ECLI:NL:RBNNE:2021:3310

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
18/299908-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak van ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kleinzoon. De tenlastelegging omvatte twee punten, waarbij de verdachte werd verweten dat hij in de periode van 20 oktober 2012 tot 20 oktober 2014 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleinzoon, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie.

Tijdens de zitting op 20 juli 2021 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd, waarbij hij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beschouwde, gesteund door verklaringen van getuigen. De verdediging heeft echter vrijspraak bepleit, met de stelling dat er onvoldoende bewijs was en dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen niet betrouwbaar waren. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan een bewezenverklaring niet uitsluitend gebaseerd zijn op de verklaring van één getuige of het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, met de griffier aanwezig. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/299908-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl, waarnemend raadsman voor mr. Slinkman, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2012 tot 20 oktober 2014 te
Hoogezand en/of te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met
(zijn kleinzoon) [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2007, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de penis van die [slachtoffer]
, terwijl die [slachtoffer] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was
toevertrouwd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2012 tot 20 oktober 2014 te
Hoogezand en/of te [pleegplaats], (althans) in gemeente Hoogezand-Sappemeer, een
persoon, te weten (zijn kleinzoon) [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2007,
van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te
zijn van seksuele handelingen, immers heeft verdachte ten overstaan van
voornoemde [slachtoffer] zichzelf afgetrokken en/of zijn, verdachtes, penis
betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar omdat hij een consistente en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. De verklaring van [slachtoffer] vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen zoals de verklaring van zijn moeder, aangeefster [naam 1]. De feiten zijn aan het licht gekomen omdat zij heeft gezien dat [slachtoffer] op een gegeven moment in bad met zichzelf zat te spelen en verklaarde dat hij dit van opa had geleerd. Deze handelingen komen deels overeen met de handelingen die aan verdachte ten laste zijn gelegd. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het feit dat uit het dossier volgt dat hij tijdens de ten laste gelegde periode vaak bij verdachte logeerde. Tot slot volgt uit de verklaringen van aangeefster [naam 1] en getuige [naam 2] dat verdachte tijdens de confrontatie in [plaats] heeft gezegd dat ‘als hij het gedaan zou hebben, dat onder invloed van alcohol is gebeurd’.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen omdat het een oude zaak betreft. Daarnaast bevat het dossier geen steunbewijs: verdachte heeft ontkend en de overige verklaringen in het dossier zijn te herleiden naar de verklaring van [slachtoffer].
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze bepaling de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige of aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het ten laste gelegde steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van [slachtoffer] op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaring betrouwbaar overkomt.
Vervolgens moet de rechtbank ook beoordelen of voor de belastende verklaring van [slachtoffer] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is, waarbij aan de voornoemde wettelijke eisen moet zijn voldaan.
De verklaring van aangeefster [naam 1] waaruit volgt dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] met zichzelf zat te spelen en [slachtoffer] aan haar vertelde dat hij dat van opa had geleerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebruikt als steunbewijs nu dit een de auditu-verklaring betreft. Nu deze verklaring afkomstig is van een en dezelfde bron, namelijk [slachtoffer], kan de verklaring niet worden gebruikt als ondersteunend bewijsmiddel voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde handelingen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de verklaringen van verdachte en aangeefster [naam 1] dat [slachtoffer] regelmatig tijdens de ten laste gelegde periode bij verdachte bleef logeren, ten opzichte van de belastende verklaring van [slachtoffer] in een te ver verwijderd verband staan om de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen te ondersteunen.
Tot slot kunnen ook de verklaringen van aangeefster [naam 1] en getuige [naam 2], dat verdachte zou hebben gezegd dat ‘als hij het gedaan zou hebben, dat onder invloed van alcohol zou zijn gebeurd’, naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebruikt als steunbewijs. Deze uitlating kan immers niet worden gezien als een bekentenis, en is bovendien onvoldoende concreet. Deze uitlating biedt dus geen steun aan de specifiek aan verdachte verweten gedragingen.
De rechtbank constateert, zonder daarbij te oordelen dat [slachtoffer] niet naar waarheid zou hebben verklaard, dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze feiten.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2021.