ECLI:NL:RBNNE:2021:3376

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
18/112759-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een minderjarige met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft op 17 april 2021 in Gorredijk, gemeente Opsterland, het slachtoffer, een andere minderjarige, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan en te stampen. Het slachtoffer liep hierdoor een op meerdere plaatsen gebroken kaak op, wat leidde tot een operatie en een geschatte herstelperiode van minimaal één jaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 40 uren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.268,21 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf, omdat de verdachte binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/112759-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/030408-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2021 te Gorredijk, gemeente Opsterland aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of een zenuwbeschadiging, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht (met zijn hoofd) tegen en/of van een muur en/of naar de grond te gooien en/of te duwen en/of die [slachtoffer] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd te schoppen en/of te stampen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of die [slachtoffer] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 april 2021 te Gorredijk, gemeente Opsterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met kracht (met zijn hoofd) tegen en/of van een muur en/of naar de grond heeft gegooid en/of geduwd en/of meermalen en/of met kracht op en/of
tegen het hoofd heeft geschopt en/of gestampt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 april 2021 te Gorredijk, gemeente Opsterland [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht (met zijn hoofd) tegen en/of van een muur en/of naar de grond te gooien en/of te duwen en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd te schoppen en/of te stampen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of een zenuwbeschadiging, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, uitgezonderd van het schoppen zoals ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] en de verklaring van verdachte is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft mishandeld door een klap in het gezicht te geven. Bij de politie verklaart verdachte dat [slachtoffer] door deze klap knock-out is gegaan. Om deze reden ben ik ervan overtuigd dat deze klap de gebroken kaak bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Er is sprake geweest van operatief ingrijpen, er zijn platen in de mond van [slachtoffer] geplaatst die de rest van zijn leven daar moeten blijven zitten en de herstelduur wordt geschat op minimaal één jaar. Dit maakt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het schoppen zoals ten laste is gelegd, omdat hier geen overtuigend bewijs voor is. [naam 1] en [naam 2] durfden vlak na het ten laste gelegde feit niet te verklaren. Om deze reden hebben ze pas op een later moment een verklaring afgelegd. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting stellig ontkend dat hij heeft geschopt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dat een veroordeling kan volgen voor het meer subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling, heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De gebroken kaak zou ontstaan kunnen zijn door de val van [slachtoffer] tegen het muurtje. Daarnaast komen de getuigenverklaringen, waarin wordt verklaard dat verdachte zou hebben geschopt, niet met elkaar overeen. De getuigenverklaringen zijn onduidelijk en het is niet aannemelijk dat het is gegaan zoals de getuigen hebben verklaard. Wel kan vastgesteld worden dat verdachte heeft geslagen en dat hij [slachtoffer] heeft geraakt waardoor het meer subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte verklaart bij de politie en ter zitting wisselend over wat er precies is gebeurd op 17 april 2021. Zijn verklaringen passen niet bij het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd. De getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] passen wel bij het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd. Het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit (17 april 2021) en het moment van afleggen van de getuigenverklaringen (20 en 21 april 2021) maken de verklaringen niet minder betrouwbaar. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] consistent zijn. Eveneens sluiten de verklaringen op elkaar aan. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] betrouwbaar. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring dat hij alleen geslagen zou hebben.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 16 juli 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 17 april 2021 in Gorredijk [slachtoffer] heb geslagen. Ik vroeg hem op een vrij agressieve manier naar geld dat hij van mij had geleend. We pakten elkaar vervolgens beet en ik heb hem tegen de muur gegooid. [slachtoffer] ging door de tweede of derde klap knock-out. Ik heb hem onder zijn oog geraakt dus ongeveer ter hoogte van zijn wang en kaak. Ik sloeg met rechts dus ik heb hem denk ik aan de linkerkant geraakt. Ik heb nog gekeken of hij bewoog door met mijn voet een paar keer tegen hem aan te bewegen. Ik denk dat de gebroken kaak is ontstaan door de klap als er verder geen verwondingen door het muurtje bij de kaak te zien zijn. Het is een hele harde klap geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2021, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021098516 d.d. 28 april 2021, inhoudende als verklaring van [naam 4] :
Ik doe aangifte van zware mishandeling van mijn zoon [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum]
2005 te [geboorteplaats] . Op zaterdag 17 april 2021, omstreeks 19.00 uur, werd ik gebeld door verbalisant [naam 5] . Zij vertelde mij dat mijn zoon zwaar mishandeld was op de [straatnaam] te Gorredijk. [slachtoffer] was met de ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis NijSmellinghe te Drachten om behandeld te worden aan zijn verwondingen. Hij moest vanwege zijn letsel door de scan. Hierop zag het medisch personeel dat er twee breuken in de linker onderkaak zaten. Omdat er geen kaakchirurg in Drachten beschikbaar was, gingen wij met [slachtoffer] naar het MCL in Leeuwarden zodat hij dezelfde avond geopereerd kon worden. Hij had een bloeduitstorting bij het linkeroog en hij kreeg twee injecties toegediend voor de zwelling bij het linkeroog en hij kreeg twee injecties toegediend om de zwelling in zijn gezicht tegen te gaan. De kaakchirurg in Leeuwarden heeft de kaak met plaatjes vastgezet en ook zijn de voortanden vastgezet omdat deze los zaten. Op 19 april 2021 (twee nachten na het incident) werd [slachtoffer] ontslagen uit het ziekenhuis. [slachtoffer] kan alleen maar vloeibaar eten en praten gaat moeilijk. De kaakchirurg vertelde mij dat het herstel maanden gaat duren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2021, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [naam 5] :
Ik vroeg [naam 1] nog eens te vertellen wat er gebeurd was. Hij vertelde mij dat de sfeer ineens omsloeg. Hij zei dat de dader kwam aanlopen en [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] belandde daarna op de grond en wilde opstaan maar toen werd hij tegen het hoofd geschopt. [naam 1] zei dat hij toen gelijk zag dat het 'klaar' was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2021, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van [naam 6] :
Op woensdag 21 april 2021 heb ik gesproken met [naam 2] . [naam 2] vertelde mij: [slachtoffer] was nog niet eens uitgesproken of [verdachte] gaf [slachtoffer] een harde klap op de linker zijkant van zijn gezicht. Ik zag dat [verdachte] dat deed met zijn vuist. De klap was behoorlijk hard. Ik zag dat [slachtoffer] door de klap een beetje naar achteren ging. Hij kon zich nog net weer overeind komen. Even daarna lag [slachtoffer] echt op de grond. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een harde trap tegen het hoofd van [slachtoffer] gaf. [verdachte] heeft 2 keer getrapt. [slachtoffer] lag nog op de grond. Vervolgens zag ik dat [verdachte] zijn been omhoog deed en vervolgens keihard naar beneden trapte. Alsof hij iets in de grond wilde trappen. De trap kwam terecht op de zijkant van het gezicht van [slachtoffer] . Hierna leek dat [slachtoffer] even wegviel.
5. Een geneeskundige verklaring, op 23 april 2021 opgemaakt en ondertekend door Hijdendijk, arts, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
[slachtoffer] heeft een zwelling rond het linker oog. Daarbij is er in de mond een breuk zichtbaar in de onderkaak links en rechts. Beide breuken moesten operatief behandeld worden.
Datum waarop [slachtoffer] werd onderzocht: 17 april 2021.
Geschatte duur van de genezing: 1 jaar.
Bewijsoverwegingen
Verdachte ontkent dat hij op het hoofd van aangever heeft gestampt en geschopt. De rechtbank leidt echter uit de letselverklaring en de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] af dat verdachte meermalen met kracht op en/of tegen het hoofd van aangever heeft gestampt. Het is niet waarschijnlijk dat de gebroken kaak door de val tegen het muurtje is veroorzaakt, omdat er geen verdere verwondingen, zoals bijvoorbeeld schaafplekken, op het gezicht van aangever zijn geconstateerd. De kaak is zowel links als rechts gebroken en dit past bij het stampen op het hoofd zoals door getuige [naam 2] wordt verklaard.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier zwaar lichamelijk letsel- is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de bewijsmiddelen en het behandelde ter zitting, stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is naar [slachtoffer] toegelopen om met hem te praten over geld. [slachtoffer] moest verdachte nog geld teruggegeven en toen hij zei dat hij geen geld had, is er een gevecht ontstaan. Bij dit gevecht heeft verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen, waarna [slachtoffer] tegen een muurtje is gevallen en op de grond terecht is gekomen. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag, heeft verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] geschopt en op zijn hoofd getrapt. Vervolgens is [slachtoffer] knock-out gegaan en is verdachte vertrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer door het handelen van verdachte aanwezig is geweest. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Door op het hoofd zodanig grof geweld uit te oefenen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor ernstig letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een gebroken kaak, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Wetboek van Strafrecht oplevert. De kaak van het slachtoffer is op twee plekken gebroken en hij moest dezelfde avond nog geopereerd worden. De duur van het herstel wordt geschat op minimaal één jaar en er zijn plaatjes in zijn mond gezet die de rest van zijn leven moeten blijven zitten.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 april 2021 te Gorredijk, gemeente Opsterland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken kaak, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met kracht op en/of tegen het hoofd te stampen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan en te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen waarvan 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juli 2021, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Het letsel – een op twee plaatsen gebroken kaak - is fors en de gevolgen voor het slachtoffer zijn groot. Door zijn handelwijze heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De zware mishandeling heeft op een openbare plek plaatsgevonden waarvan meerdere jongeren getuige zijn geweest. Dit heeft tot gevolg gehad dat gevoelens van onveiligheid zijn veroorzaakt bij de personen die getuige zijn geweest van de zware mishandeling.
De Raad heeft de rechtbank, gelet op de ernst van het feit en de recidive, geadviseerd om een onvoorwaardelijke werkstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Daarnaast adviseert de Raad om aan de voorwaardelijke jeugddetentie de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen: meldplicht, meewerken aan diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, dagbesteding in de vorm van school of werk, een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol en elektronisch toezicht. De Raad heeft geconstateerd dat weinig toezicht wordt gehouden op verdachte en om deze reden wordt het voortzetten van toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering met daarbij elektronische controle noodzakelijk geacht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, recidive binnen de proeftijd en het taakstrafverbod, het opleggen van jeugddetentie noodzakelijk is. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte al 18 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsfeit. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad koppelen aan een deels voorwaardelijke jeugddetentie en volgt de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie worden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad verbonden. Daarnaast zal de rechtbank nog een werkstraf voor de duur van 40 uren opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 342,80 ter vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat een bedrag van € 287,80 bestaande uit materiële schade kan worden toegewezen, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat de immateriële schade en de materiële schade voor zover deze ziet op de verlofuren van de vader van [slachtoffer] , onvoldoende worden onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de schade onduidelijk en onvoldoende onderbouwd is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de gevorderde materiële schade dat de volgende schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen aangezien deze schade voldoende is onderbouwd: de reiskosten van Beetsterzwaag naar het Medisch Centrum Leeuwarden, de daarbij behorende parkeerkosten en de aanschaf van mondspoelmiddel en een nieuw T-shirt.
De overige schadeposten, de verlofuren die de vader van de benadeelde partij heeft moeten opnemen en de kosten voor de aanschaf van de maaltijdshakes, zijn onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering en het procesdossier voldoende volgt dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 2.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2021. De benadeelde partij heeft tevens gesteld dat op de lange termijn mogelijk ook nog psychische klachten kunnen ontstaan. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk in de vordering, omdat de psychische schade onvoldoende wordt onderbouwd.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.268,21 (bestaande uit € 268,21 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2021. De rechtbank zal daarbij de vervangende gijzeling op 0 dagen bepalen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 6 oktober 2020 gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 70 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 oktober 2020.
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 juni 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter zitting blijft de officier van justitie bij deze vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf aangezien verdachte binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft begaan.
Oordeel rechtbank
Het primair bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde (geen strafbaar feit plegen) niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 6 oktober 2020 voorwaardelijk opgelegde werkstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
12 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres [straatnaam] te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde meewerkt aan een door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte vorm van diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling;
3. dat veroordeelde gedurende de proeftijd dagbesteding in de vorm van werk of onderwijs zal volgen;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005 te Smallingerland;
5. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek indien en voor zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
6. dat veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen van de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een werkstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.268,21(zegge: tweeduizend tweehonderdenachtenzestig euro en eenentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2021.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 2.268,21(zegge: tweeduizend tweehonderdenachtenzestig euro en eenentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2021. Dit bedrag bestaat uit € 268,21 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, waarbij de duur van de gijzeling wordt bepaald op 0 dagen.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/030408-20
Gelast de tenuitvoerlegging van de werkstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 oktober 2020, te weten: 50 uren werkstraf subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 augustus 2021.
mr. M. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.