In deze zaak heeft eiser op 6 december 2018 zonnepanelen op zijn nieuwbouwwoning laten installeren. Na de installatie heeft hij op 19 december 2018 een Opgaaf zonnepaneelhouders ingediend en is hij uitgenodigd om aangifte omzetbelasting te doen voor het tijdvak van 6 tot en met 31 december 2018. Eiser heeft op 4 januari 2019 aangifte gedaan en verzocht om teruggaaf van omzetbelasting. De Belastingdienst heeft op 22 februari 2019 de teruggaaf verleend. Op 19 november 2019 heeft eiser een negatieve suppletie ingediend voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018, waarbij hij om een aanvullende teruggaaf vroeg. De Belastingdienst heeft deze suppletie echter als een bezwaarschrift tegen de eerdere teruggaafbeschikking aangemerkt en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de negatieve suppletie niet als bezwaar tegen de eerdere beslissing had moeten worden opgevat, maar als een aanvullend verzoek om teruggaaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst niet correct heeft gehandeld door de suppletie als bezwaar te beschouwen, wat heeft geleid tot een onterecht niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 880,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp op 27 juli 2021, en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.