ECLI:NL:RBNNE:2021:3675

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
172327
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in een familiezorgzaak met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 augustus 2021 een tussenbeschikking gegeven inzake een voorlopige omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, die ongedocumenteerd in Nederland verblijft, verzoekt om een omgangsregeling, terwijl de moeder bezwaar maakt op basis van de verblijfstatus van de vader en de onveilige situaties die hij in het verleden zou hebben gecreëerd. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft in een rapport geadviseerd om de omgangsregeling voorlopig vast te stellen, zodat de kinderen de kans krijgen hun vader te leren kennen. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om contact met hun vader te hebben, ondanks de bezwaren van de moeder. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende bewijs is dat de omgang onveilig zou zijn en dat het contact met de vader belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De rechtbank besluit om de definitieve beslissing op het verzoek van de vader aan te houden voor zes maanden, maar legt een voorlopige regeling vast waarbij de vader eerst een brief aan de kinderen moet sturen, gevolgd door begeleide omgang op neutraal terrein. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er ruimte moet zijn voor contactherstel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/172327 / FA RK 20-401
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 11 augustus 2021
inzake
[de man],
volgens de basisregistratie personen zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens eigen opgave verblijvende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt, kantoorhoudende te Amsterdam ,
tegen
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.A. Segbedzi, kantoorhoudende te Amsterdam .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna ook te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 30 september 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) van
28 december 2020, binnengekomen bij de griffie op 29 december 2020;
- de brief van de RvdK van 2 maart 2021, binnengekomen bij de griffie op
3 maart 2021;
- de brief van de RvdK van 29 april 2021, met in de bijlage het raadsrapport van
29 april 2021, binnengekomen bij de griffie op 30 april 2021;
- het F9-formulier met bijlagen, ingediend op 30 juni 2021 namens de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen, ingediend op 12 mei 2021 namens de man.

2.Nadere stukken, nadere standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

2.1.
Bij beschikking van 30 september 2020 is de RvdK opdracht gegeven te onderzoeken of een omgangsregeling tussen de minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1] [achternaam] (hierna ook: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] [achternaam] (hierna ook: [minderjarige 2] ), en de man in het belang van de kinderen is en, zo ja, hoe deze vormgegeven moet worden. De beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling is in afwachting van het onderzoek aangehouden.
2.2.
Uit het raadsrapport van 29 april 2021 blijkt dat er na het uiteengaan van partijen in 2018 geen omgangsregeling is vastgesteld en er weinig tot geen contact is geweest tussen de man en de kinderen. De vrouw en de kinderen woonden aanvankelijk in [woonplaats] , maar zij zijn eind 2019 vertrokken naar [provincie] . In deze periode zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De man verblijft ongedocumenteerd in Nederland. Hij zit in een LVV-programma (landelijke vreemdelingen voorziening) van de gemeente en gedurende dit traject is hij niet uitzetbaar. De man heeft via de gemeente een eigen appartement gekregen. De RvdK heeft weinig zicht verkregen op de man als persoon en op zijn leef- en woonomgeving. Ook geeft de man weinig concrete informatie over zijn rol in de opvoeding en het contact met de kinderen. De onderlinge verhouding tussen partijen is ernstig verstoord. Er is geen sprake van enig vertrouwen of contact. In verband met de uiteenlopende verhalen van partijen is het de RvdK onduidelijk of de man voldoende verantwoordelijkheid en betrouwbaarheid ten aanzien van omgang kan laten zien. De RvdK maakt zich ook zorgen of de vrouw de kinderen voldoende ruimte en toestemming kan geven om hun vader beter te leren kennen en of de vrouw voldoende neutraal richting de kinderen kan reageren wanneer de kinderen wel behoefte hebben om iets te vragen omtrent hun vader. De vrouw lijkt de rol van de man in het leven van de kinderen, nadat zij een 'nieuwe start' heeft gemaakt in [provincie] , bewust achterwege te hebben gelaten in contact met hulpverlening. De kinderen laten naar de RvdK zien dat zij nieuwsgierig zijn naar hun vader en spreken uit wel omgang te wensen.
2.3.
De RvdK adviseert om de definitieve beslissing op het verzoek van de man nogmaals aan te houden voor de duur van zes maanden. De RvdK kan op dit moment geen advies geven over een duidelijke invulling van een omgangsregeling, omdat er onvoldoende zicht is op de situatie van de man. De RvdK acht het wel in het belang van de kinderen dat er contact met de man gaat komen. De RvdK stelt vast dat de kinderen nu enkel een negatief beeld van de man hebben. Wanneer contact uit zal blijven, kunnen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] rond blijven lopen met dit negatieve beeld. Het is voor hun identiteitsontwikkeling van belang dat zij de kans krijgen een eigen reëel en up to date beeld van hun vader te vormen. Van belang is dat duidelijk wordt wat contact met de man betekent voor de kinderen. De kinderen hebben ook een wens tot contact uitgesproken. Als er nu geen omgang gestart wordt, is de kans zeer groot dat dit niet tot stand zal komen. De vrouw zal hiertoe uit zichzelf geen mogelijkheden creëren. De RvdK vindt dat het contact rustig opgebouwd moet worden en moet worden begeleid door de gezinsvoogd. Het lijkt de RvdK wenselijk dat de man de kinderen eerst een kaart stuurt waarin hij iets over zichzelf vertelt. Vervolgens zou er eenmaal per maand een begeleid omgangsmoment moeten zijn. De gezinsvoogd kan met de kinderen en partijen in gesprek over de voortgang, de mogelijkheden en de belemmeringen. De RvdK stelt dat de komende tijd moet blijken hoe de man en de kinderen zich tot elkaar verhouden. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de rol van de vrouw en haar bereidheid om contact tussen de kinderen en de man tot stand te brengen. De RvdK adviseert voorgaande in een voorlopige regeling vast te leggen.
2.4.
In reactie op het raadsrapport heeft de vrouw aangegeven dat zij persisteert in hetgeen zij eerder heeft aangevoerd en zij concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man. De vrouw stelt dat een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen zou zijn. Dit, gelet op onder andere het feit dat de man eerder onrustige en onveilige situaties voor de kinderen heeft gecreëerd. De wens tot het verkrijgen van een omgangsregeling is volgens de vrouw ingegeven vanuit de verblijfsstatus van de man. Zij gelooft niet dat het hem om de kinderen te doen is. De vrouw vindt dat de RvdK dit aspect onvoldoende heeft meegewogen en zij vindt dat er een gegrond risico bestaat dat een omgangsregeling onvoldoende duurzaam zal zijn. De man kan immers, zo stelt zij, elk moment Nederland moeten verlaten. De vrouw stelt dat de man nu opnieuw de rust in het leven van de kinderen probeert te verstoren. Hij stelt zijn eigen belangen ten aanzien van zijn verblijfsstatus voorop en hij heeft onvoldoende oog voor de belangen van de kinderen bij rust, stabiliteit en veiligheid, aldus de vrouw.
2.5.
In reactie op het raadsrapport heeft de man aangegeven dat hij instemt met het gegeven raadsadvies. De man ziet in dat aanhouding van de behandeling van de zaak in het belang van de kinderen is, past bij contactherstel en bij een geleidelijke opbouw van de omgang. De man verzoekt dan ook met de RvdK om de zaak aan te houden voor een periode van zes maanden, er daarbij vanuit gaande dat de gezinsvoogd bewerkstelligt dat er omgang tussen de kinderen en de man komt. De man zal alle medewerking verlenen aan hetgeen de gezinsvoogd noodzakelijk acht, ook als dat betekent dat de (eerste) contacten met de kinderen onder begeleiding moeten plaatsvinden. Om te voorkomen dat de voortgang in het gedrang komt en om te bewerkstelligen dat de omgang op korte termijn kan worden gestart, verzoekt de man de rechtbank op de stukken een tussenbeschikking te wijzen. De man verzoekt de rechtbank een (voorlopige) omgangsregeling te bepalen, in die zin dat de man en de kinderen onder regie van de gezinsvoogd elkaar één keer per maand - voor zover vereist begeleid - zien gedurende een door de gezinsvoogd te bepalen tijdspanne, waarbij de man de kinderen ziet op een door de gezinsvoogd te bepalen locatie.
2.6.
De rechtbank concludeert dat de standpunten van partijen duidelijk zijn en dat het advies van de RvdK helder en concreet is. De rechtbank acht zich dan ook voldoende geïnformeerd om op dit moment een nadere beslissing te nemen in het kader van het openstaande verzoek van de man.
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 3 IVRK volgt dat de belangen van de kinderen voorop dienen te staan. De vraag die voorligt is dus of de kinderen gebaat zijn bij contact met hun vader. Uit de uitgebreide reactie van de vrouw, maakt de rechtbank op dat er in het verleden veel gebeurd is tussen partijen en dat er nog heel veel emoties aanwezig zijn. In het belang van de kinderen moet er echter ook naar de toekomst gekeken te worden, en hoe de kinderen zich evenwichtig kunnen ontwikkelen. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor in ieder geval een poging tot contactherstel nodig is. Uit het huidige dossier blijkt niet van enige (huidige) contra-indicatie. Niet, althans onvoldoende, vast is komen te staan dat, zoals de vrouw heeft gesteld, de kinderen op dit moment onder begeleiding van een derde bij de man onveilig zouden zijn of dat de man de omgang enkel zou wensen in verband met zijn verblijfsstatus. Contactherstel zal naar het oordeel van de rechtbank juist ten goede komen aan de persoons- en identiteitsontwikkeling van de kinderen op de korte en langere termijn en ook tegemoet komen aan de door hen tijdens het raadsonderzoek geuite wens. Dit geldt ook voor de situatie waarin de man mogelijk in de toekomst Nederland moet verlaten: de kinderen hebben dan wel de kans gehad om hun vader te leren kennen. Die kans hebben ze niet, wanneer het standpunt van de vrouw gevolgd wordt.
2.8.
De rechtbank is vervolgens, eveneens met de RvdK en anders dan de vrouw, van oordeel dat op dit moment nog geen definitieve beslissing op het verzoek van de man genomen kan worden. Het dossier bevat nog te veel onduidelijkheden en onzekerheden om te kunnen bepalen wat in het kader van de definitieve omgang in het belang van de kinderen zal zijn.
Zo is er nog onvoldoende zicht op de (on)mogelijkheden van de vrouw in het realiseren van contact en het geven van emotionele toestemming voor contact, is er nog onvoldoende zicht op de situatie en de persoon van de man en is onduidelijk hoe de man en de kinderen zich, bij contact, tot elkaar zullen gaan verhouden. Dit maakt dan ook dat de rechtbank de definitieve beslissing op het verzoek van de man zal aanhouden voor de duur van zes maanden. Partijen moeten te zijner tijd de rechtbank informeren over de recente stand van zaken en het verdere verloop van de procedure.
2.9.
De rechtbank zal voor de tussentijd een voorlopige omgangsregeling vaststellen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het contact, nu dit al geruime tijd niet heeft plaatsgevonden en de onderlinge verhouding tussen partijen zeer verstoord is en de kinderen daarmee lijken te worden belast, rustig opgebouwd moet worden en onder begeleiding van of namens de GI op neutraal terrein moet plaatsvinden. De GI kan vervolgens de omgang met de kinderen en partijen evalueren en bezien in hoeverre uitbreiding van de omgang tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank heeft bij de verdere concrete invulling van de omgangsregeling zowel acht geslagen op het advies van de RvdK als op het voorstel van de man. Een en ander staat hierna in het dictum nader weergegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt de omgang tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing over de zorgregeling van kracht wordt - als volgt:
- de man zal eerst, in samenspraak met de GI, een kaart of brief aan genoemde minderjarigen zenden, met kopie aan de GI, waarin hij iets over zichzelf vertelt;
- vervolgens zal er, een maand na verzending van de kaart/brief, minimaal eens per maand voor de duur van twee uren onder begeleiding van de GI of een instantie namens de GI omgang tussen de man en genoemde minderjarigen plaatsvinden op neutraal terrein;
- eventuele verdere uitbreiding van de omgang zal, indien mogelijk, onder regie van de GI plaatsvinden;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
verwijst de zaak ten aanzien van de (definitieve) omgangsregeling naar de zitting van
donderdag 24 februari 2022voor een
pro formabehandeling;
3.4.
draagt partijen en de GI op om
uiterlijk op voornoemde pro forma datumde rechtbank te berichten over de recente stand van zaken en het eventuele verdere vervolg van deze zaak;
3.5.
zal vervolgens bepalen op welke wijze de behandeling van de zaak wordt voortgezet;
3.6.
houdt iedere verdere (definitieve) beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 11 augustus 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 794