ECLI:NL:RBNNE:2021:3202

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
18/750022-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige verdachte voor het voorhanden hebben van een handgranaat in Emmeloord

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die op 11 maart 2019 samen met anderen een handgranaat voorhanden heeft gehad in Emmeloord. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit afgeluisterde gesprekken blijkt dat de handgranaat daadwerkelijk is gebruikt als dreigement door deze aan de deur van een woning te hangen. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling bij Elker. De rechtbank heeft de ernst van het feit benadrukt, gezien het gevaar dat handgranaten met zich meebrengen en de context van een drugsconflict. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van positieve ontwikkelingen in zijn leven, maar heeft desondanks een straf opgelegd om de ernst van het feit te onderstrepen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750022-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2021, 1 juni 2021, 4 juni 2021 en 15 juli 2021. De strafzaak tegen de verdachte is eerder behandeld op de zittingen van 12 januari 2021 en 1 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door (onder meer)
mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Emmeloord en/of Oosterwolde, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, te weten een (hand)granaat, althans een explosief, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing zoals bedoeld in categorie II onder 7,
voorhanden heeft/hebben gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het feit. Daartoe is aangevoerd dat uit afgeluisterde gesprekken (verder ook: OVC-gesprekken) voldoende blijkt dat de groep rondom [medeverdachte 1] een conflict had met [naam 1] over drugs en geld. Op 11 maart 2019 zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte naar Emmeloord gereden. Op directe aanwijzingen van [medeverdachte 2] hing verdachte een handgranaat aan de voordeur van [naam 1] . Vervolgens is een sms gestuurd met de vermoedelijke tekst: “Snel betalen, volgende is zonder pin”. De OVC-gesprekken nadien bevestigen deze gang van zaken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Verdachte heeft het feit ontkend. Er is geen aangifte waaruit blijkt om welke woning het precies gaat. Enkel op basis van de OVC-gesprekken kan niet worden geconcludeerd dat verdachte aanwezig was in de auto en dat er daadwerkelijk een handgranaat voorhanden was. Ook ontbreekt bewijs voor de bewuste en nauwe samenwerking met anderen die voor medeplegen vereist is.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 5 februari 2019 tussen 19.50-20.19 uur is de Audi A4 met kenteken [kenteken] (hierna: de Audi) in de directe omgeving van de [straatnaam] te Emmeloord. De Audi staat op naam van [bedrijf] , een bedrijf dat op naam staat van [medeverdachte 1] [2] . De telefoonnummers [telefoonnummer] (in gebruik bij [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ) stralen in dat tijdsbestek telefoonmasten aan in Emmeloord.
Ook is op die dag met het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] een aantal keren geprobeerd in contact te komen met het telefoonnummer [telefoonnummer] (in gebruik bij [naam 1] ). [3]
De vriendin van [naam 1] staat ingeschreven op het adres [straatnaam] te Emmeloord en aannemelijk is dat [naam 1] daar verblijft. [4]
Op 19 februari 2019 omstreeks 20.10-20.15 uur is er een ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met [naam 1] in Oosterwolde. Er lijkt sprake te zijn van een conflict over de verkoop van verdovende middelen. [naam 1] is meermalen door [medeverdachte 1] geslagen. Ook heeft [medeverdachte 1] [naam 1] een kogel meegegeven, zodat hij kan onthouden wie zij zijn. Mogelijk zou ook een vuurwapen “op zijn strot zijn geduwd”. [5]
Uit geluidsfragmenten van 25 en 26 februari 2019 volgt dat [medeverdachte 2] , namens [medeverdachte 1] , [naam 1] een ultimatum heeft gesteld om een geldbedrag te betalen. [6]
Op 5 maart 2019 gaan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar de woning van [naam 1] in Emmeloord, omdat [naam 1] moet betalen. Daar aangekomen heeft [naam 1] een wapen getoond, waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] weer vertrekken. [7]
Op 10 maart 2019 omstreeks 1.06 uur zitten [medeverdachte 3] en verdachte in de Audi. [medeverdachte 3] zegt dat hij morgen naar Almere/Emmeloord gaat om een granaat bij die gast aan de deur te hangen. Verdachte zegt daarop: “
het zou wat zijn als hij ons dood maakt met die granaat. Als je dat soort dingen doet, maak hem dan meteen dood. Zo is het alleen maar dingen uitdagen.” [medeverdachte 3] zegt: “
Hij moet betalen ja, dat is … dinges aan de deur, eerst volgende keer dat je niet betaalt trekken we de pin eruit.” Verdachte zegt: “
Maar het is daar zo openbaar man. [8]
Het gesprek vervolgt en verdachte zegt: “
Je weet Emmeloord(…)
Alles is open. Al die woonwijken, zit sowieso altijd een hofje in of iets.(…)
Dus daarom moet je die shit altijd uit stippelen, van tevoren.(…)
Van hoe je het gaat doen. Met wie. Wat je meeneemt. Maar daar denken ze niet over na, ze denken alleen maar geld geld geld.(…)
we zijn nog niet gepakt maar hou het maar op nog niet want het is alleen maar…
[medeverdachte 3] zegt: “
uiteindelijk gaat het een keer mis waarschijnlijk.
Verdachte reageert daarop: “
goed mis ook”. [9]
Diezelfde dag tussen 13.52-14.01 uur staat de Audi, met daarin [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en verdachte, aan de loods aan de [straatnaam] te Groningen. [10] De rechtbank acht het aannemelijk dat er op dat moment een granaat is opgehaald, omdat later uit doorzoeking van die loods naar voren is gekomen dat daar onder meer handgranaten zijn bewaard.
De dag erna, op 11 maart 2019, reizen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte in de Audi naar Emmeloord. Het navigatiesysteem is ingesteld op de [straatnaam] . [11] Vanaf 2.52 uur volgt het volgende gesprek.
Verdachte zegt: “
Ik ben al helemaal ‘ready’ hoor!
[medeverdachte 2] reageert: “
Uuh…is goed… kan jij die buitenste zak…d’r uit…? En de andere niks in de auto laten… aanraken, dus… die die andere heel goed opgerold…? [12]
[medeverdachte 2] vervolgt: “
Stappen we uit…! Zorgen we even dat we die … huis toe, ik ga niet helemaal tot die huis komen [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ]
, hè…?(…)
die… jij moet die zakje nog… nog hele tijd gaan we die…lekker zo opgerold…in jouw hand… en dan… wil ik je wijzen welke huis aan…moet je de… laat je-uuh tas uitrollen…en hang die helemaal rustig zo op die deur-deurklink…Enne, kom gelijk rennen weer terug naar mij toe! [13]
Rond 3.01 uur stappen [medeverdachte 2] en verdachte uit de Audi. [14] Rond 3.07 uur stappen zij weer de auto in en [medeverdachte 3] vraagt hoe het is gegaan. [15] De Audi vertrekt om 3.09 uur uit Emmeloord. [16] Onderweg zegt [medeverdachte 2] : “
Snel betalen, volgende is zonder de pen. [17] Rond 3.46 uur zegt [medeverdachte 3] : “
Ouwe bommenlegger”. [18]
Later diezelfde dag, op 11 maart 2019 omstreeks 16.22 uur, vraagt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] hoe laat ze gisteren terug waren en of het allemaal is gelukt met die sms. [medeverdachte 3] zegt: “
Ja ze wisten niet precies meer wat ze moesten.” [medeverdachte 4] zegt: “
Ja dat de pin eruit was, de volgende keer”. [medeverdachte 3] zegt: “
ja, want eh… beter betaal je snel…de volgende is zonder pin.” [medeverdachte 4] lacht en zegt: “
Ik wil die kop van die gasten wel eens zien als ie dat ding gevonden heeft.” [medeverdachte 3] stelt: “
ja die zal zich wel dood geschrokken zijn. [19]
Op 15 maart 2019 vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] al wat heeft gehoord van Emmeloord. [medeverdachte 2] zegt: “
Hij vroeg hoe is dat gegaan, ik zei ik ben zelf meegelopen.” [medeverdachte 3] zegt: “
[medeverdachte 1][de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ]
vroeg of [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ]
het goede huis wel had. Ik zei Butch[de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ]
heeft hem aangewezen dus dat moest de juiste zijn. [20]
Uit al het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte tezamen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de nacht van 11 maart 2019 in Emmeloord een handgranaat voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft daar, volgens een voorafgaand plan, deze handgranaat aan de deurklink van een woning gehangen. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , zowel tijdens de voorbereiding, tijdens de uitvoering als na afloop, dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte niet een van de personen is in de Audi op 11 maart 2019, nu de verdachte ervoor heeft gekozen te zwijgen in plaats van toe te lichten waarom de toedracht anders geweest zou zijn dan volgt uit de duidelijke OVC-gesprekken. In zoverre zal de rechtbank het zwijgen van verdachte dan ook in zijn nadeel in de bewijsvoering trekken. [21]
Uit de gesprekken op 10 maart 2019, waarbij is gesproken over een ‘granaat’ en ‘dood maken met de granaat’ in combinatie met de daaropvolgende gesprekken over ‘de volgende is zonder pin’, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat dit duidt op een echte handgranaat. Ook de wijze van instrueren van verdachte door [medeverdachte 2] bevestigt deze conclusie. Verdachte moet immers de nodige voorzichtigheid betrachten, hetgeen alleen met een echt explosief begrijpelijk is.
Voorts blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in ieder geval vanaf 8 oktober 2018 konden beschikken over handgranaten, gelet op de verklaring van [naam 2] [22] in combinatie met foto’s van [medeverdachte 2] [23] en [medeverdachte 1] [24] waarop zij handgranaten in hun handen hebben.
Daarbij komt dat in de loods aan de [straatnaam] granaatkokers zijn aangetroffen. [25] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte bezochten deze loods, een dag voorafgaand aan het feit en nadat er was gesproken over het hangen van een granaat aan de deur van ‘die gast in Emmeloord’. De rechtbank passeert derhalve ook het verweer van de verdediging dat niet vaststaat dat sprake is van een handgranaat of explosief in de zin van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de verdediging dat de handgranaat bij een andere woning dan die van [naam 1] is gehangen. Dit verweer kan niet tot vrijspraak leiden, nu de verdenking louter ziet op het voorhanden hebben van de handgranaat.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 maart 2019 te Emmeloord, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing zoals bedoeld in categorie II onder 7, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar met de door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) geadviseerde voorwaarden, echter met uitzondering van het middelenverbod en de slachtofferbemiddeling. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf (artikel 9a Sr.) nu verdachte minderjarig is en deze strafzaak zwaar is aangezet in de vorm van een zogenaamde megazaak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met een lange proeftijd, gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte. Oplegging van bijzondere voorwaarden is niet nodig.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft begaan. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 11 maart 2019 samen met anderen een handgranaat voorhanden gehad. Het gaat hier om zeer gevaarlijk wapentuig. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee. Handgranaten worden onder meer gebruikt in het criminele circuit bij het plegen van ernstige strafbare feiten en vormen daardoor een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de samenleving.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de handgranaat daadwerkelijk als dreigement aan de deur van iemands woning is gehangen. Hieruit komt nog nadrukkelijker het gevaar voor die bewoners en voor maatschappij naar voren. Het motief voor het handelen lijkt te zijn gelegen in een drugsconflict tussen de groep rond [medeverdachte 1] en een ander. Verdachte had veelvuldig en intensief contact met deze groep rond [medeverdachte 1] .
LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Als oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een handgranaat (categorie II.7) geldt voor meerderjarigen een gevangenisstraf van 6 maanden. Voor minderjarigen geldt geen specifiek oriëntatiepunt. Voor het voorhanden van een vuurwapen door een minderjarige is het oriëntatiepunt minimaal 6 weken jeugddetentie.
Persoonlijke omstandigheden en uittreksel justitiële documentatie
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens zijn strafblad van 20 april 2021, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook gelet op het uitgebreide onderzoek van de Raad van 12 mei 2021. Samengevat komt daaruit naar voren dat verdachte nu voor de derde keer met politie en/of justitie in contact gekomen. Hij ontkent zijn betrokkenheid.
Verdachte is de laatste periode opgegroeid in een betrokken gezinsklimaat. Hij functioneert op dit moment over het algemeen positief. Verdachte woont in [woonplaats] via begeleid kamerbewonen. Verdachte heeft een startkwalificatie behaald en hij heeft werk. Hij heeft een vriendin en hij trekt op met leeftijdgenoten zonder politiecontacten. Op dit moment is daarom de kans op herhaling van strafbare feiten laag te achten.
Als verdachte schuldig wordt bevonden, dan maakt de Raad zich grote zorgen over de morele ontwikkeling van verdachte. Het zou betekenen dat hij doelbewust liegt, en daarnaast geen verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. De Raad heeft de indruk dat verdachte het verleden achter zich wil laten of de geschiedenis wil wissen. Hij lijkt zijn leven nu op de rit te hebben en niet herinnerd te willen worden aan de verdenkingen.
In geval van veroordeling wordt geadviseerd een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een jeugdreclasseringsmaatregel en een (deels) voorwaardelijke werkstraf. Een en ander om te benadrukken dat verdachte een forse maatschappelijke grens is overgegaan. De verdenkingen zijn meer dan anderhalf jaar oud en de Raad wil dat verdachte de positieve lijn blijft vasthouden. Als bijzondere voorwaarden zijn geadviseerd: een middelenverbod met controles, een behandeling bij Elker, en slachtofferbemiddeling. Tevens is de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd.
De deskundige van de Raad heeft ter zitting van 20 mei 2021 geadviseerd om het middelenverbod te vervangen door middelencontrole. De slachtofferbemiddeling kan vervallen.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend zou zijn, gelet op de ernst van het feit en de ontkennende houding van verdachte. Daarbij rijzen uit het dossier sterke vermoedens van betrokkenheid bij andere strafbare feiten in combinatie met een (pedagogisch) bedenkelijk sociaal milieu, waardoor er zorgen zijn over verdachtes ontwikkeling.
Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals bepleit door de raadsman, doet volstrekt geen recht aan de ernst van dit feit. De rechtbank ziet echter redenen in de persoon van de verdachte, en met name in zijn recente ontwikkeling, om toch de vordering van de officier van justitie te volgen.
Overeenkomstig de eis zal de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen van 150 uren. De rechtbank legt voorts een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden op, om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan worden de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: de jeugdbeschermingsmaatregel, behandeling bij Elker en controle op het middelengebruik.
Met de Raad ziet de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, redenen om zicht te krijgen op het middelengebruik, met name het blowen. De rechtbank ziet echter geen reden om nu al een middelenverbod op te leggen, aangezien er geen verband is gelegd tussen enig middelengebruik en het bewezenverklaarde feit. Slachtofferbemiddeling is niet aangewezen, gelet op de feitelijke gang van zaken. Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden acht de rechtbank niet opportuun wegens het tijdsverloop tussen het feit en de datum van dit vonnis.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

bewezenverklaring en strafbaarheid feit en verdachte
verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij;
straf
veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 150 uur, bestaande uit:

een werkstraf voor de duur van 150 uren.De werkstraf moet binnen 18 maanden zijn verricht;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.

een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden;

bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en/of hierna te noemen voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij [instelling] , locatie Groningen, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Elker, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen door of namens die instelling aan te geven;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controles op het gebruik van alcohol en drugs teneinde zijn middelengebruik te beheersen, waarbij de wijze en frequentie van de controles wordt bepaald door de jeugdreclassering.
geeft aan de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming & Reclassering Noord en Veilig Thuis Groningen, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.W. Janssen en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2021.
Mr. L.W. Janssen en mr. M.A.M. Wolters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2018229308, genaamd ‘ULTEGRA’, bestaande uit het eindproces-verbaal van 37 (doorgenummerde) mappen, nagekomen stukken d.d. 8 januari 2020, 22 februari 2021 en 22 maart 2021, gegevensdragers met geluidsopnames en getuigenverhoren bij de rechter-commissaris.
2.Map 1 (relaas pv), pagina 39.
3.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 84.
4.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 82 en 83.
5.Map 7 (geweldsdelicten), pagina’s 84 tot en met 86.
6.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 87.
7.Map 7 (geweldsdelicten), pagina’s 88 en 89.
8.Map 28 (tap en OVC), pagina 209.
9.Map 28 (tap en OVC), pagina 210.
10.Map 3 (wapenhandel), pagina 106.
11.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 90, en map 28 (tap en OVC), pagina 214.
12.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 90, en map 28 (tap en OVC), pagina 216.
13.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 91, en map 28 (tap en OVC), pagina 218.
14.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 91, en map 28 (tap en OVC), pagina 219.
15.Map 28 (tap en OVC), pagina 220.
16.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 92.
17.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 91, en map 28 (tap en OVC), pagina 221.
18.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 91, en map 28 (tap en OVC), pagina 222.
19.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 93, en map 28 (tap en OVC), pagina 224.
20.Map 7 (geweldsdelicten), pagina 93, en map 28 (tap en OVC), pagina 224.
21.In aansluiting bij jurisprudentie van het EHRM, onder andere in de zaak Murray, EHRM 8 februari 1996, NJ 96/725, en de Hoge Raad 15 juni 2007, LJN BA7689.
22.Map 4 (wapenhandel), pagina’s 450-453 (verklaring [naam 2] ).
23.Map 4 (wapenhandel), pagina 411, en map 8 (telecom), pagina’s 338-342.
24.Map 4 (wapenhandel), pagina’s 412-416, en map 8 (telecom), pagina’s 52-65.
25.Map 21 (doorzoeking en beslag), pagina 277, en map 15 (forensisch onderzoek), pagina 77