Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten met uitzondering van feit 4, zoals hierboven reeds aangegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de eerste gedachtestreep van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 eerste gedachtestreep heeft de raadsman aangevoerd dat er als bewijsmiddel slechts een aangifte is waaruit blijkt dat het oorlogsmonument en/of gemeentehuis is beklad. Verdachte ontkent dit feit. Er is geen bruikbaar steunbewijs dat maakt dat moet worden aangenomen dat verdachte dit feit gepleegd heeft. Weliswaar is een vergelijkend handschriftonderzoek gedaan, maar daaruit kan niet ondubbelzinnig de conclusie worden getrokken dat de aangebrachte tekst op de muren van het gemeentehuis en het standbeeld van de hand van verdachte is. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige feiten (feit 1 m.u.v. de eerste gedachtestreep, feit 2, 5, 6 en 7) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft van het hem onder 1 tenlastegelegde ontkend dat hij een oorlogsmonument en/of gemeentehuis te Emmen heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen het door verdachte ontkende deel van het onder 1 tenlastegelegde evenwel wettig en overtuigend bewezen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2019, opgenomen op pagina 300 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer DAKTAR / NN3R020007 d.d. 12 juli 2021, inhoudend de verklaring van [naam 1] namens Gemeente Emmen:
Ik ben namens de gemeente gerechtigd om aangifte te doen. Ik doe aangifte van vernieling van het voor openbaar en voor publiek toegankelijk gemeentegebouw. Gisteren 7 oktober 2019 kwam ik aan op het werk. Dit betrof het gemeentehuis gelegen aan de Raaduisplein 1 te Emmen. Ik werd aangesproken door collega [naam 2] . Hij vertelde mij dat er van alles onder de graffiti was gespoten. Ik ben samen met hem gaan kijken en dit was inderdaad het geval. Wij vermoeden dat de vernielingen hebben plaatsgevonden na vrijdag 4 oktober 2019 16.30 uur, omdat vanaf dat moment er geen medewerkers er beveiliging aanwezig zijn.
De graffiti bevat de volgende teksten:
[naam 3]
Jeugdzorg Assen
[naam 4]
Deze teksten waren geklad op de voorgevel van het gebouw, op het glas. Ook het transformatorhuisje dat vooraan het grasveld staat is beklad. Ook het oorlogsmonument
op het marktplein is beklad.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport afkomstig van Drs. W.P.F. Fagel Forensisch Onderzoek van handschrift en handtekeningen, zaaknummer 2020/S.001, d.d. 17 juni 2020 opgemaakt door W.P.F. Fagel, naar waarheid, volledig en naar beste inzicht opgesteld als deskundige handschriftenonderzoek, ingeschreven in het Nederland Register Gerechtelijk Deskundigen, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn bevindingen:
Tabel 1 Stukken van overtuiging
Nr.
Omschrijving
1
Foto's van diverse objecten (monument, muur, ramen, transformatorhuisje etc.) waarop opschriften zijn aangebracht met een spuitbus waarin o.a. de namen ' [naam 4] ' en ' [naam 3] ' voorkomen.
4
Foto’s van diverse stukken (blaadjes, een envelop en een Valentijnskaart) met handgeschreven tekst, volgens opgave afkomstig van de verdachte
[verdachte] .
5
Twee foto’s van een volgens opgave door de verdachte verzonden envelop, één van de adressering op de voorzijde en één van de afzendervermelding op de achterzijde.
Uit de opdracht en benoeming deskundige door de officier van justitie te Groningen en de van verbalisant [verbalisant] ontvangen informatie heb ik afgeleid dat een vergelijkend handschriftonderzoek uitgevoerd dient te worden tussen de opschriften op de diverse objecten zichtbaar op de foto’s [001 tot en met 003] en het handschrift van de verdachte zichtbaar op de foto’s [004 en 005], teneinde vast te stellen of de verdachte deze op schriften al dan niet heeft vervaardigd. Als betwist zijn beschouwd de opschriften op de diverse objecten zichtbaar op de foto’s [001 tot en met 004 (de rechtbank begrijpt: "003")], Als referentiemateriaal diende het handschrift op de diverse papieren stukken als zichtbaar op de hiervan ontvangen foto’s [004 en 005].
In de uitvoering en vorm van de letters in de opschriften waarin de namen [naam 4] en [naam 3] voorkomen [001] is voldoende samenhang waargenomen om deze als één groep handschrift te nemen. Dit is tevens de grootste groep en biedt daardoor de meeste aan- knopingspunten voor vergelijking. Ik zal deze groep verder aanduiden als de groep ‘ [naam 4] en [naam 3] ’.
Resultaten vergelijkend onderzoek
' [naam 4] en [naam 3] '. Voor de meeste als kapitaal uitgevoerde letters in het betwiste handschrift zijn overeenkomstig uitgevoerde equivalenten teruggevonden in het referentiehandschrift. Voor de letters G en N komen andere uitvoeringen voor in het referentiehandschrift, maar ook eenmaal een met die in het betwiste handschrift overeenkomende uitvoering. Het meest schrijveronderscheidend zijn de uitvoeringen van de letters E (die uit vier halen is opgebouwd), R, S en Y.
Interpretatie resultaten
Tussen de betwiste opschriften in de groep ‘ [naam 4] en [naam 3] ’ en het referentiehand schrift van [verdachte] heb ik overeenkomsten waargenomen in de uitvoering van
de meeste vergelijkbare letters en geen verschillen van betekenis. Deze resultaten liggen in de lijn der verwachting wanneer de verdachte de opschriften heeft vervaardigd. De
kans op het waarnemen van dezelfde mate van overeenkomst in het handschrift van een willekeurige andere persoon acht ik klein.
Conclusies
Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende elkaar uitsluitende hypothesen op gesteld voor het betwiste handschrift:
Hypothese 1: Het betwiste handschrift is geproduceerd door [verdachte] .
Hypothese 2: Het betwiste handschrift is geproduceerd door een willekeurige andere persoon dan [verdachte] .
De resultaten van het onderzoek van de opschriften in de groep ‘ [naam 4] en [naam 3] ’ zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is (deze opschriften zijn door de verdachte
vervaardigd) dan wanneer hypothese 2 waar is.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht d.d. 10 oktober 2019, opgenomen op pagina 799 e.v. van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:
Van: [verdachte] - < [emailadres] @hotmail.com>
Verzonden op: donderdag 10 oktober 2019 00:36
Aan: [benadeelde partij 1] < [emailadres] >. [emailadres]
CC: ,
[emailadres],
[emailadres].
Hallo [benadeelde partij 1],
naar aanleiding van ons gesprek van 3 oktober bij Jeugdbescherming Noord Assen op
kantoor, waarbij ik ( [verdachte] , biologische vader met gezag van [naam 4] ( [geboortedatum] - 2013)en [naam 3] met ( [geboortedatum] -2014) gesteund werd door [naam 5] die namens Het Zorgbelang Drenthe (AKJ) aanwezig was om mij te steunen tijdens het gesprek met jou, en mevrouw [naam 6] , jouw teamleider,wil ik toch nog een aantal punten aandragen:
Ik ben het met een aantal dingen nog steeds niet eens dat ik mijn kinderen niet kan/mag
zien, en dat er geen enkel contact mogelijk is volgens Jeugdbescherming Noord niet eens
video contact, of zelfs maar brieven schrijven is uit den boze van Jeugd Bescherming Noord.
Voor de goede orde, mijn dochtertjes heb ik sinds 15 juni 2017, tot nu, slechts 2 keer 1 uurtje gezien, verder heb ik geen enkel contact met mijn meisjes gehad, dus hoe kan het dat ze zo bang voor mij zijn geworden? Al die tijd hebben ze alleen maar bij mijn ex gezeten.
Verder vind ik het dieptreurig dat Jeugdbescherming Noord in 2 jaar tijd maar 2
contactmomenten heeft geregeld van in totaal 2 uurtjes, dat is 1 uur per jaar!
Dieptreurig vond de Raad van Kinderbescherming het trouwens ook tijdens de laatste
rechtzaak, dat Jeugdbescherming Noord, er na pakweg 18 maanden nog steeds niet erin was
geslaagd om een omgangsregeling tot stand te brengen.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat tussen 4 – 6 oktober 2019 met een spuitbus de namen van de twee dochters van verdachte en de tekst ‘jeugdzorg’ op het gemeentehuis en het oorlogsmonument in Emmen zijn gespoten. Uit het vergelijkend handschriftonderzoek is gebleken dat het waarschijnlijker is dat voornoemde opschriften door verdachte zijn geproduceerd dan door een willekeurige andere persoon. Uit het e-mailbericht dat verdachte op 10 oktober 2019 naar Jeugdbescherming Noord heeft gestuurd blijkt dat verdachte op 3 oktober 2019 een afspraak had met medewerkers van de Jeugdbescherming Noord. Tijdens dat gesprek heeft verdachte onder meer naar voren gebracht dat sinds 2017 hij zijn dochters enkel tweemaal heel kort heeft gezien en dat de betrokken jeugdinstanties geen actie ondernemen om een goede omgangsregeling tot stand te brengen. Dit e-mailbericht is door verdachte naar verschillende andere instanties waaronder gemeente Emmen verstuurd.
Kort na de afspraak van 3 oktober 2019 zijn de namen van de dochters en van jeugdzorg op gemeentehuis Emmen en het bedoelde oorlogsmonument gespoten, terwijl de bevindingen van het vergelijkend handschriftonderzoek steunbewijs biedt om verdachte aan het ten laste gelegde te koppelen.
Gelet op de aard van de op in de tenlastelegging genoemde objecten aangebrachte teksten, het tijdvak waarin dit is gebeurd, alsmede de bevindingen van het vergelijkend handschriftenonderzoek is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die de namen van zijn dochters en de tekst “jeugdzorg” op de bedoelde objecten heeft gespoten, waardoor deze zijn beschadigd. De eerste gedachtestreep van feit 1 is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de overige onderdelen van het onder 1 bewezenverklaarde volstaat de rechtbank, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 maart 2021, opgenomen op pagina 390 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 maart 2021, opgenomen op pagina 394 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2021, opgenomen op pagina 422 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] .
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 maart 2020, opgenomen op pagina 435 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 5] .
Ten aanzien van feiten 5, 6 en 7
De rechtbank acht feiten 5, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 juli 2021, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van een verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van een verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 juli 2021, opgenomen op pagina 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van een verbalisant;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 7 mei 2020, opgenomen op pagina 219 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van een verbalisant;
6. een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 29 april 2021, opgenomen op pagina 250 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van een verbalisant.