ECLI:NL:RBNNE:2021:3711

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
18/300688-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en vernieling met TBS-maatregel

Op 31 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 november 2020 in Delfzijl twee bedreigingen heeft geuit, waarbij hij een kapmes heeft getoond en de voordeur van het slachtoffer heeft vernield. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, gezien zijn psychische toestand, en heeft de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd om het recidivegevaar te beperken en de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, aangezien deze niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de betrokken rechters de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/300688-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer, advocaat te Veendam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 november 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of zijn familie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (kap)mes richting die [slachtoffer 1] te zwaaien en/of aan die [slachtoffer 1] een (kap)mes te tonen en/of met een (kap)mes de voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] te vernielen en/of daarbij te roepen dat hij – verdachte - die [slachtoffer 1] en/of zijn familie dood wil maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 november 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 25 november 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je buiten af. Ik kom jou tegen” en/of “die collega uit Delfzijl zat aan mijn kont. Hij moet oppassen, want als ik hem tegenkom dan doe ik hem wat aan. Als ik hem tegen kom maak ik hem dood” en/of “Ik weet je gezicht. Als ik je tegenkom, maak ik je af” en/of “Ik pak hem. Hij is van mij", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feiten 1 en 2 geldt dat op basis van dezelfde bewijsmiddelen een veroordeling kan volgen. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring, het mes wordt aangetroffen bij verdachte en uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er verf op het mes wordt aangetroffen, hetgeen strookt met de zichtbare krassen op de voordeur van aangever. Ten aanzien van feit 3 ligt er een aangifte die wordt ondersteund door meerdere processen-verbaal van bevindingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aangifte en de getuigenverklaring komen op bepaalde onderdelen niet overeen. Uit het buurtonderzoek is niets belastends naar voren gekomen terwijl dat wel voor de hand had gelegen omdat het incident, volgens de aangifte, bij een rijtjeshuis rond de middag heeft plaatsgevonden. Er is geen onderzoek gedaan naar het kapmes en de gestelde aangetroffen verf daarop. Verdachte ontkent bovendien met klem feit 1 en feit 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020328113 d.d. 26 november 2020 , inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 25 november 2020 zat ik in mijn woonkamer aan de [straatnaam] te Delfzijl. Ik hoorde opeens harde knallen op mijn voordeur. Ik keek via het grote raam aan de voorzijde van de woning naar de voordeur. Ik zag daar een man staan. Ik herkende de man als de broer van mijn vrouw. Hij heet [verdachte]. Ik zag dat mijn zwager, een groot hakmes in zijn hand had. Ik zag dat hij nog een paar keer op de deur sloeg. Ik zag dat hij daarna van de voordeur wegliep richting het trottoir. Op de stoep had hij het slagersmes opgeheven en hij schreeuwde tegen mij dat hij ons allemaal doodging maken. Hij schreeuwde dat hij met ons allemaal zou pakken en met het mes dood zou maken. Hierna rende hij weg. Ik hoorde dat hij al schreeuwend richting de straat achter ons liep. Ik hoorde vervolgens dat mijn zwager in de brandgang achter ons huis was. Ik hoorde hem schreeuwen en ik hoorde ook dat hij op de schuttingdeur sloeg. Ik hoorde ook dat hij weer schreeuwde dat hij mijn hele gezin dood zou slaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 november 2020, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1]:
Op 25 november 2020 zat ik beneden in huis. Ik woon aan de [straatnaam] te Delfzijl. Ik hoorde harde klappen op de voordeur. Ik hoorde harde felle klappen dit waren tussen de 10 en 15 keer dat ik dit hoorde. Ik zag een man en ik herkende hem direct als het broertje van mijn moeder. Ik weet dat hij [verdachte] heet. Ik zag dat hij een groot hakmes in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij hiermee stond te zwaaien. Ik zag dat hij meerdere malen naar het mes wees en daarna richting ons huis.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2020, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 november 2020 heb ik een hakmes in beslag genomen. Verdachte [verdachte] droeg dit mes bij zich ten tijde van de aanhouding. Bij het aanspreken van de verdachte zag ik dat de verdachte het mes met zijn linker hand uit zijn broeksband haalde en deze in een vloeiende beweging aan zijn moeder gaf welke binnen handbereik van de verdachte stond. Het mes is door mij in beslag genomen. Voorafgaand aan de aanhouding was ik bij de aangever aan zijn huisadres. Ik zag meerdere krassen in de voordeur van de aangever. De aangever zei dat deze krassen waren gekomen nadat de verdachte met een groot hakmes op de deur had ingeslagen. De deur had een donkerblauwe kleur en ik zag dat op de plaatsen van de krassen de verf laag volledig weg was. Op het in beslag genomen mes zitten sporen met een donkerblauwe kleur.
Ten aanzien van feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 25 november 2020, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 25 november 2020, om 19.30 uur, bevond ik mij op het politiebureau in Delfzijl. Ik was hier als politieambtenaar bezig met mijn werkzaamheden. Toen mijn politiecollega [verdachte] uitnodigde om plaats te nemen in de verhoorkamer hoorde ik hem zeggen, en ik citeer: ''Ik doe aangifte tegen jou, omdat je aan mijn kont hebt gezeten.'' Vervolgens hoorde ik hem tegen mij zeggen, en ik citeer: ''Ik maak je buiten af. Ik kom jou tegen.'' Ik zag dat [verdachte] mij recht in de ogen indringend aankeek toen hij dit tegen mij zei. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen, en ik citeer: ''Ik weet je gezicht. Als ik je tegenkom, maak ik je af.'' Ik zag dat [verdachte] mij recht in de ogen indringend aankeek toen hij dit tegen mij zei. Vervolgens zei mijn politiecollega tegen [verdachte] dat wij graag even met hem in verhoor wilden. Daarop hoorde ik [verdachte] tegen mijn politiecollega zeggen, en ik citeer: ''Ik pak hem. Hij is van mij.'' Daarbij zag ik dat [verdachte] mijn politiecollega aankeek en gelijktijdig naar mij wees.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2020, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 november 2020 was ik, verbalisant [naam 2], werkzaam aan het cellencomplex in Groningen. Op voornoemde dag ik heb ik, verbalisant [naam 2], verdachte in verzekering gesteld. Hierop verklaarde hij: "Die collega uit Delfzijl zat aan mijn kont. Hij moet oppassen, want als ik hem tegenkom dan doe ik hem wat aan. Als ik hem tegenkom maak ik hem dood".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2020, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 november 2020 deed ik verbalisant dienst met mijn collega [slachtoffer 2] en was werkzaam vanaf het politiebureau te Delfzijl. Ik hoorde de verdachte de volgende zinnen zeggen tegen mijn collega [slachtoffer 2]:
''Ik maak je buiten af. Ik kom jou tegen.''
''Ik weet je gezicht. Als ik je tegenkom, maak ik je af.''
Ik onderbrak de verdachte zei hem dat ik graag met hem in verhoor wilde en een normaal gesprek wilde voeren. De verdachte reageerde met onderstaande zin waarbij hij wees richting mijn collega [slachtoffer 2].
''Ik pak hem. Hij is van mij.''
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ondanks verdachtes ontkennende houding staat op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen vast dat hij aangever en zijn familie heeft bedreigd door met een kapmes naar aangever zijn woning te gaan. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte daarbij de voordeur van aangever heeft beschadigd. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van een politieagent.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 november 2020 te Delfzijl, [slachtoffer 1] en zijn familie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een kapmes richting die [slachtoffer 1] te zwaaien en aan die [slachtoffer 1] een kapmes te tonen en met een kapmes de voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] te vernielen en daarbij te roepen dat hij – verdachte – die [slachtoffer 1] en zijn familie dood wil maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 25 november 2020 te Delfzijl, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd;
3.
hij op 25 november 2020 te Delfzijl, [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘Ik maak je buiten af. Ik kom jou tegen’ en ‘Die collega uit Delfzijl zat aan mijn kont. Hij moet oppassen, want als ik hem tegenkom dan doe ik hem wat aan. Als ik hem tegen kom maak ik hem dood’ en ‘Ik weet je gezicht. Als ik je tegenkom, maak ik je af’ en ‘Ik pak hem. Hij is van mij’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. vernieling;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Omtrent de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft gelet op de diverse omtrent verdachte opgemaakte rapportages, waaronder het psychiatrisch rapport van 7 juli 2021, opgemaakt door R. de Vries, psychiater in opleiding, en A.W.M.M. Stevens, psychiater en het psychologisch rapport van 12 augustus 2021, opgemaakt door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog.
De conclusie van deze rapporten luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. De betrokken rapporteurs hebben – vanwege de ontkennende houding van verdachte – echter niet kunnen onderzoeken in hoeverre genoemde stoornis verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Daardoor hebben zij niet kunnen adviseren over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De psycholoog beschrijft wel dat schizofrenie in zijn algemeenheid het moeilijk maakt om adequate gedragskeuzemogelijkheden af te werken. Verder komt in de rapportages naar voren dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch imponeerde en dat hij – zoals hij ter zitting ook heeft erkend – korte tijd daarvoor was gestopt met het gebruik van antipsychotische medicatie.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van de rapportages en trekt daaruit de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde sprake was van schizofrenie en van een psychose. Daarnaast trekt de rechtbank uit het vorenstaande de conclusie dat deze stoornis in elk geval in enige mate de gedragskeuzes van verdachte moet hebben beïnvloed. De rechtbank acht verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Nu niet is gebleken dat het bewezenverklaarde verdachte in zijn geheel niet kan worden toegerekend, terwijl van enige andere strafuitsluitingsgrond ook niet is gebleken, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het uit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij noodzakelijk is dat verdachte langdurig in een forensische setting zal worden behandeld waarbij gedwongen toediening van medicatie noodzakelijk is, nu verdachte geen ziektebesef heeft en medicatie weigert. Alternatieven in de vorm van een zorgmachtiging of een klinische opname als bijzondere voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijke straf zijn mede hierom ook niet mogelijk. Aan de formele voorwaarden voor het opleggen van TBS met dwangverpleging is voldaan: er is een stoornis en er is gevaar voor psychotische ontregeling en daarmee recidivegevaar. Verdachte heeft zich ook eerder schuldig gemaakt aan gewelddadig gedrag en ook het thans ten laste gelegde betreft fysiek geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feiten 1 en 2 gepleit voor vrijspraak. De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 bepleit dat de zaak kan worden afgedaan met een deels voorwaardelijke straf zodat er bijzondere voorwaarden aan kunnen worden gekoppeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychiatrische rapportage van 7 juli 2021, de psychologische rapportage van 12 augustus 2021 en de rapportage van de reclassering d.d. 16 augustus 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op één en dezelfde dag schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen tegen het leven gericht en een vernieling. Verdachte heeft bij één van de twee bedreigingen een kapmes getoond aan aangever en met het kapmes gezwaaid naar aangever. Verdachte heeft tevens met het kapmes de voordeur van aangever vernield. Bij al deze gedragingen riep verdachte vervolgens dat hij aangever en zijn familie dood wilde maken. Vervolgens heeft verdachte bedreigende woorden geuit naar een politieagent.
Verdachte heeft op nare wijze de veiligheid die men doorgaans in eigen huis voelt aangetast en aangevers angst aangejaagd.
De rechtbank heeft gelet op de hierboven reeds vermelde rapportages van de psychiater en de psycholoog en op grond daarvan de conclusie getrokken dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde een stoornis aanwezig was en dat het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Daar houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening mee.
Motivering van de maatregel
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Verdachte heeft tweemaal een feit gepleegd, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (artikel 285 eerste lid Wetboek van Strafrecht), dat afzonderlijk wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1 van datzelfde wetboek. Bij hem was ten tijde van het plegen van die feiten bovendien sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, vastgesteld door een psychiater en een psycholoog. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel.
Met het oog op de mogelijke duur van de terbeschikkingstelling – gemaximeerd tot 4 jaren of niet – overweegt de rechtbank het volgende. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet ondubbelzinnig of het in artikel 285, eerste lid, omschreven delict beschouwd moet worden als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het is bestendige jurisprudentie dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn. In dit geval ging de onder 1 bewezen verklaarde verbale doodsbedreiging vergezeld van gewelddadige handelingen in de vorm van het hakken met een slagersmes op de voordeur (waarachter zich mensen bevonden) en op een schuttingdeur. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke bedreiging gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
De terbeschikkingstelling zal dan ook worden opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is tot een periode van vier jaar.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het bovenvermelde psychiatrisch rapport van 7 juli 2021 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan schizofrenie. Verdachte was ook lijdende aan schizofrenie ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen). Op de klinische items van het risicotaxatie instrument voor geweld scoort verdachte matig (verdachte vertoont geen inzicht in zijn psychotische stoornis en hij is niet behandeltrouw). In algemene zin (statisch bepaald) wordt een matig recidiverisico gezien. Het is te adviseren dat verdachte antipsychotische medicatie blijft gebruiken. Gezien zijn eerdere weigering medicatie in een vrijwillig kader te gebruiken en het gebrek aan ziektebesef- en inzicht, zal waarschijnlijk een gedwongen kader nodig zijn.
Het bovenvermelde psychologisch rapport van 12 augustus 2021 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis, een zwakbegaafd niveau van intellectueel functioneren, waarbij differentiaal diagnostisch gedacht moet worden aan een licht verstandelijk beperkt niveau en (hieruit voortvloeiend) van inadequate copingstrategieën en beperkte zelfredzaamheid. In algemene zin kan gesteld worden dat er sprake is van een aantal risicofactoren bij verdachte. Verdachte heeft eerder gewelddadig gedrag laten zien, er zijn in het verleden ruzies geweest met familieleden en hij heeft moeite om banen vast te houden. Er is sprake van een ernstige psychische stoornis (schizofrenie) en middelengebruik (cannabis). Voorts lijkt bij betrokkene ontrouwe medicatie-inname van invloed te zijn op zijn welzijn, hetgeen tot ontregeling kan komen en bij verdachte in combinatie met familieproblemen als risicofactor gezien kan worden. Er is geen sprake van ziekte-inzicht of -besef. De hardnekkigheid van de beschreven problematiek maakt dat behandeling in een ambulant kader voortdurend mislukt.
Uit het rapport van 16 augustus 2021 van de Reclassering Nederland volgt, zakelijk weergegeven, dat zij gelet op de lage responsiviteit van verdachte en de onmogelijkheid om middels bijzondere voorwaarden medicatiegebruik te verplichten bij verdachte geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken. Tevens is er bij verdachte geen sprake van ziekte- en zelfinzicht en wordt de kans van slagen van hulpverlening in een ambulant kader als zeer laag ingeschat. Indien verdachte geen medicatie gebruikt, is er een kans op psychotische ontregeling (zo is gebleken in het verleden) en derhalve een mogelijk verhoogd recidiverisico.
Uit bovengenoemde rapporten blijkt dat verdachte een hulpverleningsgeschiedenis heeft, waarbij verschillende soorten behandelingen zijn geprobeerd, zowel binnen een vrijwillig kader als binnen een civielrechtelijk kader. Tot dusverre hebben deze behandelpogingen onvoldoende resultaat gehad. Op grond van de adviezen van de deskundigen en met name het ontbreken van ziekte- en zelfinzicht bij verdachte en de daarbij weigerachtige houding ten aanzien van medicatie en hulpverlening, concludeert de rechtbank dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat verdachte zijn medicatie gebruikt en niet psychotisch ontregeld raakt. Minder ingrijpende alternatieven, zoals een zorgmachtiging, een klinische opname verbonden als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke straf, of TBS met voorwaarden, zijn – gelet op de houding van verdachte – geen begaanbare wegen.
De maatregel van TBS met dwangverpleging moet derhalve worden opgelegd om het recidivegevaar te beteugelen en daarmee de veiligheid van personen, in het bijzonder de familieleden van verdachte, te waarborgen.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk stilgestaan bij de vraag of oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging wel proportioneel is, nu het in de kern gaat om bedreigingen en verdachte slechts één keer eerder is veroordeeld, ook voor een bedreiging. Bij die afweging heeft de rechtbank echter doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van de veiligheid van personen. In feite is het enige alternatief het opleggen van een ‘kale’ straf, waarbij verdachte op enig moment zonder behandeling uit detentie geraakt. De rechtbank acht dit niet verantwoord.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling die verbonden is aan de TBS-maatregel zo spoedig mogelijk aanvangt, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank ook de zwaarte van de maatregel in aanmerking genomen, alsmede het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Om dezelfde redenen ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van feit 2 te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf (artikel 9a Sr).

Benadeelde partij

De heer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 449,25 ter vergoeding van materiële schade en € 750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 november 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feiten 1 en 3:
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.199,25(zegge: elfhonderd negenennegentig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 1.199,25 (zegge elfhonderd negenennegentig euro en vijfentwintig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2020. Dit bedrag bestaat uit € 449,25 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 21 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. drs. J.V. Nolta en
mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2021.