ECLI:NL:RBNNE:2021:3748

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
18/078145-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel met recidive en verslaving

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel. De verdachte, geboren in 1994 en woonachtig in De Westereen, werd ervan beschuldigd gedurende een jaar cocaïne te hebben verhandeld. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 maart 2020 tot en met 20 maart 2021, en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3,55 gram cocaïne op 20 maart 2021. Tijdens de zitting op 1 juli 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie.

De rechtbank oordeelde dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen was, aangezien de verdachte dit feit had bekend. Wat betreft feit 1 oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar dat de verdachte wel opzettelijk cocaïne had verkocht en afgeleverd. De rechtbank baseerde haar oordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en chatgesprekken die de verdachte met klanten had gevoerd.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 319 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de verslaving van de verdachte en de noodzaak van behandeling, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en meewerken aan middelencontroles. De in beslag genomen telefoon werd verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/078145-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2020 tot en met 20 maart 2021 te De Westereen, gemeente Dantumadiel, al dan niet vanuit het (bedrijfs)pand aan de [straatnaam] in De Westereen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te De Westereen, gemeente Dantumadiel
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,55 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne bewezenverklaard kan worden. Van de overige handelingen in de tenlastelegging is geen sprake geweest en daarvan moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft alleen gehandeld. Daarnaast heeft de raadsvrouw de ten laste gelegde periode betwist. Volgens de verklaring van verdachte is hij in december 2020 begonnen met de handel in cocaïne. Een periode van drie maanden kan wettig en overtuigend bewezenverklaard worden. Van het overige dient hij worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2021, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020337950 d.d. 20 maart 2021, inhoudende het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 23 maart 2021, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
4. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.03.22.120 d.d. 22 maart 2021 opgemaakt door ing. C.M.M. Diever- Heezen, opgenomen op pagina 78 van voornoemd dossier, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, inhoudende de verklaring van de deskundige;
5. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.03.22.120 d.d. 22 maart 2021 opgemaakt door ing. C.M.M. Diever- Heezen, opgenomen op pagina 79 van voornoemd dossier, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, inhoudende de verklaring van de deskundige;
6. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.03.22.120 d.d. 22 maart 2021 opgemaakt door ing. C.M.M. Diever- Heezen, opgenomen op pagina 80 van voornoemd dossier, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, inhoudende de verklaring van de deskundige.
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 1 juli 2021 afgelegde verklaring, inhoudende, onder meer:
Ik heb tot mijn aanhouding op 20 maart 2021 cocaïne verkocht aan mensen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020337950 d.d. 19 april 2021, inhoudende het relaas van verbalisant:
Uit de vrijgekomen data blijkt dat de aangetroffen mobiele telefoon van het merk Iphone in gebruik was van [verdachte] . Er zijn in totaal 319 chatgesprekken veiliggesteld uit de mobiele telefoon. Dit betroffen contacten tussen [verdachte] en (deels) kopers van cocaïne.
Gesprek tussen 'App mij Klant 2021' en [verdachte] via het kanaal 'Telegram'. Gesprek vindt plaats op 15-11-2020.
App mij klant 2021: Jo hoe 1st, kan je een gram in de [plaats] brengen?
[verdachte] : Hej jonge, ben niet in de buurt helaas.
chatgesprek tussen een persoon met de naam [naam 1] met het telefoonnummer [telefoonnummer] , en [verdachte] met het nummer [telefoonnummer] via Whatsapp gesprek op 10 juli 2020:
[naam 1] : Maat, nieuwe nummer, hoe ist maat.
[verdachte] : Goed
[naam 1] : vandaag kom je langs
[verdachte] : Later op de avond, ik moet nieuwe hebben.
[verdachte] : Vorige keer was te weinig, kan wel .1 bij
[naam 1] : Komt goed maat, geef je wel extra
[verdachte] 11-7-2020: maat ik krijg veel klachten dat het nat is en plakt
[naam 1] : plakt en dat nat is?
[verdachte] : jaa
[naam 1] : Het is zelfde als vorige keer en een enkele klacht kan
[verdachte] : Het dat het keihard is geweest en nat
[naam 1] : Ja maat weet ik niet, hoeveel heb je nog, wil graag even zien.
[verdachte] : heb nu klant geeft we wat over is aan jou
[naam 1] : Ik ga er gelijk achteraan, ze moeten het op een bord in magnetron doen.
[naam 1] : Ze moeten bord maar in magnetron doen
[verdachte] : Ja anders wat mengen ja
[naam 1] : Meen Coke zonder t bord
[verdachte] : Ik ga dat niet zeggen
[naam 1] : Ik heb nu 34 peruaanse geregeld
[naam 1] : Ze vroegen 38 ik heb gepraat tot 34
[naam 1] : geloof me het is schaars [verdachte] : Anders word het duurder is ook niet ooke
Conclusie: Uit de gehele telefoon zijn meerdere soortgelijk gesprekken aanwezig. Al deze gesprekken gaan over de handel en verkoop van halve en hele. Ambtshalve is daarmee bekend dat hiermee een halve, een halve gram cocaïne wordt bedoeld en met hele, 1 gram cocaïne. Bovenstaande is dus ene kleine opsomming om weer te geven welke handelsgesprekken er tussen de 'klanten' en [verdachte] plaats vinden. Van alle contacten welke in de lijst staan, zijn dit er 473 chatgesprekken. Groot deel daarvan gaat over de verkoop van cocaïne. Waarbij valt op te merken dat de klanten voornamelijk afkomstig zijn uit de Westereen, en dat er wordt afgesproken op de locatie waar [verdachte] is
aangehouden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 maart 2021, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 2] , onder meer:
Ik koop mijn cocaïne bij [verdachte] . Sinds vorig jaar, ik denk mei / juni 2020, heb ik voor het eerst cocaïne bij [verdachte] gekocht. Dit is dus in totaal tien maanden schat ik. [verdachte] zijn ouders hebben altijd een [zaak] gehad in de Westereen. Daar spreken we dan af.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 maart 2021, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 3] :
Ik zou vandaag cocaïne kopen van [verdachte] . Toen ben ik op de fiets gegaan en fietste naar de [zaak], daar was [verdachte] . Sinds december 2020 koop ik bij hem.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 maart 2021, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Vanaf de zomer van 2020 tot vorige week heb ik tussen de tien en de vijftien keer cocaïne bij [verdachte] gekocht. Wij spraken in de winkel aan de [straatnaam] in de Westereen af. Hij fietste ook wel door het dorp.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 april 2021, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
Ik kocht mijn cocaïne ook bij een jongen uit de Westereen dat is [verdachte] .
Vorig jaar maart 2020 heb ik voor het eerst weer bij [verdachte] gekocht. Dit jaar heb ik ook nog bij hem afgenomen, dat zal denk ik januari of februari 2021 zijn geweest.
Ik kocht in het begin echt wel wekelijks bij hem. Als ik een schatting moet maken heb ik in de periode van maart 2020 en februari 2021 rond de 50 keer bij hem afgenomen. Meestal haalde ik het bij hem in de Westereen, op de plek waar jullie hem hebben aangehouden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) anderen. Met de raadvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken niet valt af te leiden dat verdachte samen heeft gehandeld met (een) ander(en). De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Periode
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw over de duur van het ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de ten laste gelegde periode van 1 maart 2020 tot en met 20 maart 2021 cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank baseert zich hiermee met name op de verklaringen van afnemers en de telefoongesprekken.
Hoeveelheid cocaïne
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn vordering om ‘een hoeveelheid cocaïne’ bewezen te verklaren, omdat het om meer dan 3,55 gram cocaïne zou gaan wat bij verdachte is aangetroffen. De rechtbank zou dan impliciet meer bewezen achten dan is tenlastegelegd. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in ieder geval 3,55 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij van 1 maart 2020 tot en met 20 maart 2021 te De Westereen, al dan niet vanuit het (bedrijfs)pand aan de [straatnaam] in De Westereen, meermalen, telkens opzettelijk, heeft verkocht en afgeleverd, (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 maart 2021 te De Westereen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,55 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 319 dagen voorwaardelijk met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest en een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden het volgen van een ambulante
behandeling voor zover de reclassering dat nodig vindt, middelencontroles en een locatieverbod. Als het volgen van een COVA training door verdachte nodig wordt gevonden, kan wijziging van de bijzondere voorwaarden worden verzocht. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis gevorderd.
Hij heeft verder gevorderd de inbeslaggenomen telefoon verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte. Hij heeft hulp gekregen en inmiddels zijn de resultaten daarvan zichtbaar. Verdachte erkent problemen te hebben en met de hulp en begeleiding van de reclassering gaat het goed. De raadsvrouw heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk deel en een taakstraf.
Verdachte kan instemmen met de voorgestelde bijzondere voorwaarden met uitzondering van het locatieverbod en het medicatiegebod.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht de inbeslaggenomen telefoon terug te geven aan verdachte, omdat het niet een dealer telefoon betreft maar voor privégebruik bestemd was.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van 29 maart 2021 en 16 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een jaar in harddrugs gehandeld. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de randcriminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlastgevende gedrag waaraan verslaafden zich veelal schuldig maken. De handel in deze verdovende middelen houdt dit mede in stand en vormt dus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In de rapportages opgemaakt door [naam 6] , reclasseringswerker, staat onder meer opgenomen dat verdachte verslaafd is aan cocaïne. Om te kunnen voorzien in eigen gebruik is hij gaan handelen in drugs. Het delictgedrag lijkt direct voort te komen uit zijn jarenlange verslaving. Bij een veroordeling in 2018 is een behandeling voor zijn verslaving niet van de grond gekomen, omdat verdachte geen openheid gaf. Nu is verdachte bereid mee te werken. Zijn houding, zijn motivatie voor hulpverlening en het contact met zijn ouders lijken beschermende factoren die de kans op recidive verlagen en de responsiviteit voor interventies verhogen.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft [naam 7] , reclasseringswerker, onder meer meegedeeld dat verdachte positieve stappen heeft gezet. Hij bespreekt problemen en geeft openheid van zaken. Verdachte werkt aan een netwerk en zijn contacten zijn bespreekbaar. Verdachte zal stapsgewijs in de praktijk moeten leren met meer vrijheden om te gaan. Een eerst stap daarin is het verkleinen van het gebied waar hij niet mag komen. Daarvan heeft [naam 7] ter terechtzitting een kaartje overgelegd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 319 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden. Dit betekent dat aan verdachte als bijzondere voorwaarden worden opgelegd: een meldplicht, meewerken aan een ambulante behandelverplichting, een locatieverbod en gebod met daaraan verbonden elektronische monitoring, meewerken aan middelencontrole en inzicht geven in zijn financiën. Een locatieverbod acht de rechtbank noodzakelijk, omdat veel afnemers woonachtig zijn in het desbetreffende gebied en om zo herhaling van strafbare feiten te voorkomen
De rechtbank vindt het van belang om aan het locatiegebod en gebiedsverbod (zoals ter terechtzitting door de reclassering aangegeven) een maximale duur te verbinden van een jaar; dat geldt ook voor de elektronische monitoring.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Daarbij heeft de rechtbank met name gelet op de eerdere (recente) veroordeling van verdachte voor soortgelijke feiten en de lengte van de bewezenverklaarde periode.
Verdachte wordt de kans geboden om buiten detentie en met hulp en toezicht zijn leven vorm te geven. Het is aan hem om de intenties die hij heeft uitgesproken waar te maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, iPhone (zwart), vatbaar voor verbeurdverklaring omdat verdachte met behulp hiervan het feit heeft begaan en deze toebehoort aan verdachte. Dat verdachte deze telefoon ook privé gebruikte, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat van verbeurdverklaring kan worden afgezien.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 319 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres Damsterdiep 271, 9713EE te Groningen;
2. dat de veroordeelde zijn behandeling bij polikliniek Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN), of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zal voortzetten en/of zal deelnemen aan de gedragsinterventie COVA regulier, ter beoordeling aan de reclassering. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener/trainer;
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan controle op het gebruik van alcohol, cocaïne en cannabis om het middelengebruik te beheersen, zo frequent als de reclassering dit nodig acht. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle;
4. dat de veroordeelde inzage in zijn financiën zal geven aan de reclassering;
5. dat de veroordeelde zich niet in het op de aangehechte kaart weergegeven gebied zal bevinden, voor maximaal een jaar of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronische monitoring zal stellen ter nakoming van genoemd locatieverbod;
6. dat de veroordeelde gedurende het eerste jaar van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht op vooraf vastgestelde en in overleg met de reclassering te bepalen tijdstippen aanwezig zal zijn op zijn verblijfadres, te weten [straatnaam] , [woonplaats] , waarbij de veroordeelde zich onder elektronische monitoring zal stellen ter nakoming van voornoemd locatiegebod. Veroordeelde zal niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland vertrekken.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen telefoon, iPhone.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2021.
mr. O.J. Bosker en mr. N.A. Vlietstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.