ECLI:NL:RBNNE:2021:3346

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
18/830305-17 vordering VI
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel voorwaardelijke invrijheidsstelling in verband met plaatsing in begeleid wonen

Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de v.i. uitgesteld tot de datum van opname van de veroordeelde in een instelling voor begeleid wonen, met een maximumduur van uitstel van 117 dagen. De veroordeelde was onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en had een voorlopige v.i.-datum van 28 augustus 2021. De officier van justitie vorderde dat de v.i. achterwege zou blijven, omdat er geen passende woonvorm beschikbaar was en de motivatie van de veroordeelde om mee te werken aan begeleid wonen beperkt was.

Tijdens de behandeling van de vordering op 20 juli 2021, was de veroordeelde aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd het openbaar ministerie vertegenwoordigd door de officier van justitie. De reclassering had in een rapport geadviseerd om de v.i. af te stellen, omdat de veroordeelde pas in februari 2022 in een geschikte woonvorm geplaatst kon worden. De rechtbank oordeelde dat zonder een passende instelling voor begeleid wonen het recidiverisico onvoldoende kon worden ingeperkt. De rechtbank vond het belangrijk dat de veroordeelde na zijn detentie in februari 2022 in een instelling voor begeleid wonen geplaatst zou worden, mits hij daartoe bereid was.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie ontvankelijk was en dat aan de voorwaarden voor het uitstellen van de v.i. was voldaan. De beslissing om de v.i. uit te stellen werd genomen met het oog op de problematiek van de veroordeelde en het hoge recidiverisico. De rechtbank wees de vordering toe en stelde de v.i. uit tot de datum van opname in een instelling voor begeleid wonen, met een maximum van 117 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
v.i.-zaaknummer: 99-001140-43
parketnummer 18/830305-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 3 augustus 2021 op een vordering van de officier van justitie tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen veroordeelde

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
thans verblijvende in [instelling] ,
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

Veroordeelde is onherroepelijk veroordeeld door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen op 22 december 2017 tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, in hoger beroep bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 27 juni 2019.
De voorlopige datum van voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) is vastgesteld op
28 augustus 2021.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 21 juni 2021 gevorderd dat de v.i. van veroordeelde achterwege zal blijven.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van
20 juli 2021. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. A. Kemkers, officier van justitie. Tevens is verschenen de deskundige J. Bremer, reclasseringswerker, via een Skype-verbinding met directe beeld- en geluidsverbinding.

Beoordeling

Het advies van de reclassering
In het door Reclassering Nederland op 14 juni 2021 opgemaakte rapport wordt geadviseerd de v.i. af te stellen. Het advies houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
De reclassering acht een positief advies voor een v.i. niet verantwoord. Voor de v.i. datum van 28 augustus 2021 kan geen geen passende beschermde woonvorm worden geïndiceerd, omdat veroordeelde pas in februari 2022 geplaatst kan worden, als gevolg van de gedeeltelijke herroeping v.i. van 180 dagen inzake parketnummer 10-710081-11. Daarnaast is er sprake van zeer beperkte motivatie bij veroordeelde en is hij moeilijk plaatsbaar. Zonder een passende, specialistische beschermde woonvorm en ambulante behandeling, waaronder diagnostiek, acht de reclassering een v.i. niet verantwoord. De reclassering zal in de tussentijd verder onderzoek doen naar een passende woonvorm, zodat, indien deze gevonden wordt, veroordeelde alsnog met v.i. kan gaan na zijn detentie in februari 2022. Indien er geen passende woonvorm wordt gevonden, zal zijn v.i. definitief afgesteld worden. Bijkomend voordeel van deze constructie is dat gedurende de periode dat veroordeelde zijn herroeping v.i. inzake parketnummer 10-710081-11 moet ondergaan, hij zelf ook zal moeten werken aan zijn motivatie voor een hulpverleningstraject gericht op beschermd wonen en ambulante behandeling.
De deskundige J. Bremer heeft tijdens de terechtzitting van 20 juli 2021 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt -zakelijk weergegeven- in:
De reclassering gunt veroordeelde zeker een kans, maar wel onder de structuur die zij noodzakelijk acht. Veroordeelde heeft in het verleden laten zien niet zelfstandig te kunnen wonen. Daarnaast is veroordeelde zijn motivatie wisselend. Vandaag ter zitting geeft veroordeelde ook weer aan dat hij niet mee wil werken aan begeleid wonen. Zolang veroordeelde niet mee wil merken, ziet de reclassering geen reden om veroordeelde aan te melden. Zonder enige vorm van motivatie zal hij zeker niet worden aangenomen. Veroordeelde moet zelf in gaan zien dat zijn medewerking noodzakelijk is. Uit de verdiepingsdiagnostiek komt ook naar voren dat begeleid wonen en ambulante behandeling nodig is. Met een meldplicht, ambulante behandeling en het wonen bij zijn huidige partner kan het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende worden ingeperkt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij haar vordering, nu uit de onderliggende stukken blijkt dat het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende kan inperken. Veroordeelde heeft hulp nodig, als hij deze hulp niet wil, dan dient de v.i. achterwege te blijven. De officier van justitie kan zich ook vinden in uitstel van de v.i..
Het standpunt van veroordeelde en de verdediging
De veroordeelde heeft ter zitting aangegeven dat de reclassering hem geen kans gunt en dat hij niet mee wil werken aan begeleid wonen.
De raadsman heeft primair bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd het onbegrijpelijk te vinden dat het openbaar ministerie een vordering heeft ingediend, terwijl de einddatum van de detentie van veroordeelde pas in februari 2022 is en niet in augustus 2021. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, gelet op de duur van de v.i.. De raadsman vraagt zich af wat er mee bereikt wordt om veroordeelde de 117 dagen van de v.i. uit te laten zitten. Het gaat veel beter met veroordeelde en hij kan na zijn detentie bij zijn vriendin terecht. Meer subsidiair vraagt de raadsman de rechtbank om op dit moment nog geen beslissing op de vordering v.i. te nemen en om die reden de vordering af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vordering, reeds omdat in overeenstemming met artikel 6:6:8, derde lid Wetboek van Strafvordering de vordering uiterlijk dertig dagen voor de v.i.-datum dient te worden ingediend. Dat aansluitend aan deze v.i.-datum veroordeelde op een andere titel gedetineerd zal blijven, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de voorwaarden tot het achterwege laten of uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is voldaan.
Uit het rapport van de reclassering leidt de rechtbank af dat zonder het stellen van de bijzondere voorwaarde van plaatsing in een passende instelling voor begeleid wonen het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt. De veroordeelde heeft aangegeven niet mee te willen werken aan die voorwaarde. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de problematiek van veroordeelde en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico, een voorwaardelijke invrijheidstelling zonder plaatsing in een passende instelling achterwege dient te blijven.
De rechtbank zal de vordering dan ook niet afwijzen, zoals door de raadsman is bepleit.
De rechtbank acht het van belang dat veroordeelde na de einddatum van zijn detentie in februari 2022 zal worden geplaatst in een instelling voor begeleid wonen indien deze nog kan worden gevonden en veroordeelde daartoe bereid is, om de recidiverisico’s voldoende te kunnen inperken. Indien ofwel geen plaats kan worden gevonden ofwel veroordeelde niet alsnog bereid is, zal veroordeelde alsnog het resterende deel van zijn straf moeten uitzitten.
Gelet op het vorenstaande zal de voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld voor de duur van maximaal 117 dagen of zoveel korter als mogelijk is, namelijk tot de dag van opname, indien veroordeelde binnen de genoemde periode van 117 dagen kan worden opgenomen in een instelling voor begeleid wonen.

Beslissing

De rechtbank:

Wijst de vordering toe.
Stelt de voorwaardelijke invrijheidsstelling uit tot de datum van opname van de veroordeelde in een instelling voor begeleid wonen, met dien verstande dat de maximumduur van uitstel 117 dagen bedraagt.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en
mr. J.A.P. Senior, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2021.