ECLI:NL:RBNNE:2021:3147

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
177382
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging voor cliënte met niet-aangeboren hersenletsel en alcoholgerelateerde stoornissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 april 2021 een beschikking gegeven na verwijzing door de Hoge Raad. De rechtbank moest oordelen over een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tot het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging voor cliënte, die lijdt aan niet-aangeboren hersenletsel als gevolg van langdurig alcoholgebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische verklaring die aan het verzoek ten grondslag lag, niet was opgesteld door een onafhankelijke arts, wat noodzakelijk was volgens de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft het CIZ opgedragen om een nieuwe medische verklaring te overleggen, die uiteindelijk door een specialist ouderengeneeskunde is opgesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat cliënte lijdt aan cerebrale schade met uitgebreide neuro-cognitieve stoornissen, wat valt onder de gelijkgestelde aandoeningen in de zin van de Wzd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat cliënte ernstig nadeel zou ondervinden zonder de benodigde zorg en structuur, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om dit nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de opvolgende machtiging voor een periode van twee jaar te verlenen, in plaats van de door het CIZ verzochte vijf jaar, om tegemoet te komen aan de bezwaren van cliënte.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/177382 / BZ RK 21-112
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 1 april 2021op het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van vijf jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd) en naar aanleiding van de beschikking van de Hoge Raad van 12 februari 2021 ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [datum] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende bij [accommodatie] ,
hierna te noemen: cliënte,
advocaat: mr. J.F.H. Terpstra, kantoorhoudende te Groningen.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft een tussenbeschikking gegeven op 4 maart 2021, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
1.2.
De rechtbank heeft hierna kennisgenomen van de volgende stukken:
  • een brief van het CIZ met in de bijlage een nieuwe medische verklaring d.d. 11 maart 2021, ingekomen bij de griffie d.d. 11 maart 2021;
  • het schrijven van mr. J.F.H. Terpstra d.d. 18 maart 2021, ingekomen bij de griffie d.d. 19 maart 2021.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenbeschikking van 4 maart 2021 heeft de rechtbank, onder aanhouding van de beslissing op het verzoek, het CIZ opgedragen om een nieuwe medische verklaring van een onafhankelijke ter zake kundige arts over te leggen, die niet verbonden is aan de zorgaanbieder van de accommodatie waar de cliënte verblijft. Deze arts dient de situatie en de toestand van de cliënte te beoordelen naar de toestand ten tijde van het verzoek en indien dit naar het oordeel van de arts niet mogelijk is, aan te geven waarom dit niet mogelijk is. De arts heeft bij het onderzoek de beschikking gekregen over de stukken van het verzoekschrift tot een opvolgende rechterlijke machtiging van het CIZ ten aanzien van cliënte van 18 juni 2020, afgezien van de bij dit verzoek gevoegde medische verklaring, nu deze niet aan de (toen geldende) wettelijke vereisten voldoet. Ook is bepaald dat de advocaat van cliënte in de gelegenheid wordt gesteld om schriftelijk op de nieuwe medische verklaring te reageren, waarna de rechtbank zal beslissen op het aangehouden verzoek.
2.2.
Op 11 maart 2021 heeft de rechtbank een brief van het CIZ ontvangen met in de bijlage een nieuwe medische verklaring van 11 maart 2021. Deze medische verklaring is opgesteld door de heer [naam] , specialist ouderengeneeskunde.
2.3.
Op 19 maart 2021 heeft de rechtbank een schriftelijke reactie van de advocaat van cliënte op de nieuwe medische verklaring ontvangen. De advocaat heeft het volgende aangevoerd. De advocaat verwijst allereerst naar hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling van 2 juli 2020 naar voren heeft gebracht ten aanzien van de medical expert en de termijn van toewijzing. De advocaat heeft destijds tijdens de mondelinge behandeling primair het verweer gevoerd dat zij van mening is dat een specialist ouderengeneeskunde niet een medical expert is in de zin van de Wzd. Doordat de diagnose in onderhavige zaak niet is gesteld door een medical expert, te weten een psychiater, is onduidelijk of er bij cliënte wel sprake is van een stoornis in de zin van de Wzd. Subsidiair heeft de advocaat tijdens de mondelinge behandeling bepleit dat het verzoek ziet op een eerste rechterlijke machtiging ten aanzien van cliënte en dat op grond van de Wzd de maximale duur van een eerste rechterlijke machtiging op zes maanden is gesteld.
De advocaat heeft verder schriftelijk aangevoerd dat uit de nieuwe medische verklaring blijkt dat de heer [naam] , specialist ouderengeneeskunde, heeft vastgesteld dat er bij cliënte sprake is van cerebrale schade, een uitgebreide neuro-cognitieve stoornis, ten gevolge van langdurig alcoholgebruik en dat cliënte zich niet met deze gestelde diagnose kan verenigen. Daarbij valt op dat de diagnose Korsakov niet wordt genoemd, welke diagnose in de beschikking van 8 juli 2020, die is vernietigd in cassatie, wel als zodanig is overgenomen. Bij Algemene Maatregel van Bestuur die per 1 mei 2020 in werking is getreden, is wel het syndroom van Korsakov als gelijkgestelde aandoening in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd aangenomen, maar niet de diagnose die hier door de heer [naam] is gesteld, aldus de advocaat. Op grond daarvan is de advocaat primair van mening dat de Wzd niet van toepassing is en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Subsidiair wenst de advocaat namens cliënte op te merken dat in het onderzoek de arts ook heeft aangegeven dat volgens de zorgmedewerkers, cliënte goed in staat was om voor zichzelf te zorgen. Dit staat niet in de medische verklaring, maar wordt door cliënte wel relevant gevonden voor de beoordeling. De advocaat is dan ook van mening dat er geen sprake is van ernstig nadeel. Meer subsidiair verzoekt zij namens cliënte om de duur van de machtiging te beperken tot maximaal één jaar.
2.4.
De rechtbank constateert dat de nieuwe medische verklaring voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de medische verklaring is opgesteld door een onafhankelijke ter zake kundige arts, die niet verbonden is aan de zorgaanbieder van de accommodatie waar cliënte verblijft. De rechtbank is van oordeel dat de nieuwe medische verklaring, in samenhang met de overgelegde stukken, afgezien van de medische verklaring van 6 juni 2020, en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van 2 juli 2020, voldoende informatie over de situatie en de toestand van de cliënte ten tijde van het indienen van het verzoek heeft opgeleverd om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging.
2.5.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.6.
Anders dan namens cliënte is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënte lijdt aan een stoornis waarop de Wzd van toepassing is, te weten niet-aangeboren hersenletsel. Cliënte is namelijk gediagnosticeerd met cerebrale schade met als gevolg uitgebreide neuro-cognitieve stoornissen, ten gevolge van langdurig alcoholgebruik. De rechtbank is, anders dan de advocaat stelt, van oordeel dat de medische verklaring, waarbij deze diagnose is gesteld, is opgesteld door een ter zake kundige arts, te weten een specialist ouderengeneeskunde. Uit de nota van toelichting van het besluit van 20 april 2020, houdende wijziging van het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten in verband met het aanwijzen van ziekten en aandoeningen die gelijkgesteld worden met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, blijkt dat onder meer een psychiater, een arts verstandelijk gehandicapten of een specialist ouderengeneeskunde een ter zake kundige arts kunnen zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde ten aanzien van het opstellen van de medische verklaring en het stellen van de diagnose.
Gelet op artikel 1 lid 4 Wzd kunnen bij AMvB ziekten en aandoeningen worden aangewezen die voor de toepassing van de Wzd en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking indien:
a. deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kunnen veroorzaken;
b. de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;
c. deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft naast de diagnose 'het syndroom van Korsakov' ook de diagnose 'niet-aangeboren hersenletsel', middels de Algemene Maatregel van Bestuur die op 1 mei 2020 in werking is getreden, aangemerkt als een gelijkgestelde aandoening in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd. Als gevolg van het niet-aangeboren hersenletsel is er bij cliënte op meerdere gebieden sprake van verminderd presteren. Cliënte heeft forse problemen in de executieve functies en het geheugen. Zij heeft hierbij vooral last van inprentings- en werkgeheugenproblemen. Daarnaast is zij snel het overzicht kwijt en heeft zij veel moeite met plannen en organiseren. Cliënte functioneert hierdoor op het niveau van een dementerende en de prognose is dat het functioneren blijvend op dit niveau zal zijn. Deze beperkingen in het functioneren van cliënte leiden tot dezelfde gedragsproblemen en regieverlies als bij een psychogeriatrische aandoening. Tevens is gebleken dat de benodigde zorg die cliënte in verband met haar aandoening nodig heeft vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening. Dit maakt dat de rechtbank, in tegenstelling tot de advocaat, van oordeel is dat aan de criteria van artikel 1 lid 4 sub a, b en c Wzd is voldaan en dat er bij cliënte sprake is van een gelijkgestelde aandoening. Cliënte komt hierdoor in aanmerking voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Op 24 april 2018 heeft het CIZ een indicatiebesluit afgegeven voor onbepaalde tijd voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
2.7.
De rechtbank is, anders dan cliënte stelt, van oordeel dat deze gelijkgestelde aandoening leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat cliënte met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Het ernstig nadeel bestaat voornamelijk daaruit dat cliënte veel zorg, structuur en toezicht nodig heeft die haar in de thuissituatie niet geboden kan worden. Cliënte is zonder aansturing vanuit de zorgmedewerkers niet in staat om goed voor zichzelf te zorgen. Cliënte heeft meerdere malen laten zien dat zij zonder de nu geboden structuur en zorg in nabijheid vervalt in haar oude gedrag met alle nadelige gevolgen van dien. Zo vervalt zij in het gedrag van overmatig alcohol drinken, het verwaarlozen van zichzelf en het vertonen van agressief gedrag richting haar omgeving. Hierdoor gaat zij in de thuissituatie maatschappelijk teloor. Cliënte heeft daarnaast geen inzicht in de schade die haar gedrag ten aanzien van het alcoholgebruik met zich mee zal brengen. Dit terwijl door alcoholconsumptie de kans op meer hersenschade zal toenemen. Daarnaast zorgt het impulsieve en ongeremde gedrag van cliënte voor spanningen tussen haar en haar omgeving, waardoor het risico reëel is dat cliënte zonder toezicht en aansturing met haar gedrag agressie van anderen op zal roepen.
2.8.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënte heeft 24-uurs aansturing, toezicht en zorg nodig. Zij heeft aansturing nodig bij de planning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en het uitvoeren van de huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL). Gelet op de cognitieve problemen van cliënte die blijvend van aard zijn is een gestructureerde woonomgeving noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel af te wenden.
2.9.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.10.
Gebleken is dat cliënte zich verzet tegen de voortzetting van het verblijf. Cliënte heeft geen ziektebesef en –inzicht. Zonder gedwongen kader is het risico groot dat zij zich aan de zorg onttrekt en de instelling zal verlaten.
2.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wzd.
2.12.
Ten aanzien van de duur van de te geven machtiging overweegt de rechtbank als volgt. Op 15 juli 2019 is door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 Wet Bopz voor cliënte verleend tot en met 10 juli 2020. Met ingang van 1 januari 2020 is de Wzd in werking getreden, ter opvolging van de Wet Bopz. Gelet op deze overgang is het overgangsrecht van toepassing. Op grond van artikel 76 lid 2 Wzd wordt een krachtens de Wet Bopz verleende machtiging tot voortgezet verblijf gelijkgesteld met een machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan door de advocaat is bepleit, van oordeel dat er bij cliënte sprake is van een opvolgende rechterlijke machtiging in plaats van een eerste rechterlijke machtiging in de zin van de Wzd. Op grond van artikel 39 lid 5 kan de rechter een eerstvolgende machtiging tot opname en verblijf verlenen met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren ten aanzien van cliënten met een psychogeriatrische aandoening. Niettemin zal de rechtbank de machtiging, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn, verlenen voor de duur van twee jaar. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren die cliënte heeft tegen de machtiging, terwijl ook enigszins de onrust die de procedure tot het verkrijgen van een rechterlijke machtiging bij cliënte veroorzaakt, wordt beperkt. Gezien het feit dat de procedure tot het verkrijgen van een rechterlijke machtiging wel veel stress oplevert bij cliënte en dat er geen verbetering van het functioneren van cliënte wordt verwacht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de duur van de machtiging nog meer te beperken en zal zij voorbij gaan aan het meer subsidiaire verweer van de advocaat.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verleent een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[naam], geboren op [datum] ,
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 8 juli 2022;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op [jw.sys.1.datum_zitting] door mr. M. van der Hoeven, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.
..
(fn. 860)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.