In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 augustus 2021, in de zaak met nummer LEE 21/2110, is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Dit verzoek was ingediend door de verzoeker, die in beroep ging tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Het primaire besluit, dat op 9 april 2021 werd genomen, stelde dat het rijbewijs van de verzoeker met ingang van 16 april 2021 ongeldig was. Het daaropvolgende bestreden besluit van 3 juni 2021 verklaarde het bezwaar van de verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond.
De verzoeker had ook een connex beroep ingesteld, bekend onder zaaknummer LEE 21/2115, maar dit beroep werd door de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk verklaard. Hierdoor was er geen sprake meer van een lopende beroepsprocedure tegen het bestreden besluit, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter deed uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter, mr. E.M. Visser, concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van uitspraak, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.