ECLI:NL:RBNNE:2021:3314

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
18/049981-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke taakstraf wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 8 februari 2020 en 26 januari 2020 in de gemeente Groningen, waarbij de verdachte meerdere slachtoffers onverwachts en onverhoeds over hun rug en billen heeft gewreven en daarbij seksuele opmerkingen heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de handelingen zijn gekwalificeerd als ontuchtig handelen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf van 180 uren, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er geen ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, aangezien de aanrakingen over de kleding plaatsvonden. De uitspraak benadrukt het belang van het respecteren van de grenzen van anderen en de noodzaak van behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/049981-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2021. Verdachte is verschenen. Verdachte heeft zich niet laten bijstaan door een advocaat.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 februari 2020, in de gemeente Groningen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, de hieronder vermelde (een) perso(o)n(en), heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
een en ander hierin bestaande, dat verdachte
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) onverwachts en/of onverhoeds over de rug
en/of de zij en/of de billen van [slachtoffer 1] heeft gewreven en/of betast en/of
(daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden "liefje" en/of "schatje", althans woorden van
soortgelijke aard, heeft toegevoegd, en/of
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) onverwachts en/of onverhoeds over de rug
en/of de billen van [slachtoffer 2] heeft gewreven en/of betast en/of
(daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden "Jij met je rooie lipje", althans woorden van
soortgelijke aard, heeft toegevoegd, en/of
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) onverwachts en/of onverhoeds over de rug
van [slachtoffer 3] heeft gewreven en/of betast en/of (daarbij) die [slachtoffer 3]
de woorden "lieverd" en/of "je mag me wel fouilleren" en/of "Ga je dan streng
worden? Dat wil ik wel eens zien", althans woorden van soortgelijke aard, heeft
toegevoegd;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2020, in de gemeente Groningen, door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 4]
, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande dat verdachte die
[slachtoffer 4] heeft aangesproken en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal,
onverwachts en/of onverhoeds over de rug en/of de billen heeft gewreven en/of
betast en/of in de billen heeft geknepen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft verdachte aangevoerd dat het klopt dat hij heeft gehandeld en heeft gesproken tegen de aangeefsters op de manier zoals ten laste is gelegd maar dat hij daarbij geen seksuele bedoelingen heeft gehad.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft verdachte aangevoerd dat hij aangeefster [slachtoffer 4] heeft aangesproken en dat hij haar over de rug en billen heeft gewreven. Verdachte heeft ontkend dat hij daarbij enige seksuele intentie heeft gehad. Ook heeft verdachte ontkend dat hij in de billen van aangeefster heeft geknepen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 20 juli 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 8 februari 2020 in de Euroborg in Groningen tegen aangeefster [slachtoffer 1] de woorden ‘liefje’ en ‘schatje’ heb gezegd en dat ik haar over haar rug, zij en billen heb gewreven. Ik heb toen ook aangeefster [slachtoffer 2] over haar rug en billen gewreven daarbij de woorden gezegd: ‘Jij met je rooie lipje.’ Tegen aangeefster [slachtoffer 3] heb ik op
8 februari 2020 de woorden ‘lieverd’, ‘je mag me wel fouilleren’ en ‘ga je dan streng worden? Dat wil ik wel eens zien’ gezegd en ik heb over haar rug gewreven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2020, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020035730 d.d. 19 februari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Gisteren waren we bij FC Groningen. Die man stond met een vriend. Toen kwam hij steeds dichterbij en toen begon hij aan me te zitten bij mijn rug. Ik vroeg of hij er mee op wilde houden. Hij zei dat hij dat ging doen, maar ging door en ging met zijn hand naar beneden en weer naar boven. De beveiliging ging voor ons staan. Toen stopte het. Daarna ging de beveiliging uit het zicht staan, toen ging de man weer door. Hij begon mij aan te spreken met ‘liefje’ en ‘schatje’. Hij ging met zijn hand van boven naar beneden en hij ging richting mijn kont. Ik heb gezegd dat ik het niet fijn vond dat hij aan mij zat. Ik ging elke keer meer de groep in, zodat ik verder van hem af kwam te staan, maar hij kwam achter mij aan. Hij kwam drie of vier keer aan mijn rug. Hij zat aan mijn rug, stopte en zat weer opnieuw aan mijn rug. Hij heeft mijn rug, mijn zij en de bovenkant van mijn billen aangeraakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik was gisteren aan het werk. De man stond er met zijn vriend. De man begon een praatje te maken. Op een gegeven moment legde hij op een sluwe manier zijn hand op mijn rug. Hij ging aaien en steeds verder naar beneden. Toen hij met mij praatte, voordat hij me aanraakte, begon hij over mijn lippen. Hij zei iets van: ‘Jij met de rode lipjes.’
Eerst aaide hij over mijn rug. Hij ging steeds verder naar beneden. Op een gegeven moment zat hij aan mijn kont. Hij deed het heel sneaky. Ik vond het raar en vies. Hij aaide over mijn rug en billen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2020, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Gisteren, 8 februari 2020, liep ik stage bij FC Groningen. Ik kom deze man tegen. Hij zegt ‘lieverd’ tegen me. Hij zat aan mijn rug. Hij zegt onder andere: ‘Je mag me wel fouilleren.’
Hij vraagt dan: ‘Ga je streng worden? Dat wil ik wel eens zien.’ Hij praatte flirterig met me.
Hij deed zijn arm op mijn rug. Ik deed een stap achteruit. Met praten, in mijn buurt komen en mij aanraken. Dat voelde niet fijn. Hij heeft een paar keer aan mij gezeten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 20 juli 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 26 januari 2020 in de Euroborg aangeefster [slachtoffer 4] heb aangesproken en haar over haar rug en billen heb gewreven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 4] :
Op 26 januari 2020 stond de man de hele tijd naast mij. Hij kwam naar mij toe om te praten.
Hij raakte mij de hele tijd aan als hij bij mij stond. Hij deed zijn hand op mijn rug. Hij ging met zijn hand op mijn kont. Dat is ook een paar keer gebeurd. Zijn hand raakte mijn billen in het midden aan. Op den duur deed ik een stapje terug. Hij kwam steeds weer.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen, met dien verstande dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 4] in de billen heeft geknepen, zodat verdachte van dit deel van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De vraag is vervolgens of het onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen van verdachte onder de gegeven omstandigheden kan worden gekwalificeerd als ontuchtig handelen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Bij ontuchtig handelen gaat het in beginsel om handelingen van seksuele aard die onder de gegeven omstandigheden in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank overweegt dat verdachte aangeefsters meerdere keren over de rug en billen heeft gewreven. De rechtbank kwalificeert de handelingen van verdachte als ontuchtig. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de omstandigheden waaronder de handelingen zijn verricht. Verdachte (52 jaar) heeft aangeefsters (op dat moment ongeveer 17 jaar) meerdere malen over de rug en billen gewreven terwijl hij hen aansprak met woorden als ‘liefje’, ‘schatje’ en ‘je mag me wel fouilleren’. De handelingen zijn telkens onverwachts en onverhoeds verricht. De aangeefsters werden hierdoor gedwongen om de handelingen te dulden en zij hebben verklaard dat dit tegen hun zin was. De rechtbank overweegt dat van amicale aanrakingen zonder bijbedoelingen geen sprake is geweest. Het onder genoemde omstandigheden wrijven over de billen en rug heeft naar het oordeel van de rechtbank duidelijk een seksuele lading, onder meer omdat hij daarbij steeds een beetje verder naar beneden (van de rug naar de billen) ging. De rechtbank concludeert dat verdachte handelingen van seksuele aard heeft verricht die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Het handelen van verdachte kan daarom worden gekwalificeerd als ontuchtig handelen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 februari 2020 in de gemeente Groningen, meermalen, telkens door een andere feitelijkheid de hieronder vermelde personen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande, dat verdachte
- meermalen onverwachts en onverhoeds over de rug en de zij en de billen van
[slachtoffer 1] heeft gewreven en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden "liefje" en "schatje" heeft toegevoegd, en
- onverwachts en onverhoeds over de rug en de billen van [slachtoffer 2] heeft gewreven en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden "Jij met je rooie lipje" heeft toegevoegd, en
- meermalen onverwachts en onverhoeds over de rug van [slachtoffer 3] heeft gewreven en daarbij die [slachtoffer 3] de woorden "lieverd" en "je mag me wel fouilleren" en "Ga je dan streng worden? Dat wil ik wel eens zien" heeft toegevoegd;
2.
hij op 26 januari 2020, in de gemeente Groningen, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 4]
, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer 4] heeft aangesproken en vervolgens meermalen,
onverwachts over de rug en de billen heeft gewreven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
2. feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden wordt opgelegd met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 15 februari 2021. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte de slachtoffers over hun kleding heeft betast, zodat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte een vaste baan heeft en dat er al een stadionverbod en een geldboete aan hem zijn opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij bereid is om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van de reclassering van 15 februari 2021.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het rapport van de reclassering van 15 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie en de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich zowel op 26 januari 2020 als op 8 februari 2020 schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen. Verdachte heeft dit gedaan terwijl hij als supporter aanwezig was bij voetbalwedstrijden van FC Groningen waar hij de vier jonge slachtoffers, die op dat moment stage liepen als beveiliger, heeft aangesproken en over de rug en billen heeft gewreven. Verdachte had zich moeten realiseren dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is. Hij heeft door zijn grensoverschrijdende gedrag een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Uit het rapport van de reclassering van 15 februari 2021 volgt dat verdachte onvoldoende in staat is grenzen van anderen (en mogelijk ook die van zichzelf) te (h)erkennen en deze te respecteren. Als beschermende factoren worden het hebben van een woning, werk en een relatie aangemerkt. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en een ambulante behandeling.
Op grond van de aard van de door verdachte gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf een passende straf vormt. Nu verdachte volgens zijn justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld (voor soortgelijke feiten) en er geen ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit omdat de slachtoffers over hun kleding zijn aangeraakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen waarbij aan het voorwaardelijke deel de meldplicht en de ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank acht het van belang dat verdachte leert om de grenzen van anderen te (h)erkennen en te respecteren, ter voorkoming van recidive in de toekomst.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 90 uren,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt na uitnodiging door Reclassering Nederland op de door hen aangegeven dag, tijd en plaats. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hierbij volgt hij de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet in andere voorwaarden reeds benoemd. Binnen het toezicht zullen (sub)doelen geformuleerd worden waar betrokkene aan zal moeten werken deze te behalen;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan een intake en persoonlijkheidsonderzoek, en indien nader geïndiceerd meewerkt aan een behandeling bij [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2021.