ECLI:NL:RBNNE:2021:3128

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
18/020994-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en vuurwerkbezit met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het dealen van xtc en cocaïne en het in bezit hebben van illegaal vuurwerk. De verdachte had ruim twee jaar en drie maanden drugs verhandeld en werd op 22 januari 2021 aangehouden met circa 16.000 xtc-pillen en bijna 100 gram cocaïne in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en het Vuurwerkbesluit. De rechtbank achtte de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn motivatie voor gedragsverandering. De rechtbank besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat het advies van de reclassering zwaarder meegewogen werd. Daarnaast werden verschillende in beslag genomen goederen, waaronder een auto en een mobiele telefoon, verbeurd verklaard, terwijl een geldbedrag van € 1.128,61 aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/020994-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juli 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Sneek en/of Goenga, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16434 pillen MDMA (waarvan een gedeelte gruis omgerekend naar 1581 pillen MDMA) in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 99,64 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode 1 oktober 2018 tot en met 22 januari 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Sneek, gemeente Sudwest-Fryslân, althans in Nederland, Opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, bevattende minder dan 6 gram NEM en/of zonder opschrift met een lengte van minder dan 56 mm, te weten
-3 stuks Tp2/CLE0200, zijnde knalvuurwerk (lijst IIB) (zie pagina 180/181 e.v. dossier) en/of
-9 stuks Cobra Trate, zijnde knalvuurwerk (lijst III) (zie pagina 177 t/m 179 dossier e.v.)
voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangegeven dat voor de aanvangsdatum van de periode moet worden uitgegaan van februari 2019, dit conform hetgeen verdachte daarover ter zitting heeft verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 3
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2021, opgenomen op pagina 79-81 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021019972 met sluitingsdatum 20 april 2021, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam 1] en [naam 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2021, opgenomen op pagina 82-84 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam 3] en [naam 4];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2021, opgenomen op pagina 88 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam 5];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2021, opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam 6];
schriftelijke stukken, te weten de kennisgevingen van inbeslagneming verdovende middelen, opgenomen op de pagina’s 3-4, 10-13, 14-17, 18-21 van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van 26 januari 2021, opgenomen op pagina 201 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam 7] en [naam 8];
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. C.M.M. Diever-Heezen van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 25 januari 2021, opgenomen op pagina 204 van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. C.M.M. Diever-Heezen van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 25 januari 2021, opgenomen op pagina 205 van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van 15 maart 2021, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam 7], [naam 9], [naam 10], [naam 11];
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. N. van Doorn van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 3 maart 2021, opgenomen op pagina 219 van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. A.B.M. van Esch-de Bruin van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 8 maart 2021, opgenomen op pagina 220 van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. F. Wallace van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 9 maart 2021, opgenomen op pagina 221 van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. F. Wallace van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 9 maart 2021, opgenomen op pagina 222 van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk, te weten een rapport van ing. F. Wallace van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 9 maart 2021, opgenomen op pagina 223 van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning van 23 januari 2021, opgenomen op pagina 61-62 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam 12];
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 32-33 van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 8 april 2021, opgenomen op pagina 171 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam 13], met bijbehorende bijlagen.
Ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het tweede ten laste gelegde feit stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft erkend dat hij tot aan het moment dat hij werd opgepakt op 22 januari 2021 cocaïne en xtc-pillen heeft verkocht en geleverd aan diverse klanten. [1] Dat verdachte drugs dealt blijkt ook uit de WhatsApp berichten op diens telefoon [2] en uit de verklaringen van [naam 14], [naam 15] en [naam 16]. [3] Verdachte vervoerde de cocaïne en xtc-pillen naar zijn afnemers met zijn auto en ook wel lopend. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij in februari 2019 is begonnen met dealen. Uit de WhatsApp gesprekken die verdachte op 12 oktober 2018 heeft gevoerd met afnemers [naam 17] en [naam 18] [5] , op 1 november 2018 met afnemer [naam 19] [6] en op 5, 25 en 26 januari 2019 met afnemer [naam 20] [7] , blijkt echter dat verdachte in de periode vanaf oktober 2018 ook al dealde in cocaïne en xtc-pillen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat feit 2 bewezen kan worden verklaard op de navolgende wijze.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 januari 2021 te Sneek en Goenga, gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16434 pillen MDMA (waarvan een gedeelte gruis omgerekend naar 1581 pillen MDMA) en 99,64 gram cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode 1 oktober 2018 tot en met 22 januari 2021 in Nederland meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 22 januari 2021 te Sneek, gemeente Sudwest-Fryslân, opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, bevattende minder dan 6 gram NEM en/of zonder opschrift met een lengte van minder dan 56 mm, te weten
-3 stuks Tp2/CLE0200, zijnde knalvuurwerk (lijst IIB) en
-9 stuks Cobra Trate, zijnde knalvuurwerk (lijst III)
voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet meer dan zes maanden dient te bedragen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van reclassering Leger des Heils Noord-Nederland van 26 januari 2021 en 8 april 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ruim twee jaar en drie maanden xtc en cocaïne gedeald. Op de dag van zijn aanhouding had hij circa 16 duizend xtc-pillen en bijna honderd gram cocaïne voorhanden. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid betrof het duidelijk een zogeheten handelsvoorraad.
Verdachte heeft gehandeld uit financieel gewin en heeft zich niets aangetrokken van de schadelijke effecten van harddrugs voor gebruikers en de maatschappij. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en daarom verboden. Het gebruik van verdovende middelen leidt bovendien tot maatschappelijke overlast, geweld, verwervingscriminaliteit, verkeersongevallen en ziekteverzuim. Daarnaast leidt de handel in verdovende middelen tot georganiseerde criminaliteit en (zeer) ernstige misdrijven. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Daarnaast had verdachte illegaal vuurwerk in huis, terwijl hij al eerder is veroordeeld wegens overtreding van het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank acht voor dergelijk handelen in beginsel een langdurige gevangenisstraf gerechtvaardigd.
De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De reclassering ziet mogelijkheden om te werken aan gedragsverandering bij verdachte. Verdachte toont zich hiervoor gemotiveerd. De reclassering meent dat ingezet moet worden op behandeling en ondersteuning om te werken aan recidivevermindering. De werkgever van verdachte heeft laten weten dat verdachte kan terugkeren naar zijn baan, mits hij afstand neemt van drugs(handel). De pleegouders van verdachte zijn zeer betrokken bij zijn welzijn en ondersteunen hem zoveel mogelijk. De rechtbank ziet in de beschermende factoren die de reclassering in haar rapport schetst aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten betreffende de Opiumwet.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank het advies van de reclassering zwaarder laat meewegen.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen auto en telefoon van verdachte verbeurd moeten worden verklaard, evenals het geld dat is aangetroffen in de auto (€ 615,-) en in de woning (€ 1.128,61) van verdachte. Zij vordert onttrekking aan het verkeer van alle in beslag genomen drugs, de gripzakjes en de twee weegschaaltjes. De in beslag genomen dolk mag terug naar verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen verbeurdverklaring van de auto en het geld dat in de woning is aangetroffen. De auto is weliswaar gebruikt voor het delict maar deze heeft verdachte nodig voor zijn werk. Subsidiair is verzocht de auto slechts voorwaardelijk verbeurd te verklaren. Het geld in de auto is niet verkregen door misdrijf. Het geld dat is aangetroffen in de woning betrof muntgeld en vijf-eurobiljetten die verdachte opspaarde; ook dit geld is niet uit misdrijf afkomstig. Ten aanzien van de telefoon heeft de raadsman verzocht om in geval van verbeurdverklaring te bepalen dat de inhoud wordt bewaard en aan verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
Nu de in beslag genomen gripzakjes en weegschalen tot het begaan van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 zijn bestemd, en het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met het algemeen belang, dienen deze te worden onttrokken aan het verkeer. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat verdachte afstand heeft gedaan van de in beslag genomen verdovende middelen, zodat onttrekking aan het verkeer daarvan niet meer aan de orde is.
Verbeurdverklaring
Vast staat dat verdachte het bewezen verklaarde feit 2 – kort gezegd de handel in harddrugs – heeft gepleegd met behulp van zijn Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] en met behulp van zijn mobiele telefoon van het merk Huawei. De rechtbank zal deze goederen daarom verbeurd verklaren. Ten aanzien van het verzoek van verdachte merkt de rechtbank op dat de verbeurdverklaring ziet op de telefoon inclusief de daarop aanwezige bestanden zodat terbeschikkingstelling aan verdachte van telefoondata niet aan de orde is.
De rechtbank is van oordeel dat het geldbedrag ad € 615,- dat aan verdachte toebehoort en in zijn auto is aangetroffen, geheel of grotendeels is verkregen uit de baten van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Verdachte leverde de door hem verkochte cocaïne en xtc-pillen immers veelal af met de auto waarna hij de koopsom in ontvangst nam. Het bedrag groot € 615,- zal daarom verbeurd worden verklaard.
Retour naar verdachte
Het inbeslaggenomen geldbedrag dat in de woning is aangetroffen (€ 1.128,61) bestond enkel uit vijfeurobiljetten en muntgeld. Gezien de samenstelling van het bedrag acht de rechtbank de toelichting van verdachte plausibel, en acht zij het niet aannemelijk dat dit geld afkomstig is uit de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geldbedrag groot € 1.128,61 moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank zal voorts de teruggave gelasten aan verdachte van de dolk nu naar het oordeel van de rechtbank dit voorwerp direct noch indirect enig verband houdt met de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten en het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dit in beslag genomen voorwerp.

Toepassing van wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk vonnis bij reclassering Leger des Heils op het adres [straatnaam] te Leeuwarden of telefonisch op [telefoonnummer]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 veroordeelde laat zich behandelen door Poli Forensische Psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen goederen:

  • personenauto merk Volkswagen Golf met kenteken [kenteken],
  • mobiele telefoon van het merk Huawei
  • het geldbedrag groot € 615,-.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen gripzakjes en de 2 weegschalen.
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven dolk en het geldbedrag groot € 1.128,61.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. S. van Gessel, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2021.
Mr. S. van Gessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pag. 135 e.v. van voornoemd dossier en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2021
2.Pag. 101 e.v. en p. 115 e.v.
3.Processen-verbaal van verhoor [naam 14] (p.147 e.v.), [naam 15] (p. 159 e.v.) en [naam 16] (p. 163 e.v.)
4.Pag. 118 en pag. 139
5.Pag. 115
6.Pag. 156
7.Pag. 101-102