ECLI:NL:RBNNE:2021:3302

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
18/750016-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen de veroordeelde, geboren in 1985 en thans gedetineerd in de P.I. Rotterdam. De officier van justitie had op 22 maart 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 63.928,00 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit strafbare feiten die de veroordeelde had gepleegd. De behandeling van de zaak vond plaats op meerdere zittingen, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.A.S. Jansen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit verschillende strafbare feiten, waaronder fraude met incassocontracten en oplichting. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport dat door de officier van justitie was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de berekeningswijze betrouwbaar was en dat de veroordeelde inderdaad voordeel had genoten van de gepleegde strafbare feiten.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 63.218,25 aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen, indien de betalingsverplichting niet volledig kan worden voldaan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750016-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 29 juli 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,,
thans gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie Hoogvliet,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 22 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 63.928,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit de zaak met parketnummer 18/750016-20.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 april 2021, 27 mei 2021, 28 mei 2021, 1 juni 2021, 9 juni 2021 en 15 juli 2021. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Apeldoorn.

Het standpunt van de officier van justitie

De officieren van justitie hebben ter zitting gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat zij schatten op € 63.928,00. De officieren van justitie nemen de in het dossier opgenomen berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot uitgangspunt; zij zien geen redenen om af te wijken van de uitgangspunten en conclusies van deze berekening.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit de vordering tot ontneming af te wijzen, omdat vrijspraak van de onderliggende feiten moet volgen. Verdachte kan niet als medepleger worden aangemerkt en hij heeft ook geen voordeel getrokken uit feit 8 (oplichtingen). Ook ten aanzien van de pseudokoop I blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij geen geldelijk voordeel heeft gehad.

Bewijsmiddelen

Inzake het wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, van 29 juli 2021 in de onderliggende strafzaak (verder: het vonnis);
- de stukken van bij het onderliggende strafdossier [1] ;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36 e 2e lid Sr (verder: het rapport). [2]

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 29 juli 2021 in de zaak met parketnummer 18/750016-20 onder meer veroordeeld ter zake:
1. het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een gewoonte maken
8. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
9. medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd
10. medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van het rapport. Uit het rapport blijkt dat de berekening is gebaseerd op verschillende strafbare feiten waaruit wederrechtelijk voordeel is genoten. De rechtbank acht deze berekeningswijze, die overigens niet door de verdediging is bestreden, in beginsel betrouwbaar. Het rapport gaat uit van de volgende berekening:
1. Ontvangsten uit fraude met incassocontracten Rabobank € 48.248,-
2. Ontvangsten uit fraude met incassocontracten ABN/AMRO € 11.980,-
3. Verkoop lange-afstandsgeweer d.d. 20 januari 2020
€ 3.700,-

Totaalbedrag € 63.928,-

De rechtbank zal hierna per onderdeel overwegen of veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, en zo ja, voor welk bedrag.
Ad 1:Uit het vonnis is de volgende gang van zaken komen vast te staan. Veroordeelde heeft met [medeverdachte 1] (medeverdachte in de strafzaak) via diens eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] een incassocontract gesloten met de Rabobank. Het aanleveren van valse incassobatches bij de bank heeft geleid tot incasso’s bij twintig verschillende rekeninghouders, die door de Rabobank werden verondersteld debiteuren te zijn van [bedrijfsnaam 1] . Hierdoor kwam aanvankelijk een bedrag van ongeveer € 88.000,- beschikbaar. Uit de rekeningafschriften [3] blijkt dat van het rekeningnummer van [bedrijfsnaam 1] de volgende bedragen zijn afgeschreven:
  • Opname van contante geldbedragen € 10.800,00
  • Aanschaf bitcoins bij Bitonic.nl € 31.400,00
  • Opwaarderen Paypal € 288,25
  • Overboeking naar rekeningnummer t.n.v. [naam] 82 € 5.000,00
  • Overboeking naar rekeningnummer t.n.v. [naam]
Totaalbedrag € 47.538,25
Uit het vonnis blijkt dat deze gelden aan veroordeelde ten goede zijn gekomen. De rechtbank stelt vast dat het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte uitgaat van het bedrag aan ongeoorloofde debetstand als genoten voordeel. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit feit bedraagt derhalve
€ 47.538,25.
Ad 2:Uit het vonnis is komen vast te staan dat veroordeelde via de lege [bedrijfsnaam 2] een incassocontract heeft gesloten met ABN/AMRO. De BV stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] , maar [medeverdachte 2] heeft ontkend dit incassocontract te hebben getekend. Tevens komt uit het strafdossier naar voren dat veroordeelde deze BV onbevoegd heeft vertegenwoordigd door zich jegens een ander voor te doen als [medeverdachte 2] . Bij de bank zijn valse incassobatches aangeleverd, die hebben geleid tot incasso’s van de rekening van [naam] (€ 3.699,80) [4] en nog een viertal incasso-opdrachten (€ 11.907,63) [5] . Hierdoor kwamen voor [bedrijfsnaam 2] geldbedragen beschikbaar. Uit screenshots [6] van transacties ten laste van het rekeningnummer van [bedrijfsnaam 2] blijkt dat geldopnames hebben plaatsgevonden op 23 oktober 2019 (€ 3.500,00) en op 1 november 2019 (€ 8.480,00). Uit het vonnis blijkt dat aannemelijk is dat op enigerlei wijze dat veroordeelde voordeel heeft verkregen uit dit feit. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit feit is daarom
€ 11.980,00.
Ad 3:Uit het vonnis blijkt dat veroordeelde wordt gezien als medepleger van de pseudo(ver)koop van een lange-afstandsgeweer op 20 januari 2020. Voor dit wapen is € 3.900,- betaald; dit bedrag is in het bezit gekomen van veroordeelde [7] . In de kluis van de Kringloopwinkel, waarover veroordeelde de beschikking had, zijn twee verscheurde biljetten van € 100,- euro aangetroffen en in beslag genomen. Blijkens het serienummer behoorden deze biljetten tot het bij de pseudokoop betaalde geld. Het resterende bedrag is niet achterhaald. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit feit is dus
€ 3.700,00.
De rechtbank komt dus tot het oordeel dat de veroordeelde het volgende wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten:
1. Ontvangsten uit fraude met incassocontracten Rabobank € 47.538,25
2. Ontvangsten uit fraude met incassocontracten ABN/AMRO € 11.980,00
3. Verkoop lange afstandsgeweer d.d. 20 januari 2020
€ 3.700,00
Totaalbedrag € 63.218,25
Vaststelling betalingsverplichting
Benadeelde partij
De rechtbank zal de aan de benadeelde partij Rabobank Assen en Noord-Drenthe toegekende vordering niet in mindering brengen op de betalingsverplichting nu niet is aangetoond dat dit bedrag is voldaan (artikel 36e, negende lid, Sr.) De rechtbank zal de terugbetalingsverplichting van veroordeelde daarom vaststellen op het wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van
€ 63.218,25.
Gijzeling bij niet volledig verhaal
Bij het opleggen van een ontnemingsmaatregel moet de rechter ex art. 36e lid 11 Sr. de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van art. 6:6:25 Sv. ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van de betalingsverplichting niet mogelijk blijkt. Hierbij wordt voor elke volle € 25,00 niet meer dan één dag opgelegd.
De rechtbank heeft de duur van de gijzeling bepaald overeenkomstig de landelijke LOVS-oriëntatiepunten, die inhouden dat voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag één dag gijzeling wordt gerekend, met een maximum van 1080 dagen. De rechtbank bepaalt de maximale duur van de gijzeling daarom op 1080 dagen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 63.218,25.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 63.128,25 (zegge: drieënzestigduizend honderdachtentwintig[bedrag voordeel voluit] euro en vijfentwintig eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. K. Post, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juli 2021.
Mr. L.W. Janssen en mr. M.A.M. Wolters zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2018229308, genaamd ‘ULTEGRA’, bestaande uit het eindproces-verbaal van 37 (doorgenummerde) mappen, nagekomen stukken d.d. 8 januari 2020, 22 februari 2021 en 22 maart 2021, gegevensdragers met geluidsopnames en getuigenverhoren bij de rechter-commissaris.
2.Map 13 (financieel onderzoek), pagina’s 2-19.
3.Map 2, pagina 4 + rekeningafschriften pagina’s 69-78
4.Map 2, pagina 231
5.Map 2, pagina 233
6.Map 2, pagina’s 231 en 233
7.Map 4 (Zaaksdossier wapenhandel), pagina 680 ev