ECLI:NL:RBNNE:2021:3537

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
21/2109
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het primaire besluit, dat op 30 maart 2021 werd genomen, verklaarde het rijbewijs van verzoeker met ingang van 6 april 2021 ongeldig. Na het indienen van bezwaar, verklaarde verweerder het bezwaar op 21 juni 2021 niet-ontvankelijk.

Verzoeker heeft op 19 juli 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft verzoeker op 23 juli 2021 in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Echter, verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geen beroep ingesteld, wat leidde tot de conclusie dat niet voldaan was aan het vereiste van connexiteit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker expliciet om een voorlopige voorziening vroeg, maar geen beroepschrift indiende.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Aangezien verzoeker niet tijdig beroep had ingesteld, werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2109

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ) .

Procesverloop

In het besluit van 30 maart 2021 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser met ingang van 6 april 2021 ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 19 juli 2021 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 juli 2021 heeft verweerder de op deze zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Daaruit volgt dat verweerder verzoekers bezwaar bij besluit van 21 juni 2021 (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Bij brief van 23 juli 2021 heeft de rechtbank verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 23 juli 2021 heeft verzoeker een reactie ingediend.
Op 23 juli 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voorzover hier van belang – kan de voorzieningenrechter, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel – voorzover hier van belang – wordt de verzoeker, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij brief van 23 juli 2021 in de gelegenheid is gesteld om uiterlijk op 2 augustus 2021 beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. In de reactie van 23 juli 2021 heeft verzoeker aangegeven dat hij graag een voorlopige voorziening voor de beroepsprocedure wil aanvragen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker daarna geen ander stuk heeft ingediend.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit geval niet is voldaan aan het vereiste van connexiteit. Tegen het bestreden besluit stond de mogelijkheid van beroep open. Op deze mogelijkheid is verzoeker duidelijk gewezen in de brief van 23 juli 2021. Binnen de beroepstermijn heeft verzoeker echter geen beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Verzoekers reactie van 23 juli 2021 is geen beroepschrift omdat verzoeker daarin expliciet vraagt om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter merkt op dat als het verzoeker onduidelijk zou zijn geweest hoe (juridisch) te handelen, hij alsdan (bijvoorbeeld) bij het juridisch loket of bij een advocaat om advies had kunnen vragen. Omdat binnen de beroepstermijn geen (tijdig) beroep is ingesteld, is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 11 augustus 2021. De uitspraak is openbaargemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.