In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat voor de berekening van vergoeding is uitgegaan van de kinderopvanggegevens zoals die op 6 april 2020 bekend en verwerkt waren. Een wijziging van ná 6 april 2020 kan niet leiden tot een aanpassing van de vergoeding. Voorts heeft verweerder algemene informatie over de berekening gegeven.
Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, dus zonder eiser te horen.
4.1.
In de gronden van beroep heeft eiser, samengevat, aangevoerd dat hij op 6 april 2020 te weinig toeslag kreeg waardoor hij ook te weinig vergoed kreeg. Op 17 april 2020 is de regel over de peildatum van 6 april 2020 gepubliceerd. Hij heeft niet de kans gekregen onjuistheden te corrigeren doordat de spelregels achteraf zijn vastgesteld. Snelheid gaat boven rechtmatigheid en van de door verweerder geuite bereidheid om te herzien bij grote verschillen is niet gebleken. Verweerder verstrekt weinig informatie en in het bestreden besluit wordt nauwelijks op de vragen ingegaan. Ten onrechte heeft verweerder niet gehoord over het bezwaar.
4.2.
Ter zitting heeft eiser onder meer als volgt betoogd:
‘Mijn vriendin werkt in de zorg, daarom hebben wij flexibele opvang nodig. We wisselen daarom noodgedwongen geregeld van organisatie. Bij aanvraag van voorschotten moet echter het juiste nummer van de oppasorganisatie worden opgeven. Doordat we van tevoren niet goed kunnen zeggen naar welke organisatie de kinderen zullen gaan, was opgave daarvan vooraf niet te doen. Daarom vragen we de kinderopvangtoeslag grotendeels achteraf aan. Daarom geen volledige opgave per de peildatum.’
en
‘Vanuit mijn perspectief worden mensen op het verkeerde been gezet door te praten over herziening en bezwaar, zonder dat dit in de praktijk betekenis heeft.(…) Graag verneem ik of er afwegingen zijn geweest over de mogelijkheid van herziening in de situatie dat per de gekozen peildatum uitgegaan is van onjuiste feiten. Kan de burger in een dergelijk geval herziening vragen?’.
4.3.
De rechtbank heeft verweerder, die zonder nader bericht niet ter zitting is verschenen, vervolgens verzocht een inhoudelijk verweer toe te zenden en daarbij onder meer in te gaan op het punt van niet-horen en op de door eiser ter zitting geformuleerde vraag (zie hierboven).
4.4.
In het verweerschrift heeft verweerder zijn standpunt toegelicht.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser ten onrechte niet gehoord over zijn bezwaar zoals voorgeschreven wordt in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gezien de aangevoerde bezwaargronden deed zich niet de situatie voor dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Dat is alleen het geval als al bij voorbaat vaststaat dat het bezwaar geen enkele kans van slagen heeft.
5.2.
In het bestreden besluit is verweerder voorts niet voldoende specifiek ingegaan op de bezwaargronden van eiser. Vervolgens heeft verweerder in deze procedure van beroep geen voldoende specifieke inhoudelijke reactie gegeven, ook niet in het later ingediende verweerschrift, op de beroepsgronden en op hetgeen eiser op de zitting naar voren heeft gebracht.
5.3.
De rechtbank oordeelt daarom dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat het gebrek van het niet-horen niet gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
6.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 7:2, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat een te groot aantal punten nog beoordeeld dient te worden door verweerder.
Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.3.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 13 september 2021 door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag.
griffier
de rechter is verhinderd om te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO
Artikel 3. Recht op tegemoetkoming
1. Recht op een tegemoetkoming op grond van dit besluit heeft de ouder die over de periode van 16 maart 2020 tot en met 19 mei 2020 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en de eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang aan de houder, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, heeft betaald.
2. Bij ministeriële regeling kan de kring van rechthebbenden worden uitgebreid.
(…)
Artikel 5. Peildatum
De gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn de gegevens zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
Regeling nadere regels Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO
Artikel 1. Begripsbepaling
In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO.
Artikel 2. Verlenging periode
1. De periode, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het besluit, wordt verlengd tot en met 7 juni 2020.
(…)
Artikel 4. Uitbreiding kring van rechthebbenden
De tegemoetkoming kan eveneens worden verstrekt aan de ouder, bedoeld in artikel 3 van het besluit, aan wie na 6 april 2020 over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020:
a. voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend; of
b. voor een of meer volgende kinderen kinderopvangtoeslag is toegekend.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
(…)
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
)…)
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
(…)
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.