ECLI:NL:RBNNE:2021:3581

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
18/304891-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot afpersing, mishandeling en bedreiging met geweld

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, mishandeling en bedreiging met geweld. De zaak vond zijn oorsprong in incidenten die plaatsvonden op 30 november 2020 en 23 oktober 2020 in Haren, gemeente Groningen. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van twee slachtoffers tot afgifte van geld en goederen door middel van geweld en bedreiging, alsook van het mishandelen van een derde slachtoffer en het bedreigen met een mes.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2021 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.W. Bouwman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de eendaadse samenloop van de poging tot afpersing en mishandeling werd vastgesteld. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen overtuigend en concludeerde dat de verdachte op beide data geweld had gebruikt en bedreigingen had geuit.

De rechtbank legde een onvoorwaardelijke taakstraf op van 180 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, onder de voorwaarde dat de verdachte zich aan bepaalde voorwaarden zou houden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen, en besloot om de straf te matigen om de verdachte de kans te geven zich te rehabiliteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/304891-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.W. Bouwman, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 30 november 2020 te Haren, gemeente Groningen, op of aan de openbare weg de Rijksstraatweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of kleding, dat aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde,
- in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gelopen, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geef je geld, geef je spullen" en/of "moet ik mijn pistool pakken", waarbij hij met zijn hand een beweging maakte naar
zijn, verdachtes, broekzak, en/of "geef me 50 euro, dat heb je wel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij hij, verdachte, een grijpende beweging
maakte naar de kleding van die [slachtoffer 1] , en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "jij hebt 50 euro bij je, geef me je geld" en/of "Jij hebt een dure jas", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij hij,
verdachte, een grijpende beweging maakte naar de jas van die [slachtoffer 2] , en/of
- die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2020 te Haren, gemeente Groningen, op of aan de openbare weg, de Rijksstraatweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gelopen, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geef je geld, geef je spullen" en/of "moet ik mijn pistool pakken", waarbij hij met zijn hand een beweging maakte naar
zijn, verdachtes, broekzak, en/of "geef me 50 euro, dat heb je wel", althans woorden nvan gelijke aard en/of strekking, waarbij hij, verdachte, een grijpende beweging
maakte naar de kleding van die [slachtoffer 1] , en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "jij hebt 50 euro bij je, geef me je geld" en/of "Jij hebt een dure jas", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij hij,
verdachte, een grijpende beweging maakte naar de jas van die [slachtoffer 2] , en/of - die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op of omstreeks 30 november 2020 te Haren, gemeente Groningen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan.
3. hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Haren, gemeente Groningen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] te slaan en/of te stompen.
4. hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Haren Gn, gemeente Groningen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 3] te tonen en/of (daarmee) stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde sprake is van eendaadse samenloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, nu er te veel twijfel bestaat over de vraag of verdachte een mes mee had en daarmee heeft gedreigd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte stellig ontkent dat hij een mes bij zich droeg op 23 oktober 2020. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1] ; ook hij heeft geen mes gezien bij verdachte. De twee getuigen van de scouting die wel over een mes verklaren stonden echter op een afstand. Verder impliceren de door verdachte geuite bewoordingen (waar aangever in zijn aangifte over spreekt) dat verdachte inderdaad niet een mes bij zich droeg, maar dat hij deze nog thuis had liggen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, maar zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Dit verweer wordt hieronder nader besproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:

1. De door verdachte ter zitting van 5 augustus 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Ik ben de man waar aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun aangiftes over spreken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 november 2020, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021032437 d.d. 16 februari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :Ik doe hierbij aangifte van een poging tot straatroof. Dit vond plaats op 30 november 2020 aan de Rijksstraatweg te Haren. Ik was vanavond samen met [slachtoffer 2] . Uit het niets kwam een man samen met een vrouw naar ons gelopen. Deze man sprak mij aan en zei: "Jo, je hebt wel geld voor mij, toch?" Ik zei toen dat ik niks had. Hierna liep hij naar [slachtoffer 2] en vroeg [slachtoffer 2] hetzelfde. Ik hoorde dat deze man opnieuw vroeg of wij wel wat geld voor hem hadden. Uit het niets zag ik dat hij meerdere keren greep naar mijn broekzak waar ik mijn telefoon had. Ik heb toen meerdere keren gezegd dat hij mij moest laten gaan. Ondertussen zei de man ook dat wij mooie en dure kleren aan hadden en dat wij anders deze maar bij hem in moesten leveren. Toen de man naar mijn broekzak en tasje greep probeerde ik telkens mijn telefoon en tasje te beschermen. Ik zag ook dat hij meerdere keren naar [slachtoffer 2] zijn broekzakken greep. Ik zag ook dat [slachtoffer 2] ook zijn handen er voor hield. [slachtoffer 2] zei ook dat wij niks voor hem hadden maar de man ging maar door. Ik hoorde dat de man tegen de vrouw vroeg of hij zijn pistool anders moest pakken. Ik zag nog wel dat de man een soort van beweging maakte naar zijn achterzak. Ik dacht toen nog dat hij een pistool zou pakken. Ik had ook echt het idee dat hij geld of spullen van ons wilde pakken. Toen wij net die kant opliepen kwam de man terug en gaf hij mij uit niets een klap tegen mijn gezicht. Ik zag dat hij met zijn vuist sloeg. Ik weet niet met welke arm hij dit deed. Hij deed dit met best wel veel kracht en hij raakte mij op mijn mond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 november 2020, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :Vanavond waren [slachtoffer 1] en ik in het centrum van Haren. Terwijl wij keken, kwam er een man aangelopen. Ik heb een nogal dure jas aan en ik hoorde dat de man tegen mij zei: "Jij hebt 50 Euro bij je, geef me je geld" en "Jij hebt een dure jas" en ik zag dat de man naar mijn jas greep, naar de jaszak waar het merkje Canada Goose op stond. Ik zag vervolgens dat de man zich naar [slachtoffer 1] richtte en hoorde hem zeggen: "jij hebt ook een mooie jas". [slachtoffer 1] heeft een Colombian jas of zoiets. De man greep naar de buidel in de jas van [slachtoffer 1] , met zijn hand half in de buidel. Ik hoorde hem daarbij zeggen: "geef je spullen, geef je geld" Ik zag toen dat de man naar de broekzak van [slachtoffer 1] graaide en hij had bijna zijn telefoon vast. Ik hoorde de man daarna zeggen: "Moet ik mijn pistool pakken" en hij deed zijn hand daarbij achter bij zijn broek. Ik zag vervolgens dat de man [slachtoffer 1] bij zijn keel of jas ter hoogte van zijn keel, pakte en dat hij in een keer doorstootte en bij [slachtoffer 1] met zijn vuist tegen zijn gezicht sloeg.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 december 2020, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3]:Ik kwam de bocht om en ik zag [verdachte] staan met twee jongens. [verdachte] liep te schreeuwen tegen die jongens. Dat ze weg moesten gaan. Dat hij besliste wie er zou komen. Ik heb [verdachte] horen roepen "geef me 50 euro nu, dat heb je wel".
De rechtbank acht op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en ten aanzien van aangever [slachtoffer 1] ook aan mishandeling.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als eenzelfde feit in meer dan één strafbepaling valt. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van mening dat sprake is van eendaadse samenloop.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:

1. De door verdachte ter zitting van 5 augustus 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Ik ben de man waar aangever [slachtoffer 3] in zijn aangifte over spreekt. Ik heb aangever klappen gegeven.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 oktober 2020, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier van, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :

Op 23 oktober fietste ik vanaf de restaurant [naam restaurant] aan de Rijkstraatweg te Haren in zuidelijke richting. Er stond daar een man op het voetpad. Ik hoorde hem tegen mij schelden. Hij gaf mij klappen. Ik voelde dat hij mij met zijn vuist raakte bij mijn oor en bij mijn keel. Ik zag dat hij een beweging maakte naar zijn middel en ik hoorde een klik. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had met een blad van ongeveer 10 centimeter. Ik bleef staan en ik zag dat hij een stekende beweging naar mij maakte.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :

Op 23 oktober 2020 was ik met mijn scouting in het centrum van Haren. Ik zag vervolgens dat de twee mannen elkaar flink aan het slaan waren. Ik zag dat ze dit met de handen deden en soms met gebalde vuisten. Een van de mannen zei iets en we hoorden "klik". Mijn medeleider en ik zagen dat de man een mes in zijn handen had.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel verdachte dit ontkent, acht de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte wel degelijk op 23 oktober 2020 aangever heeft bedreigd met een mes door dit mes aan aangever te tonen en hiermee vervolgens stekende bewegingen te maken in de richting van aangever. Aangever heeft gedetailleerd verklaard over de wijze waarop verdachte zijn mes pakte en hoe dit mes eruit zag. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 2] , een objectieve getuige die verklaart dat zowel hijzelf als zijn medeleider van de scouting gezien hebben dat verdachte een mes in zijn handen had.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 30 november 2020 te Haren, aan de openbare weg de Rijksstraatweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of kleding, dat aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde,
- in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gelopen, en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geef je geld, geef je spullen" en/of "moet ik mijn pistool pakken", waarbij hij met zijn hand een beweging maakte naar
zijn, verdachtes, broekzak, en/of "geef me 50 euro, dat heb je wel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij hij, verdachte, een grijpende beweging maakte naar de kleding van die [slachtoffer 1] , en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "jij hebt 50 euro bij je, geef me je geld" en "Jij hebt een dure jas", waarbij hij, verdachte, een grijpende beweging maakte naar de jas van die [slachtoffer 2] , en
- die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 30 november 2020 te Haren, gemeente Groningen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan.
3. hij op 23 oktober 2020 te Haren [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] te slaan en te stompen.
4. hij op 23 oktober 2020 te Haren Gn, gemeente Groningen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes aan die [slachtoffer 3] te tonen en daarmee stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was immers sprake van een situatie waarbij verdachte zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft verweerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het aangever is geweest die naar verdachte is toegelopen, waarna aangever verdachte klappen heeft gegeven. Vervolgens is er over en weer geduwd en getrokken. Verdachte is daarna weggelopen, waarna hij vervolgens van achteren werd aangevallen door aangever. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier geen steun kan worden gevonden voor de stelling dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. De rechtbank heeft geen reden tot twijfel aan de aangifte en leidt daaruit af dat verdachte begonnen is met het uitschelden van aangever, waarna verdachte vervolgens met zijn voorhoofd tegen het voorhoofd van aangever is gaan staan. Het voorgaande betekent dat verdachte de agressor is geweest van het uiteindelijke geweld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Aangezien er geen sprake is geweest van een noodweersituatie behoeft het beroep op noodweerexces geen nadere bespreking. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweerexces.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde de eendaadse samenloop van:

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg

en

mishandeling;

3.
mishandeling;
4.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 , 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd te worden van 4 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de officier van justitie geëiste taakstraf sterk te matigen gelet op het feit dat zij een bewezenverklaring heeft bepleit voor minder strafbare feiten en het feit dat verdachte inmiddels werk heeft, waardoor het verrichten van een taakstraf van 240 uren hem zwaar zal vallen. Naast een gematigde taakstraf dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd te worden. Verdacht is bereid om zich aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden te houden. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte inmiddels de positieve weg is ingeslagen en dat het zowel voor hem als voor de maatschappij van belang is dat hulpverlening voorop staat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Verdachte heeft zich allereerst op 23 oktober 2020 schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een willekeurige fietser in Haren. Zonder aanleiding heeft verdachte de confrontatie met het slachtoffer opgezocht en heeft hij, nadat het slachtoffer wilde vragen wat er aan de hand was, hem in zijn gezicht gestompt en geslagen. Hierna heeft verdachte zijn mes gepakt en heeft hij met dit mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer.
Een korte tijd later, op 30 november 2020, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing en mishandeling in Haren. Verdachte heeft zich, onder invloed van alcohol en ook hier zonder enige aanleiding, agressief gedragen tegen twee nietsvermoedende jonge jongens. Verdachte heeft daarbij geprobeerd hen te dwingen zich van hun dure jassen en hun geld te ontdoen. Verdachte heeft daarbij een van de twee jongens in zijn gezicht geslagen.
In het algemeen geldt dat dit soort feiten als angstaanjagend ervaren wordt voor personen die dit overkomt. Verder versterken deze feiten ook de heersende gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 juli 2021 niet recent wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu er aan verdachte in mei 2021 een strafbeschikking is opgelegd wegens overtreding van de Wegenverkeerswet.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 4 april 2021, opgemaakt door N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische-stressstoornis, een stoornis in cannabisgebruik, alcoholintoxicatie en van antisociale persoonlijkheidstrekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan (met uitzondering van stoornis in cannabisgebruik) ook sprake en deze stoornissen beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en neemt dat over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering. De reclassering adviseert in haar rapportage van 28 juni 2021 om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod.
Gelet op de aard, ernst en hoeveelheid van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank ziet echter aanleiding om hiervan af te wijken, nu oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkeling van de verdachte in ernstige mate zal doorkruisen, hetgeen de rechtbank onwenselijk acht en waarbij (ook) de maatschappij niet is gebaat. Om verdachte de kans te bieden de positief ingeslagen weg voort te zetten en een behandeling te ondergaan, zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht daarnaast een taakstraf van 180 uren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 57, 63, 285, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21 in Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen (kortdurende individuele cognitieve gedragstherapie) door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start nadat de intakefase is afgerond, veroordeelde is aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis (met ingang van heden).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 augustus 2021.