ECLI:NL:RBNNE:2021:3223

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
LEE 19/1265 en LEE 19/1266
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een brief als besluit onder de Algemene wet bestuursrecht in het kader van jeugdhulp

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 19/1265 en LEE 19/1266, waarbij de rechtbank zich boog over de vraag of een brief van 9 januari 2019 van het college van burgemeester en wethouders van Veendam aan eisers kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief was bedoeld om uitvoering te geven aan een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2018, waarin een deskundigenonderzoek was gelast om de noodzakelijke jeugdhulp voor eisers vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de brief enkel informatief van aard was en niet gericht op enig rechtsgevolg. Hierdoor kon de brief niet worden aangemerkt als een besluit waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend.

Eisers, die een persoonsgebonden budget (pgb) ontvingen, waren het niet eens met de voorwaarden die aan de jeugdhulp waren verbonden in de brief van 9 januari 2019. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van eisers tegen deze brief niet-ontvankelijk waren, omdat de brief niet voldeed aan de criteria van een besluit volgens de Awb. De rechtbank benadrukte dat de eventuele rechtsgevolgen voortvloeiden uit de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en dat eisers in plaats van een beroep tegen de brief een nieuwe voorlopige voorziening hadden kunnen aanvragen als zij het niet eens waren met de uitvoering.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de datum van uitspraak en partijen kregen een afschrift van de uitspraak toegestuurd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/1265 en LEE 19/1266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaken tussen

[eisers] te [woonplaats] , eisers,

(wettelijk vertegenwoordigd door [moeder eisers] , de moeder van eisers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Veendam, verweerder

(gemachtigde: E. Keuning).

Procesverloop

Bij brief van 9 januari 2019 heeft verweerder uitvoering gegeven aan de uitspraak van
21 december 2018 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
Het door eisers daartegen ingediende bezwaarschrift is op verzoek van eisers en met instemming van verweerder in handen gesteld van de rechtbank ter behandeling als rechtstreeks beroep bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 april 2021 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig de moeder van eisers als hun wettelijk vertegenwoordiger, bijgestaan door haar partner, [partner eisers] , en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eisers hebben meerdere jaren een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen, laatstelijk op grond van de Jeugdwet (Jw) van verweerder. Verweerder heeft bij besluiten van 6 juni 2018 hun pgb per 31 mei 2018 beëindigd, omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen of en zo ja, welke jeugdhulp na 31 mei 2018 zou moeten worden toegekend.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van nieuwe aanvragen voor jeugdhulp op grond van de Jw bij besluiten van 14 november 2018 besloten eisers geen jeugdhulp toe te kennen, omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen of en zo ja welke jeugdhulp aan verzoekers zou moeten worden toegekend.
1.3.
Op 21 december 2018 (LEE 18/3791 en LEE 128/3792) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een deskundigenonderzoek gelast om de voor eisers noodzakelijke jeugdhulp vast te stellen. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder eisers een pgb verstrekt, zoals zij dat tot 31 mei 2018 hebben ontvangen, voor de periode van twee maanden vanaf datum uitspraak.
2. Bij brief van 9 januari 2019 heeft verweerder aan eisers ieder afzonderlijk een individuele jeugdhulpvoorziening (begeleiding groep, 9 dagdelen per week, en begeleiding individueel, 4 uur per week) toegekend, in de vorm van een pgb voor de periode 1 januari 2019 tot 28 februari 2019.
3. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij stellen dat verweerder in de uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2018 in zijn brief van 9 januari 2019 extra voorwaarden verbindt aan de voorlopige voorziening. Dat vinden eisers in strijd met genoemde uitspraak van 21 december 2018.
4. Beoordeling door de rechtbank.
Brief 9 januari 2019
4.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de brief van 9 januari 2019 van verweerder is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiek-rechtelijke rechtshandeling. Onder rechtshandeling moet worden verstaan een op rechtsgevolg gerichte handeling van een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
4.3.
De rechtbank deelt de opvatting van verweerder dat de brief van 9 januari 2019 niet is gericht op enig rechtsgevolg en enkel informatief van aard. Met die brief heeft verweerder uitvoering gegeven aan de onder 1.3 vermelde uitspraak. De eventuele rechtsgevolgen vloeien direct voort uit de uitspraak van 21 december 2018. Gelet hierop kan verweerders brief van 9 januari 2019 niet worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend. Evenmin zijn er andere omstandigheden die maken dat de brief van 9 januari 2019 moet worden aangemerkt als een besluit die op rechtsgevolg gericht is. Indien eisers het inhoudelijk niet eens waren met de uitvoeringsbrief van verweerder van 9 januari 2019, dan hadden zij een nieuwe voorlopige voorziening kunnen vragen.
Conclusie
5. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 9 januari 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit brengt met zich dat de beroepen tegen de brief van 9 januari 2019 niet-ontvankelijk zijn.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 29 juli 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Als de zaak spoedeisend is, kunnen partijen de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om het treffen van een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel).