ECLI:NL:RBNNE:2021:3215

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
LEE 18/428 en LEE 18/432
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in toekenning jeugdhulpvoorzieningen en onderzoek naar actuele zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van jeugdhulp aan twee eisers, die beide bekend zijn met een Autisme Spectrum Stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Veendam, de toekenning van jeugdhulpvoorzieningen aan de eisers in redelijkheid mocht beperken tot 31 mei 2018. De rechtbank benadrukte dat na deze datum nieuw onderzoek nodig is om de actuele hulpbehoefte van de eisers vast te stellen. De rechtbank verwierp het argument van de eisers dat eerder onderzoek uit 2017 voldoende was om de zorgbehoefte vast te stellen, en stelde dat de resultaten van dat onderzoek niet bruikbaar zijn voor de situatie na 31 mei 2018.

De rechtbank behandelde ook de vraag of het door verweerder gehanteerde informele uurtarief van € 15,40 per uur voor begeleiding individueel passend en toereikend was. De rechtbank oordeelde dat dit tarief in overeenstemming was met de gemeentelijke regelgeving en dat de moeder van de eisers, die tot het sociale netwerk behoort, in staat was om de benodigde begeleiding te bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor professionele jeugdhulp en dat het informele tarief niet te laag was. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, wat betekende dat de bestreden besluiten van verweerder in stand bleven. Het verzoek om schadeloosstelling werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/428 en LEE 18/432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaken tussen

[eisers] te [woonplaats] , eisers

(wettelijk vertegenwoordigd door [moeder eisers] , de moeder van eisers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Veendam, verweerder

(gemachtigde: E. Keuning).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 juli 2017, verzonden 3 augustus 2017, (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
Eisers hebben op 1 februari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het
bezwaarschrift gericht tegen de primaire besluiten.
Bij besluiten van 14 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten op 15 maart 2018 afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft 27 juni 2019 een verweerschrift ingediend. Namens eisers zijn bij brief van 20 april 2021 aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 april 2021 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig de moeder van eisers als hun wettelijk vertegenwoordiger, bijgestaan door haar partner, [naam partner] , en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eiser ( [naam eiser 1] ), geboren op [geboortedatum 1] , is bekend met een Autisme Spectrum Stoornis (het syndroom van Asperger) en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser ( [naam eiser 2] ), geboren op [geboortedatum 2] , is bekend met een Autisme Spectrum Stoornis (het syndroom van Asperger). Het Bureau Jeugdzorg heeft indicatiebesluiten in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten ten behoeve van eisers genomen en aan beiden is jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend (begeleiding individueel, 2 tot 3,9 uur per week, en begeleiding groep, 7 dagdelen per week). Met ingang van 1 januari 2015 is verweerder op grond van de Jw verantwoordelijk voor de jeugdhulp.
1.2.
Na een overgangssituatie heeft verweerder aan eisers jeugdhulp toegekend per
1 januari 2016. Met verschillende (deel)besluiten is de aan eisers verstrekte jeugdhulp verlengd tot 31 mei 2017. Met de besluiten van 11 mei 2017 heeft verweerder de einddatum van de aan eisers toegekende jeugdhulp bepaald op 28 februari 2018.
1.3.
Bij uitspraken van 20 juli 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:2729 en 2730) heeft deze rechtbank de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen om jeugdhulp gegrond verklaard. Daarbij is verweerder opgedragen om binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken.
1.4.
Ter uitvoering van de onder 1.3 genoemde uitspraken heeft verweerder met de primaire besluiten zijn eerdere besluiten van 12 mei 2017 herzien voor wat betreft de einddatum van de jeugdhulp en het pgb-budget. Verweerder heeft aan eisers ieder afzonderlijk een individuele jeugdhulpvoorziening (begeleiding groep, 9 dagdelen per week, en begeleiding individueel, 4 uur per week) toegekend, in de vorm van een pgb voor de periode 1 maart 2017 tot en met 31 mei 2018. Daarbij is erop gewezen dat de voorzieningen eindigen per 31 mei 2018 en dat het belangrijk is om zorgvuldig te onderzoeken of eisers op dat moment nog steeds een zorgvraag hebben. In januari 2018 zal daarom contact worden opgenomen om samen de met de moeder van eisers en haar partner eventuele zorgbehoefte van eisers in kaart te brengen en te zoeken naar een oplossing.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van februari 2018, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op goede gronden de jeugdhulpvoorzieningen zijn toegekend voor (ruim) een jaar en niet voor de periode dat eisers zijn vrijgesteld van de leerplicht. Er dient onderzoek te worden gedaan naar de zorgbehoefte van eisers, waaruit zal moeten blijken welke eventuele ondersteuning zij nodig hebben. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op juiste gronden het informele pgb-tarief is toegekend voor begeleiding individueel.
3. Eisers hebben de juistheid van de bestreden besluiten gemotiveerd bestreden. Een bespreking van wat zij in de (aanvullende) gronden van beroep naar voren hebben gebracht, zal hieronder plaatsvinden.
4. Beoordeling door de rechtbank.
De einddatum van de jeugdhulp
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder de jeugdhulp en het pgb heeft kunnen toekennen tot en met 31 mei 2018, zoals staat in de primaire besluiten van 28 juli 2017. De vraag is of verweerder zijn besluiten voldoende gemotiveerd en zorgvuldig voorbereid heeft.
4.1.1.
Eisers voeren, samengevat, aan dat de einddatum van de jeugdhulp ten onrechte is bepaald op 31 mei 2018. Zij stellen dat er zeker tot 1 september 2019 nog een zorgvraag zal zijn, omdat eisers tot die datum zijn vrijgesteld van de leerplicht. Daarom is voortzetting van het pgb, ook na 31 mei 2018, noodzakelijk. Voorts stellen eisers dat er in beginsel geen bezwaar is tegen eventueel nader onderzoek, mits verweerder een gefundeerde onderbouwing kan geven van de noodzaak daarvan. Er is gewezen op het feit dat er meerdere onderzoeken zijn verricht naar de hulpbehoefte van eisers, zodat er eigenlijk niets meer te onderzoeken valt. In dat verband wijzen zij erop dat voor het jaar 2015 door S. Thijs van Elker en M. Ingberg van CJG onderzoek is gedaan en voor het jaar 2016 door W. [naam onderzoeker] van Compaen. Voor het nogmaals doen van onderzoek naar de zorgbehoefte van eisers bestaat geen grondslag. Een nieuw onderzoek naar de zorgbehoefte van eisers is belastend en niet bevorderlijk voor hun ontwikkeling.
4.1.2.
De rechtbank stelt voorop dat de onderzoeksplicht (of, en zo ja, welke jeugdhulp is nodig) primair bij verweerder ligt. Dit volgt uit artikel 2.3, eerste lid, van de Jw en artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Om een dergelijk onderzoek op een adequate wijze te kunnen verrichten, is de hulp en medewerking van (de ouders van) de aanvrager noodzakelijk. Met de onder 1.2 genoemde besluiten heeft verweerder telkens jeugdhulp aan eisers toegekend voor een beperkte periode, laatstelijk tot 31 mei 2018. De verlening van een pgb over de periode tot en met 31 mei 2018 ontzegt verweerder niet het recht om na die datum onderzoek te doen naar de zorgbehoefte van eisers om hun (feitelijke) zorgvraag per 31 mei 2018 te kunnen vaststellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de toekenning van de jeugdhulpvoorzieningen aan eisers bij de besluiten van
14 maart 2018 in redelijkheid heeft kunnen beperken tot een periode van ruim een jaar, in dit geval tot 31 mei 2018. Hiervoor is van belang dat verweerder op de zitting heeft gesteld dat de zorgbehoefte van eisers (door leeftijd en ontwikkeling) kan veranderen en dat onderzoek naar de actuele zorgbehoefte door verweerder wenselijk en noodzakelijk is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat een nieuw onderzoek belastend is voor eisers en zij de afgelopen jaren al meerdere onderzoeken hebben moeten ondergaan, heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de duur van de jeugdhulp tot en met 31 mei 2018 beperkt moest blijven. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat – zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft gesteld – in de periode dat verweerder op grond van de Jw verantwoordelijk is voor het verlenen van jeugdhulp geen (deugdelijk) onderzoek is gedaan naar de noodzaak tot het toekennen van jeugdhulp aan eisers. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een nieuw onderzoek nodig is om de eventuele hulpbehoefte van eisers na 31 mei 2018 in kaart te brengen en om te kunnen beoordelen in hoeverre aan eisers na 31 mei 2018 een jeugdhulpvoorziening dient te worden verleend. De rechtbank kan zich hierin vinden.
4.1.3.
Het door de moeder van eisers ingebrachte argument dat de hulpvraag van eisers bij verweerder bekend was en niet is gewijzigd, is onvoldoende voor een ander oordeel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder op de zitting heeft toegelicht dat op grond van de Jw, anders dan onder de AWBZ, sprake is van een jeugdhulpplicht en dat eerst dient te worden onderzocht wat de hulpvraag is van eisers. Die verplichting volgt uit artikel 2.3, eerste lid, van de Jw en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477, waarin het toetsingskader voor verzoeken om jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet is uiteengezet. Dat, zoals de moeder van eisers op de zitting heeft gesteld, in 2017 onderzoek is gedaan door [naam onderzoeker] naar de zorgbehoefte van haar kinderen en dat op grond daarvan een indicatie is afgegeven, maakt niet dat verweerder geen onderzocht mocht doen naar de zorgbehoefte van eisers. Hierbij is van belang dat de resultaten van dat onderzoek gelegen zijn ver voor de einddatum van 31 mei 2018 en dus niet goed bruikbaar zijn om de zorgbehoefte van eisers per 31 mei 2018 te kunnen vaststellen. In de omstandigheid dat eisers tot 1 september 2019 waren vrijgesteld van de leerplicht, heeft verweerder geen reden hoeven zien om tot die datum het pgb voort te zetten.
4.1.4.
De stelling namens eisers dat de rechtbank in haar uitspraken van 20 juli 2017 verweerder heeft gesommeerd om te stoppen met het doen van onderzoeken, volgt de rechtbank niet, omdat dat niet uit die uitspraken volgt. In die uitspraken heeft de rechtbank in het kader van beroepen niet tijdig verweerder opgedragen om tijdig een besluit te nemen op de aanvragen van eisers. Met het nemen van de primaire besluiten van 14 maart 2018 heeft verweerder uitvoering gegeven aan die uitspraak. Anders dan eisers menen, zijn die besluiten niet in strijd met het motiveringsbeginsel, alleen al omdat daarvoor geen aanknopingspunten te vinden zijn. Wat overigens door eisers is aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel dan hiervoor is overwogen en behoeft daarom geen nadere bespreking
4.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door verweerder gegeven redenen, het niet onredelijk is dat de duur van de aan eisers toegekende jeugdhulp is beperkt tot en met 31 mei 2018. De beroepsgrond slaagt niet.
Het gehanteerde tarief
5.1.
In geschil is of het door verweerder gehanteerde pgb-tarief van € 15,40 per uur, zijnde het tarief dat geldt voor het sociale netwerk, passend en toereikend is voor de begeleiding individueel.
5.1.1.
Eisers stellen, samengevat, dat voor de 4 uren begeleiding individueel het formele pgb-tarief dient te worden gehanteerd. Zij vinden het informele tarief niet toereikend voor het met het pgb inkopen van de begeleiding individueel.
5.1.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Jw voorschrijft heeft de Raad van de gemeente Veendam de Verordening Jeugdhulp 2017 vastgesteld. Volgens artikel 1, aanhef, sub i, van deze Verordening wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: informele hulp: de ondersteuning/jeugdhulp die wordt geleverd door een persoon uit de huiselijke kring of familielid in de eerste en tweede graad of andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt (sociale netwerk). In bijlage 1 bij de Nadere Regels Jeugdhulp 2015 staat het tarief voor begeleiding individueel, te weten € 15,40 per uur.
5.1.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van het pgb van eisers is uitgegaan van het (lagere) informele tarief van € 15,40 per uur, omdat de begeleiding individueel die eisers nodig hebben door hun moeder kan worden geboden. Op de zitting heeft de moeder van eisers toegelicht dat dit tarief te laag is om de benodigde begeleiding individueel aan haar kinderen te kunnen bieden. In dat verband heeft zij gesteld dat casemanager [naam casemanager] vindt dat voor het geven van begeleiding individueel een formeel tarief nodig is. Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat de benodigde begeleiding geleverd kan worden met een uurtarief van € 15,40 en passend is.
5.1.4.
Partijen zijn het erover eens dat de moeder behoort tot het sociale netwerk van eisers. Zij verleent aan eisers meer (gebruikelijke) zorg dan aan kinderen zonder beperkingen. De rechtbank deelt de opvatting van verweerder dat een gemeente een lager tarief mag hanteren voor het betrekken van diensten van personen die behoren tot het sociaal netwerk. Aan de voorwaarde dat de tariefdifferentiatie bij verordening moet worden vastgelegd is evenzeer voldaan. Het door verweerder aan eisers toegekende uurtarief betreft het tarief voor het sociale netwerk en bedraagt € 15,40 per uur. De hoogte van dat tarief is in overeenstemming met de Tarievenlijst. Aan de voorwaarde dat het tarief toereikend moet zijn om passende zorg en ondersteuning (begeleiding individueel) in te kopen is naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voldaan. Nu tariefdifferentiatie is toegestaan, is het toegestaan minder dan 100% van het tarief toe te kennen bij ondersteuning die niet door een professionele organisatie wordt geboden. De zorg, bestaande uit begeleiding individueel, die onder meer door de moeder aan eisers wordt geboden, wordt niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Daar komt bij dat – zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft gesteld – uit de ondertekende zorgovereenkomst blijkt dat de moeder de enige, niet professionele, zorgverlener is voor haar beide kinderen. Dat de moeder van eisers, zoals zij stelt, pedagoog, docent, begeleidster en verzorgster is, maakt nog niet dat zij de zorg aan eisers als professional verricht. Van een noodzaak tot professionele jeugdhulp is in het geval van eisers niet gebleken en evenmin is gebleken dat de moeder van eisers de zorg aan haar kinderen niet zou kunnen verlenen zonder haar professionele achtergrond. Evenmin is gebleken dat het informele tarief te laag is om de begeleiding individueel aan eisers op kwalitatief goed niveau te kunnen bieden. De ouders hebben bovendien zelf aangegeven dat zij zich met het toegekende pgb-budget kunnen redden. De rechtbank komt tot het oordeel dat met het tarief van € 15,40 per uur voor eisers kwalitatief goede begeleiding individueel kan worden ingekocht en kan worden gegeven. Dat casemanager [naam casemanager] meent dat het formele tarief voor begeleiding individueel nodig is, maakt niet dat verweerder het formele tarief aan eisers had moeten toekennen. Het is aan verweerder om op grond van de gemeentelijke regelgeving te bepalen welk tarief voor begeleiding individueel nodig is.
5.1.5.
De stelling dat de moeder van eisers met het toegekende pgb ook de door haar ingehuurde professionals en vrijwilligers moet betalen, maakt niet dat verweerder gehouden is voor de begeleiding individueel het hogere formele pgb-tarief toe te kennen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat met de professionals/vrijwilligers geen zorgovereenkomsten op naam van eisers zijn gesloten. Bovendien zorgen de ouders al jaren voor de individuele begeleiding van eisers en zij zijn hiertoe ook altijd in staat gebleken. Dat het inkomen van moeder is gedaald, leidt niet tot een ander oordeel omdat een pgb niet is bedoeld om het gezinsinkomen aan te vullen.
Conclusie
6. Wat voor het overige nog is aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
Uit 4.1.2 tot en met 5.1.5 volgt dat verweerder de bezwaren van eisers bij de bestreden besluiten terecht ongegrond heeft geacht. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dit betekent voor eisers dat de bestreden besluiten in stand blijven. Omdat de beroepen ongegrond zijn, zal de rechtbank het verzoek van eisers om schadeloosstelling afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 29 juli 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Als de zaak spoedeisend is, kunnen partijen de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om het treffen van een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel).