ECLI:NL:RBNNE:2021:3540

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
C/18/205117 PR RK 21/113
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen. Het wrakingsverzoek was ingediend op 13 april 2021, terwijl de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gebaseerd zich tijdens de zitting van 8 april 2021 hadden voorgedaan. De kantonrechter, mr. M. Haisma, had eerder aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval was het verzoek te laat ingediend, omdat de verzoeker niet direct na de zitting van 8 april 2021 had gereageerd op de gestelde feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden.

De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden geïnformeerd over deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C/18/205117 PR RK 21/113
beslissing van de meervoudige kamer van 4 mei 2021
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 13 april 2021 is namens verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van de kantonrechter in de procedure met nummers 8999447 AR VERZ 21-11 en 9103768 AR VERZ 21-26 (aanhangig bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, locatie Groningen) waarbij verzoeker als partij is betrokken.
1.2.
De betreffende kantonrechter, mr. M. Haisma, heeft bij brief van 26 april 2021 gemotiveerd aangegeven dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.3.
In beginsel kan een wrakingsverzoek worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de mondelinge behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen hoeft in beginsel niet geboden te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.4.
Uit het verzoekschrift blijkt dat de gestelde feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek baseert zich alle tijdens de zitting van 8 april 2021 hebben voorgedaan en dat het wrakingsverzoek eerst op 13 april 2021 is opgesteld en ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer daar verzoeker in zijn verzoek geen, althans onvoldoende, reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst na de zitting is gedaan en hij bovendien tijdens die zitting werd bijgestaan door een advocaat.
2.5.
Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.6.
De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek tot wraking. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
3.2.
bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummers 8999447 AR VERZ 21-11 en 9103768 AR VERZ 21-26) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan (de gemachtigde van) verzoeker, mr. M. Haisma en aan (de gemachtigde van) de wederpartijen van [verzoeker] in genoemde hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.A. Wiersma, voorzitter, A.M.A.M. Kager en A. Jongsma, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.
typ: 692