ECLI:NL:RBNNE:2021:3214

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
LEE 20/3155
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding na mijnbouw en beoordeling van eerdere schades

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], en het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De rechtbank beoordeelde de beslissing van verweerder om geen schadevergoeding toe te kennen voor schades 6, 7, 25 en 26, die eisers claimden als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank stelde vast dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing was, en dat de deskundigen die door verweerder waren ingeschakeld, tot de conclusie kwamen dat de schade niet was verergerd door bodembeweging als gevolg van mijnbouw. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat hij onbevoegd was om de aanvraag voor schadevergoeding te behandelen voor de genoemde schades, omdat deze eerder waren beoordeeld door het Centrum Veilig Wonen en de NAM. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, en oordeelde dat de door verweerder geadviseerde herstelmethodes en -kosten voor de schade aan de opstallen van eisers voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om een andere deskundige te benoemen voor verder onderzoek, en dat de effectiviteit van de herstelmethoden niet in twijfel kon worden getrokken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiseres 2] , te [plaats 1] , eisers,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 25 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister) aan eisers op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen een schadevergoeding van in totaal € 6.986,08 inclusief rente toegekend wegens schade aan de woning en bijgebouwen op het perceel [adres 1] te [plaats 1] (hierna: het perceel).
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen (de TwG) in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.
In het besluit van 15 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten dat eisers een aanvullende schadevergoeding van € 1.268,23 wordt toegekend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiseres [eiseres 2] is verschenen, bijgestaan door [aanwezige 1] . Eiser is niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Tevens is H. Geuze, deskundige bij D.O.G. Ingenieurs (Geuze), verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij overweegt daartoe het volgende.
Feiten
2. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
2.1.
Op 3 november 2016 en 29 november 2016 heeft een inspecteur van Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V. (Witteveen+Bos) een inspectie op het perceel uitgevoerd, naar aanleiding van een door eisers gedane melding bij het Centrum Veilig Wonen (het CVW) inzake schadedossier NAM0097386. De bevindingen zijn opgenomen in meerdere inspectieverslagen.
Op 29 maart 2017 heeft Witteveen+Bos een beoordelingsrapport uitgebracht inzake schadedossier NAM0097386.
Op 6 juni 2018 hebben eisers een aanbod van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (de NAM) van € 8.279,31 geaccepteerd inzake schadedossier NAM0097386.
2.2.
Op 2 juni 2017 hebben eisers bij het CVW een melding gedaan voor vergoeding van schade door mijnbouw aan de woning en bijgebouwen op het perceel.
Het CVW heeft de behandeling van die melding in maart 2018 overgedragen aan verweerder.
In het kader van de behandeling van de melding heeft W. Born van 10BE (Born) op 30 april 2019 een schadeopname uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het adviesrapport van 23 mei 2019.
Bij e-mailbericht van 11 juli 2019 hebben eisers een zienswijze ingediend.
Op verweerders verzoek heeft Born op 28 augustus 2019 een herziene adviesrapport uitgebracht.
Op 25 oktober 2019 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen.
Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
Op verzoek van de Commissie Advisering Bezwaarschriften Schade door Mijnbouw (de bezwaaradviescommissie) heeft B. Bakker van D.O.G. Ingenieurs (Bakker) op 19 februari 2020 een nieuwe schadeopname uitgevoerd. De bevindingen zijn vastgelegd in het adviesrapport van 6 maart 2020.
Hierover hebben eisers hun zienswijze gegeven.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft de bezwaaradviescommissie op 4 augustus 2020 een hoorzitting gehouden. Eiseres [eiseres 2] is aldaar gehoord. Tevens is Geuze verschenen.
Bij advies van 9 september 2020 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en aan eisers een aanvullende schadevergoeding toe te kennen van € 958,26 inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente en de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van 9 september 2020.
Omvang van het geding
4. De rechtbank stelt vast dat eisers thans procederen over de beslissing van verweerder hen geen vergoeding toe te kennen voor schades 6, 7, 25 en 26. Andere schades en de beoordeling daarvan door verweerder zijn niet in geding.
Bewijsvermoeden
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in dit geval van toepassing is. Zowel Born, Bakker als Geuze hebben dat vermoeden bij hun advisering betrokken. Verweerder heeft hun bevindingen daarover vervolgens gebruikt bij zijn besluitvorming. Dat eisers zich niet kunnen vinden in verweerders standpunt dat voor schade 25 het bewijsvermoeden is weerlegd, neemt niet weg dat het vermoeden wel is betrokken bij de beoordeling van hun melding.
Schades 6, 7, 25 en 26
6. Eisers voeren – samengevat – aan dat zij vóór 2016 geen significante schade aan hun woning en bijgebouwen hebben waargenomen. Sindsdien hebben zich in de nabijheid diverse aardbevingen voorgedaan waardoor de woningschade geleidelijk kan zijn ontstaan dan wel verergerd. Eisers menen dat ongelijke bodemverzakking en incidentele grondversnellingen als gevolg van gaswinning de oorzaak zijn van alle door hen geconstateerde gebouwschade, ook schades 6, 7, 25 en 26. Laatstgenoemde schades zijn het gevolg van een integrale gebintverzakking waardoor via de daksporen toenemende druk is uitgeoefend op de kop van de zijmuren. Volgens eisers kan dan een forse grondtrilling of aardbeving voldoende zijn om metselwerk van de muur af te drukken en/of barsten en scheuren in de plavuizenvloer (en elders) te laten ontstaan. De totale verzakking van het gebint, zonder dat de zijmuren verzakken, moet onweerstaanbare en soms schoksgewijze druk hebben opgeleverd op de bovenkant van de zijmuren en geleid hebben tot scheuren in de vloer. Eisers verwijzen in dit kader naar het verkennend schadeonderzoek van B.P. van der Wal van Boerbouw Groningen B.V. (hierna: Van der Wal) van 10 juli 2019. Volgens eisers bevestigt Geuze ook de integrale gebintverzakking, maar heeft hij niet onderbouwd verondersteld dat de daksporen zijn vervormd. Eisers vinden het niet duidelijk waarom bepaalde oude schades niet door de beoordelaars van 10BE en D.O.G. zijn beoordeeld en toegeschreven aan mijnbouwactiviteiten. Dat terwijl die oude schades wel bijdragen aan het totaalbeeld dat eisers hebben van hun mijnbouwschade. Voorts menen eisers dat Bakker geen evidente en aantoonbare andere schadeoorzaak heeft benoemd; hij komt slechts met een hypothese die niet door feitelijke waarnemingen wordt gestaafd. Ter onderbouwing van hun stellingen overleggen eisers een advies van Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes) van 5 maart 2021 en een reactie van Vergnes van 18 maart 2021.
6.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat zowel Born, Bakker als Geuze hebben geoordeeld dat schades 6, 7 en 26 identiek zijn aan eerder door de NAM behandelde schades. Verweerder heeft daarom zijn standpunt gehandhaafd dat hij niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van die schades, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 2, vierde lid, van de TwG.
Met betrekking tot schade 25 heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat het bewijsvermoeden is weerlegd. Hij heeft daarbij gewezen op hetgeen daarover door Born, Bakker en Geuze is geconcludeerd. Hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd, geeft verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan het advies van die deskundigen.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de maximale trillingssnelheden die zijn opgetreden ter plaatse van de woning van eisers zeer gering waren. Daarmee kan op voorhand worden uitgesloten dat enige verweking of verdichting van de ondergrond kan optreden, die zou kunnen leiden tot een verzakking. In zijn nadere toelichting bij het verweerschrift bevestigt Geuze dit en geeft hij aan dat indien sprake is van een zetting van de gebinten, die niet kan zijn veroorzaakt of verergerd door mijnbouwactiviteiten. Verweerder heeft in dit kader tevens verwezen naar het advies van ir. Van Staalduinen en ing. Everts van 23 oktober 2020 over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen. Met betrekking tot het verkennend onderzoek van Van der Wal heeft verweerder opgemerkt dat niet gebleken is dat Van der Wal op enigerlei wijze deskundig is ter zake van de invloed van aardbevingen. Ook is zijn stelling dat sprake is van verzakking van de gebinten als gevolg van recente aardbevingen op geen enkele wijze onderbouwd en niet in lijn met de wetenschappelijke kennis die over dit onderwerp voorhanden is, aldus verweerder.
Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft verweerder verwezen naar een ongedateerde nadere toelichting van Geuze.
6.2.1.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van de TwG is verweerder niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade betreft waarvoor voor 31 maart 2017, 12:00 uur een schademelding - of claim is voorgelegd aan het Centrum Veilig Wonen of de exploitant.
6.2.2.
Gelet op de door Born, Bakker en Geuze gemaakte beoordeling van schades 6, 7
en 26 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij onbevoegd is om de aanvraag van 2 juni 2017 te behandelen voorzover die ziet op deze schades. Zowel Born als Bakker hebben hun eigen bevindingen ter plaatse vergeleken met de bevindingen van Witteveen+Bos en geconcludeerd dat sprake is van schades die eerder zijn behandeld door het CVW en de NAM en dat die schades niet zijn verergerd. Bakker heeft daarbij uitleg gegeven over hoe de schades zich verhouden tot de gebintconstructie. Uit het verkennend onderzoek van Van der Wal volgt daarentegen niet waarom hij vindt dat deze schades nieuwe of verergerde schades zouden zijn. Zo geeft Van der Wal aan dat hij zich bij zijn rondgang heeft gericht op de grote lijnen en specificeert hij niet per schade wat de mogelijke schadeoorzaak dan wel oorzaak van schadeverergering zou kunnen zijn. Evenmin concretiseert Van der Wal hoe zijn bevindingen zich verhouden tot de bevindingen van Witteveen+Bos. Uit het rapport van Vergnes van 5 maart 2021 en de reactie van 18 maart 2021 volgt evenmin waarom sprake zou zijn van nieuwe of verergerde schades. In die stukken is geen kenbare vergelijking gemaakt tussen de eigen bevindingen van Vergnes en de bevindingen van Witteveen+Bos. Laatstgenoemde bevindingen heeft Vergnes geheel buiten beschouwing gelaten. Daar komt bij dat Geuze in zijn nadere toelichting per schade heeft gemotiveerd waarom sprake is van identieke schades als behandeld in schadedossier NAM0097386 en waarom de visie van Van der Wal niet kan worden gevolgd. Die motivering van Geuze komt de rechtbank niet onbegrijpelijk, onvolledig of onjuist over.
6.3.
Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd over schade 25 stelt de rechtbank voorop dat bij een aanvraag om vergoeding van fysieke schade het bewijsvermoeden is weerlegd indien in een concreet geval evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen dan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Dat uitgangspunt staat hier niet ter discussie.
6.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van het adviesrapport van Bakker en de nadere toelichting van Geuze heeft aangetoond dat schade 25 en de verergering daarvan evident en aantoonbaar uitsluitend een andere oorzaak hebben dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Hoewel alle hier ingeschakelde deskundigen het erover eens zijn dat het gebint is verzakt, hebben de deskundigen andere lezingen over de oorzaak van die verzakking. Op basis van waarnemingen van Bakker over de gebintconstructie en objectieve gegevens inzake trillingssterktes van aardbevingen in de buurt van het perceel heeft Geuze bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk uitgesloten als oorzaak van (de verergering van) schade 25. Daarbij heeft Geuze acht geslagen op de spanningen in de gebintconstructie, in relatie tot (de opbouw van) spanningen in het metselwerk van de buitengevel en in de natuursteen vensterbank. Die vergelijkende conclusie van Geuze ligt in het verlengde van de conclusie van Bakker dat de tegel in de vensterbank is gescheurd door spanning van een mechanische belasting. Anders dan Bakker en Geuze hebben Van der Wal en Vergnes hun conclusies over bodembeweging door gaswinning als schadeoorzaak niet direct gerelateerd aan (de aard van) schade 25. Zowel Van der Wal als Vergnes hebben algemene conclusies getrokken over de gevolgen van bodembeweging door aardbevingen door gaswinning voor de woning van eisers, zonder te specificeren hoe die bodembeweging invloed kan hebben gehad op (de tegels in) de natuursteen vensterbank. Daarnaast heeft Geuze zijn conclusie over de gevolgen van trillingssterktes van aardbevingen door gaswinning in de buurt van het perceel gebaseerd op recenter objectief onderzoek dan genoemd door Vergnes. De opmerkingen van Vergnes over de triggerwerking van lichtere aardbevingen door gaswinning op de woning van eisers doen daarom geen afbreuk aan de conclusies van Bakker en Geuze. In de opmerkingen van Vergnes over hetgeen Geuze heeft geconstateerd over de bodemgesteldheid op het perceel ziet de rechtbank evenmin aanleiding om (alsnog) te twijfelen aan de conclusies van Geuze. Daarbij is van belang dat die constateringen van Geuze niets afdoen aan zijn conclusies over schade 25 in relatie tot (de gevolgen van) de spanningskrachten in de woning van eisers en (het gebrek aan gevolgen van) de geringe trillingssterktes van aardbevingen ter plaatse van die woning. In het licht van het voorgaande volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de conclusies van Bakker en Geuze. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om zelf een andere deskundige te benoemen om onderzoek te laten verrichten.
6.4.
Deze beroepsgronden slagen niet.
Herstelmethodes en -kosten
7. Eisers voeren – samengevat – aan dat de effectiviteit van het mogelijke schadeherstel voor hen een punt van zorg is. Volgens eisers heeft Bakker aangegeven dat hoofdzakelijk sprake is van cosmetisch herstel. Dat terwijl toekomstige schadelijke aardbevingen niet zijn uit te sluiten, aldus eisers.
7.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat de deskundigen zich bij het bepalen van de herstelkosten hebben gebaseerd op een gevalideerd calculatiemodel dat is opgesteld door onafhankelijke deskundigen. Verweerder is er daarom van overtuigd dat de herstelmethodiek correct is vastgesteld en dat de bijbehorende herstelkosten zonder uitzondering voldoende zijn om de schade te kunnen herstellen.
7.2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de opmerkingen van eisers geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de door Bakker geadviseerde herstelmethodes en -kosten voor schades aan de opstallen van eisers. Daarbij staat voorop dat het uitgangspunt bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. In dit geval gaat het om de opstallen op het perceel. Voorts betrekt de rechtbank dat Bakker per schadepost een toelichting heeft gegeven op de herstelmethode en uiteengezet welke kosten zijn gemoeid met het herstel van de schade. Vaststaat dat Bakker daarbij gebruik hebben gemaakt van één uniform calculatiemodel waarmee herstelkosten worden begroot. Dat calculatiemodel is onafhankelijk gevalideerd op marktconformiteit en ruimhartigheid, waarbij het model ook in de praktijk is beproefd. Dat model staat hier niet ter discussie.
Gelet op de aard van de door Bakker geadviseerde herstelwerkzaamheden volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat verweerder hoofdzakelijk cosmetisch herstel vergoedt.
7.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten
8. Nu het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 28 juli 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.