ECLI:NL:RBNNE:2021:3216

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
18/730070-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in wapenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs en onduidelijkheid over gesprekken

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wapenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te staven. De tenlastelegging omvatte het verhandelen van handgranaten, raketwerpers en AK-47 machinegeweren in de periode van 19 juni 2019 tot en met 11 januari 2020. Tijdens de zittingen op 20 mei, 1 juni, 7 juni en 15 juli 2021 werd het bewijs besproken, waaronder afgeluisterde gesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De officier van justitie had veroordeling geëist, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de gesprekken eerder drugsgerelateerd waren en dat er geen wapens waren aangetroffen bij de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat, ondanks de verruiming van de term 'verhandelen' in de Wet Wapens en Munitie (WWM), er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij wapenhandel. De gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte waren te vaag en konden niet overtuigend worden gelinkt aan de verhandelde wapens. De rechtbank oordeelde dat het zwijgen van de verdachte niet tegen hem kon worden gebruikt en dat de Murray-jurisprudentie niet van toepassing was. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten handelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/730070-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2021, 1 juni 2021, 7 juni 2021 en 15 juli 2021. De strafzaak tegen de verdachte is eerder behandeld op de zittingen van 12 januari 2021 en 1 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door (onder meer) mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode 19 juni 2019 tot en met 11 januari 2020 te Oosterwolde en/of Groningen en/of Eelderwolde, althans (ook) (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
zonder erkenning een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten (onder andere)
- een of meer handgra(a)nat(en) (kindersurprises), en/of
- een of meer raketwerper(s) (rioolbuis/buis), en/of
- drie, althans een of meer AK-47 machinegewe(e)r(en),
heeft/hebben vervaardigd en/of getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft/hebben uitgewisseld en/of verhuurd en/of anderzins ter beschikking heeft/hebben gesteld en/of heeft/hebben hersteld en/of heeft/hebben beproefd en/of heeft/hebben verhandeld.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd. Uit de inhoud van afgeluisterde (telefoon)gesprekken tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt van versluierd taalgebruik dat duidt op wapenhandel. De vermoedens omtrent wapenhandel worden versterkt door bezoeken van [medeverdachte 1] aan de loods aan de [straatnaam] in Groningen, onmiddellijk voorafgaand aan de ontmoetingen met verdachte. Voorts blijkt dat [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk de beschikking had over vuurwapens. Gelet op de Murray-jurisprudentie mag in een zo evidente situatie uit het uitblijven van een verklaring van verdachte worden afgeleid dat deze gesprekken inderdaad zien op wapenhandel.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor het feit, waarvan hij een beroep of gewoonte heeft gemaakt, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van bewijs. Er is niets gebleken van wapengerelateerde gesprekken of van een daadwerkelijke overdracht van of betaling voor wapens. De gesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte zijn in haar visie eerder drugsgerelateerd. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat de gesprekken niet gaan over wapens. Voorts kan enkel worden vastgesteld dat zich ná de ten laste gelegde periode wapens in de loods aan de [straatnaam] in Groningen bevonden.
Ook is niet gebleken dat verdachte eventueel eerder gekochte wapens heeft doorgeleverd. Bij doorzoeking van de woning van verdachte op 19 juli 2019 is geen enkel wapen aangetroffen.
Het zwijgen van verdachte kan niet in zijn nadeel worden uitgelegd. De Murray-jurisprudentie is niet van toepassing, want er is zelfs geen sprake van een “prima facie case”.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst staat vast dat de in het dossier opgenomen telefoongesprekken zijn gevoerd tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer] ) en verdachte ( [telefoonnummer] ). Vast staat ook dat verdachte verbleef aan het [straatnaam] in Groningen, zijn BRP-adres, en aan de [straatnaam] te Groningen, het BRP-adres van zijn vriendin. Ook is de loods aan de [straatnaam] in Groningen onder meer door [medeverdachte 1] gebruikt voor het opslaan van wapens en/of munitie.
Bij bestudering van de telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte vallen de volgende gesprekken op.
In een telefoongesprek van 20 juni 2019 wordt gesproken over het brengen van cd’s. Diezelfde avond gaat [medeverdachte 1] op bezoek bij verdachte aan het [straatnaam]. Een dag later vraagt verdachte of [medeverdachte 1] morgen bij hem langs wil komen en cd’s wil meenemen. Hoewel evident is dat een afspraak is gemaakt en een ontmoeting is gevolgd, kan rechtbank deze gesprekken onvoldoende relateren aan wapens en/of munitie. Het is ook mogelijk dat hier wordt gesproken over – bijvoorbeeld – verdovende middelen.
Uit het telefoongesprek van 4 juli 2019 blijkt dat [medeverdachte 1] bij hun ontmoeting “
die ding” meeneemt. Verdachte wil dat ding wel bekijken, waarop [medeverdachte 1] zegt: “
Je hoeft niet te kijken … hij is mooi mooi… ik heb hem gepoetst, ingesmeerd…”. Verdachte waarschuwt dan dat hierover telefonisch niet gesproken moet worden. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat met “
die ding” een wapen is bedoeld, omdat dit past bij de opmerking over poetsen en insmeren. Na dit telefoongesprek bezoekt [medeverdachte 1] de loods aan de [straatnaam] . Daarna volgt een ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en verdachte aan het [straatnaam]. Opvallend is dat [medeverdachte 1] na de ontmoeting weer een bezoek brengt aan de loods.
Uit het telefoongesprek van 5 juli 2019 maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] teleurgesteld is dat verdachte de dag ervoor het wapen niet heeft gekocht. [medeverdachte 1] stelt immers: “
Je hebt gisteren mijn hart gebroken, broer”. De rechtbank concludeert dat het gesprek over wapenhandel op 4 juli 2019 niet heeft geresulteerd in een overdracht.
In hetzelfde telefoongesprek van 5 juli 2019 biedt [medeverdachte 1] verdachte zeven ‘
kindersurprises’aan. Kennelijk volgt dan een gesprek over de prijs, vermoedelijk € 130,00. De rechtbank acht het aannemelijk dat met kindersurprises handgranaten zijn bedoeld. De rechtbank leidt dit mede daaruit af dat [medeverdachte 1] blijkens de bewezenverklaring in zijn eigen strafzaak in verband wordt gebracht met handgranaten, en dat ook bij doorzoeking van de loods aan de [straatnaam] granaatkokers zijn aangetroffen.
Op 6 juli 2019 volgt een gesprek over hoeveelheden, maar hieruit blijkt niet over welk ‘product’ dit gaat. Het eerder genoemde aantal van zeven exemplaren keert in dit gesprek niet terug. Aan het eind van de dag gaat [medeverdachte 1] via de [straatnaam] naar verdachte aan het [straatnaam]. Na een aantal minuten vertrekt hij weer naar de [straatnaam] , om kort daarna wederom naar het [straatnaam] te gaan.
Ook in gesprekken van 10, 11 en 15 juli 2019 wordt gesproken over hoeveelheden in combinatie met het codewoord ‘
fruitsalade’. Ook wordt afgesproken dat [medeverdachte 1] op 16 juli 2019 naar verdachte gaat. In het gesprek op 15 juli 2019 spreekt [medeverdachte 1] ook over “
drie met een drukpunt erop”.
Op 17 juli 2019 is de woning van verdachte doorzocht, waarbij echter geen wapens zijn aangetroffen. Het gesprek op 18 juli 2019 gaat kennelijk over deze doorzoeking, waarbij [medeverdachte 1] verdachte vraagt of het wel schoon was. Verdachte zegt: “
niet eens een waterpistool”. Daarna geeft hij aan dat hij niet meer wil praten, want hij is bang voor afluisterapparatuur.
Het telefoongesprek op 27 augustus 2019 gaat aanvankelijk over wit spul. Vervolgens stelt [medeverdachte 1] dat er een “
rioolbuis” over is. Verdachte zal gaan bellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de term rioolbuis niet in de alledaagse betekenis van het woord is gebruikt, maar dat in versluierde taal een wapen is bedoeld, mogelijk een lanceerbuis.
In het telefoongesprek op 16 oktober 2019 vraagt verdachte: “
die twee dingen wat je me toen nog zei … zijn die er nog?”. [medeverdachte 1] bevestigt dat hij gisteren twee nieuwe heeft gekregen. Later die dag volgt een gesprek over de prijs, te weten twee per stuk. De rechtbank kan hieruit echter niet afleiden wat die twee dingen zijn. Ook blijkt niet van een ontmoeting of een levering.
In het gesprek van 1 november 2019 vraagt verdachte: “
heb je 3 x 47 liggen nu”. [medeverdachte 1] reageert met: “
nee (…) we wachten”. De rechtbank ziet hierin een mogelijke link naar wapens, te weten AK47’s, maar hier blijkt evenmin dat een overeenkomst, een ontmoeting of een levering is gevolgd. Het verweer, inhoudend dat werd gesproken over de wietsoort AK47, kan niet als hoogst onwaarschijnlijk worden gepasseerd.
Op 15 november 2019 volgt een gesprek waarin [medeverdachte 1] verdachte vraagt om “
zo’n switch voor achteren”. Gezien de andere informatie uit het dossier zou die vraag mogelijk betrekking kunnen hebben op een technische voorziening, te monteren achterop het pistool Glock, waardoor dat pistool automatisch kan vuren. De rechtbank ziet echter niet dat dit gesprek leidt tot een overeenkomst, een ontmoeting of een levering. In het gesprek van 17 november 2019 stelt verdachte dat ‘er niet meer was’.
Uit het daaropvolgende gesprek blijkt van onderhandelingen over hoeveelheden en prijzen. De rechtbank kan uit dit gesprek echter niet afleiden waar die onderhandelingen over gaan.
Opmerkelijk is dat [medeverdachte 1] in het gesprek van 17 november 2019 vraagt of verdachte een grote tas heeft. Als verdachte zegt dat hij geen tas heeft, antwoordt [medeverdachte 1] dat hij wel een dekbed of zoiets zal vinden. Dit geeft te denken, temeer omdat [medeverdachte 1] hierna de loods bezoekt en vervolgens naar verdachte aan het Dampsterdiep gaat. Daarbij komt dat op 18 november 2019 een ‘deal’ is gemaakt, waarbij verdachte aangeeft dat hij die andere drie ook neemt. Later blijkt dat [medeverdachte 1] maar één exemplaar voorradig heeft. Uit het telefoongesprek van 19 november 2019 kan zelfs afgeleid worden dat [medeverdachte 1] niets meer heeft. Desondanks volgt kennelijk een ontmoeting op 20 november 2019.
De rechtbank ziet dat in de latere gesprekken van 22 tot en met 27 november 2019 wordt gesproken over leveringen, ontmoetingen en betalingen. [medeverdachte 1] bezoekt in een aantal gevallen de loods aan de [straatnaam] , maar het dossier biedt geen inzicht in de mogelijk verhandelde zaken, ook niet wanneer de eerder en later gevoerde gesprekken in de beschouwing worden betrokken. Ook de latere gesprekken, gevoerd in december 2019, volgen dit patroon.
De rechtbank overweegt dat de beschreven gesprekken wel de verdenking rechtvaardigen dat verdachte betrokken was bij wapenhandel, mede gelet op de bewezenverklaringen in de strafzaak van [medeverdachte 1] .
Een deel van de verweten gedragingen heeft zich afgespeeld na de wijziging van de WWM van 23 juni 2019. Sindsdien moet worden uitgegaan van een ruime interpretatie van de term ‘verhandelen’. Daaronder vallen sindsdien ook de activiteiten van de wapenmakelaar. Wapenmakelaar is de natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens handel geheel of gedeeltelijk bestaat uit het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens, essentiële onderdelen daarvan of munitie. Ook als een transactie niet is doorgegaan, dus geen levering is gevolgd, laat dit onverlet dat degene die de onderhandelingen heeft gevoerd, heeft opgetreden als wapenmakelaar in de zin van artikel 9 van de WWM.
Ondanks deze verruiming acht de rechtbank het ten laste gelegde feit niet bewijsbaar. De getapte gesprekken en vastgestelde reisbewegingen bieden onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen waarover werd onderhandeld. Onduidelijk blijft of het ging om wapens of munitie en tot welke categorie van de WWM die dan zouden behoren. Er zijn immers geen wapens of munitie aangetroffen bij verdachte of bij [medeverdachte 1] die door de politie zijn onderzocht en geclassificeerd. Ook blijkt niet dat verdachte en [medeverdachte 1] foto’s van wapens uitwisselden; evenmin blijkt van prijzen waaruit blijkt dat het niet anders kan zijn dan dat hun gesprekken zien op wapens of munitie van bepaalde categorieën.
Ook de fase na de onderhandelingen is niet helder geworden; in het dossier blijft onduidelijk of het ging om wapens of munitie van categorie II of II van de WWM, en in welke gevallen dan een ontmoeting of een overdracht van een wapen of munitie is gevolgd.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank de Murray-jurisprudentie niet van toepassing en kan het zwijgen van verdachte ten aanzien van de gerezen verdenking niet ten nadele van hem worden uitgelegd.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

vrijspraak
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2021.
Mr. L.W. Janssen en M.A.M. Wolters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.