ECLI:NL:RBNNE:2021:3106

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
18/820085-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van actieve omkoping, oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot politieprojecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van actieve omkoping van een ambtenaar, oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit een oriënterend onderzoek naar mogelijke strafbare feiten binnen het Team Technisch Toezicht van de Politie Noord-Nederland, waarbij de verdachte, directeur van [bedrijf 1], werd verdacht van het omkopen van [naam 1], een ambtenaar, door hem goederen te leveren zonder financiële vergoeding. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het oogmerk had om [naam 1] te bevoordelen, en dat de verdachte niet wist dat [naam 1] de goederen voor privédoeleinden gebruikte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van oplichting en valsheid in geschrift, en dat de verdachte niet de intentie had om de politie te misleiden met de opgemaakte facturen. De rechtbank verwierp de argumenten van het openbaar ministerie en verklaarde de verdachte niet schuldig aan de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820085-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 15 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr J. Stoffels.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2017, te [plaats] en/of te Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, een ambtenaar, te weten [naam 1] , die in de genoemde periode werkzaam was bij het Team Technisch Toezicht van de Politie Noord-Nederland, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan en/of (een) dienst(en) heeft verleend,
met het oogmerk om genoemde [naam 1] te bewegen in diens bediening iets te doen en/of na te laten, te weten het (bij voortduring) door genoemde [naam 1] en/of de Politie Noord-Nederland plaatsen/doen van bestellingen bij [bedrijf 1] en/of als [bedrijf 1] een voorkeursbehandeling van die [naam 1] te krijgen en/of een relatie te doen ontstaan en/of te onderhouden anders dan behoort op basis van objectieve gronden,
immers heeft hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. a) op of omstreeks 20 december 2016, althans in december 2016, een lens (merk: Sony) aan genoemde [naam 1] geleverd en/of ter beschikking gesteld; (zie ordner 4, sub dossier 1B, blz. 56 ev.) en/of
b) op of omstreeks 23 september 2016 een lens (merk: Zeis) aan genoemde [naam 1] geleverd en/of ter beschikking gesteld (zie ordner 4, sub dossier 1C, blz. 75 ev.) en/of
c) op of omstreeks 17 januari 2017, althans in januari 2017, een Rotolight aan genoemde [naam 1] geleverd en/of ter beschikking gesteld; (zie ordner 4, sub dossier 1D, blz. 86 ev.)
en/of
d) op of omstreeks 11 april 2017, althans in april 2017, een drone (merk: DJI Mavix) aan genoemde [naam 1] geleverd en/of ter beschikking gesteld; (zie ordner 4, sub dossier 1E, blz. 104 ev.) en/of
e) op of omstreeks 5 juni 2017, althans in de periode april – juni 2017, een drone (merk: DJI Inspire) aan genoemde [naam 1] geleverd en/of ter beschikking gesteld;
(zie ordner 4, sub dossier 1F, blz. 129 ev.) en/of
f) op of omstreeks 12 januari 2016, althans in Januari 2016, een fotocamera (merk: Sony) aan genoemde [naam 1] geleverd en/of ter beschikking gesteld; (zie ordner 4,sub dossier 1G, blz. 167 ev.)
terwijl (telkens) geen financiële vergoeding voor de/het door verdachte geleverde goed(eren) bij genoemde [naam 1] in rekening is gebracht;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van 4 december 2015 tot en 30 november 2016, te Groningen en/of [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Nationale Politie, Eenheid Noord Nederland (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, ten laste van de Nationale politie, Eenheid Noord Nederland met betrekking tot een aantal projecten, te weten:
a. a) het project Leeuwaren (betreft videosysteem voor bureau Leeuwarden) met opdrachtnummer 399773.01 en factuurnummer 1160645 en/of 1160744 en/of
b) het project Assen (betreft video observatiesysteem bureau Assen) met opdrachtnummer 417418.01 en factuurnummer 1150742 en/of 1160745 en/of
c) het project Groningen (betreft ANPR parkeerplaats bureau Rademarkt Groningen) met opdrachtnummer 610449.01 en factuurnummer 1160746
op de door [bedrijf 1] in rekening gebrachte factu(u)r(en) (telkens) (een) hoger(e) bedrag(en) doen/laten vermelden dan het verschuldigde bedrag voor de op de factu(u)r(en) ten behoeve van voornoemde projecten geleverde goederen en/of diensten, waardoor deze/dit project(en) hoger werd(en) belast en door de Nationale Politie, Eenheid Noord Nederland in totaal (ongeveer) 20.745,-- euro, althans een hoeveelheid geld te veel aan verdachte ( [bedrijf 1] ) werd betaald;
3.
Hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 29 december 2016 tot en met 3 augustus 2017, te [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een factuur, met factuurnummer 1160745A, gedateerd 29 december 2016 en/of
- een factuur, met factuurnummer 1160745A-1, gedateerd 29 december 2016 en/of
- een factuur, met factuurnummer 1160745A-2, gedateerd 19 januari 2017 en/of
- een factuur, met factuurnummer 1160645A, gedateerd 12 april 2017 en/of
- een factuur, met factuurnummer 1160746A, gedateerd 4 mei 2017
welke facturen waren opgemaakt op naam van / ter betaling waren gericht aan de Nationale Politie, (telkens) valselijk heeft opgemaakt/laten opmaken en/of heeft vervalst/laten vervalsen, door genoemde facturen te antidateren en te doen voorkomen dat deze facturen aan de Nationale politie waren verstuurd/verstrekt, terwijl in werkelijkheid de facturen niet in bezit waren van de Nationale Politie, (telkens) met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 16 juni 2017 werd er een oriënterend onderzoek gestart naar strafbare feiten binnen het Team Technisch Toezicht (hierna: TTT), dat zich met name richtte op een medewerker van TTT, te weten [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Op 26 juni 2017 werd verdachte uitgenodigd bij de politie voor een gesprek. Uit intern onderzoek waren onduidelijkheden naar voren gekomen ten aanzien van onder andere budgetten en bestedingen. Het vermoeden was ontstaan dat [naam 1] bij het bedrijf van verdachte, [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) wellicht goederen voor zichzelf had aangeschaft, op kosten van de politie. Om een en ander te verduidelijken heeft verdachte vervolgens de goederen in een aantal facturen nader omschreven conform een afspraak die werd gemaakt bij de bespreking op 26 juni 2017. Verdachte heeft deze facturen vervolgens overhandigd aan de politie. Door het overhandigen van deze stukken heeft verdachte zichzelf ongevraagd belast. Er was op dat moment sprake van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 29 Wetboek van Strafvordering ten aanzien van verdachte. Aan verdachte is niet de cautie gegeven en hij werd op dat moment niet bijgestaan door een raadsman, terwijl er op dat moment sprake was van een vooronderzoek. Dit brengt mee dat er sprake is van een fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde die moet leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv beperkt is tot onder meer vormverzuimen die zijn begaan tijdens het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de hierboven door de raadsman geschetste gang van zaken heeft plaatsgevonden tijdens een oriënterend onderzoek van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie. Er was op dat moment dan ook zowel formeel als feitelijk geen sprake van een voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 132 Sv.
De rechtbank verwerpt het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.

Vrijspraak

Aanleiding onderzoek
Op 16 juni 2017 heeft [naam 4] , politiechef van de eenheid Noord-Nederland aan de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie Noord-Nederland opdracht gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim en strafbare feiten binnen het TTT van de politie-eenheid Noord-Nederland. Het TTT is onder meer verantwoordelijk voor het cameratoezicht door gemeenten en politie in de binnenstad van Groningen. Vanuit dit oriënterende onderzoek is er een verdenking ontstaan ten aanzien van een (gedetacheerde) medewerker van de politie, [naam 1] .
Naar aanleiding van dit oriënterende onderzoek is de Rijksrecherche op 6 februari 2018 een strafrechtelijk onderzoek onder de naam Leda gestart naar mogelijke ambtelijke corruptie door [naam 1] . Tijdens dit onderzoek kwam ook het bedrijf [bedrijf 1] , waarvan verdachte directeur is, naar voren. Uit een onderzoek naar de administratie van [bedrijf 1] en de administratie van de politie Noord Nederland bleek dat [bedrijf 1] goederen had geleverd die gedeclareerd waren bij de politie Noord Nederland, maar privé werden gebruikt door [naam 1] . Dit gebeurde in de periode dat [naam 1] gedetacheerd was bij en dus werkzaam was voor de politie Noord-Nederland.
In maart 2021 heeft [naam 1] van het openbaar ministerie een transactie aangeboden gekregen en geaccepteerd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uur voor passieve ambtelijke omkoping en oplichting. Het betreft omkoping door middel van het aannemen van giften van onder andere [bedrijf 1] en het oplichten van de politie Noord-Nederland.
Verdenking
Verdachte wordt in deze zaak, kort samengevat, verweten dat hij [naam 1] heeft omgekocht door hem giften te doen met het oogmerk hem te bewegen als ambtenaar in strijd met zijn plicht iets te doen. Daarnaast is de verdenking dat verdachte samen met [naam 1] de politie heeft opgelicht door opgehoogde facturen aan de politie te sturen en de politie op die manier te bewegen tot afgifte van een te hoog geldbedrag. Tot slot wordt verdachte verweten dat hij facturen heeft vervalst door deze te antidateren en te doen alsof [bedrijf 1] deze facturen aan de Nationale Politie had verstuurd of verstrekt, terwijl dat niet zo was.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2 en 3 tot een werkstraf voor de duur van 100 uren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan actieve omkoping van [naam 1] en het medeplegen van oplichting van de politie. Verdachte maakte het voor [naam 1] mogelijk om privégoederen te bestellen op naam van [bedrijf 1] , zonder dat [naam 1] daarvoor hoefde te betalen. Het was duidelijk dat de goederen niet voor de politie bestemd waren, maar voor [naam 1] zelf. Dit bestellen gebeurde op grote schaal en het ging om dure goederen. Uit diverse WhatsAppberichten en mailberichten blijkt dat [bedrijf 1] geen factuur van deze goederen naar de politie stuurde. Daarnaast blijkt dat [bedrijf 1] de goederen bij [naam 1] thuis liet bezorgen of door [naam 1] bij de betreffende winkel af liet halen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een mailbericht van 2 mei 2017 dat verdachte ervan op de hoogte was dat [naam 1] een drone voor zichzelf bestelde. Er was dan ook sprake van giften en met het verstrekken van deze giften aan [naam 1] had [bedrijf 1] het oogmerk om de politie als klant te behouden en opdrachten binnen te laten blijven komen. Daarnaast heeft [naam 1] meerdere malen in strijd met zijn ambtsplicht gehandeld door [bedrijf 1] in te fluisteren wat zij moest doen om een opdracht wel of niet binnen te halen. Verdachte heeft er niet van uit mogen gaan dat [naam 1] bevoegd was om op deze manier te handelen. Daarbij komt dat [bedrijf 1] heeft meegewerkt aan een constructie waarbij er restbedragen werden gecreëerd bij [bedrijf 1] . Tot slot heeft [bedrijf 1] valse facturen van de bestelde goederen opgemaakt. Gelet hierop kan het dan ook niet anders dan dat het de bedoeling van verdachte was om hiermee [naam 1] te vriend te houden en zaken met hem te doen.
Voorts staat vast dat [bedrijf 1] samen met [naam 1] ten aanzien van de projecten Groningen, Leeuwarden en Assen hogere offertes en/of facturen heeft ingediend bij de politie dan waarvoor goederen en diensten zijn geleverd. Op die manier ontstonden er restbedragen en [bedrijf 1] hield nauwkeurig voor [naam 1] bij hoe groot die restbedragen waren en wat er nog van over was. Voor die restbedragen bestelde [naam 1] dan goederen voor zichzelf. [naam 1] heeft verklaard dat er sprake was van een schaduwboekhouding. [naam 1] is degene die wederrechtelijk bevoordeeld is, maar daaraan voorafgaand heeft verdachte het geld van de politie binnengehaald.
Tot slot kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De facturen zijn aangemaakt op een andere datum dan de factuurdatum, hebben de naam ‘verkoopfactuur’ en zijn geadresseerd aan de politie, terwijl ze niet in de administratie van de politie zitten. De facturen zijn bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, nu ze bestemd waren voor de boekhouding van [bedrijf 1] en verdachte deze facturen uiteindelijk ook aan de politie heeft verstrekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, 2 en 3.
Oordeel van de rechtbank
Vastgestelde feiten
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
[bedrijf 1] is een bedrijf dat onder andere camera’s en apparatuur om camerabeelden uit te kijken levert. Verdachte is directeur van [bedrijf 1] en medeverdachte [medeverdachte] is projectmanager. In 2011 is [bedrijf 1] via het bedrijf [bedrijf 2] , de toenmalige leverancier van camera’s aan de politie Noord-Nederland, in contact gekomen met de politie Noord-Nederland. In 2015 stopte [bedrijf 2] als leverancier van de politie, waarna [bedrijf 1] die rol overnam. In dat kader heeft verdachte in 2015 kennis gemaakt met [naam 1] en diens toenmalige leidinggevende [naam 2] , beiden werkzaam bij de afdeling TTT. Verdachte heeft [naam 3] , een latere leidinggevende van [naam 1] , één keer ontmoet. Er is toen niet gesproken over de positie en bevoegdheden van [naam 1] binnen het TTT.
[bedrijf 1] was de vaste leverancier van camera’s van de politie Noord-Nederland. De politie Noord-Nederland plaatste regelmatig grote orders bij [bedrijf 1] ten behoeve van bijvoorbeeld een Team Grootschalige Opsporing (hierna: TGO) en een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (hierna: SGBO). Alle bestellingen die de politie Noord-Nederland bij [bedrijf 1] deed, liepen via [naam 1] . Wanneer [bedrijf 1] contact had met de politie Noord-Nederland, dan was dat louter en alleen via [naam 1] . De keren dat de politie Noord-Nederland te laat betaalde, klopte [bedrijf 1] aan bij [naam 1] . Hij regelde dan dat er alsnog betaald werd. Alle offertes die [bedrijf 1] uitbracht werden gestuurd aan [naam 1] .
[bedrijf 1] heeft ook de drie projecten gedaan voor de politie Noord-Nederland, die in de tenlastelegging worden omschreven als de projecten Groningen, Leeuwarden en Assen. Voor alle drie de projecten heeft [bedrijf 1] een offerte gestuurd aan [naam 1] . Vervolgens heeft [bedrijf 1] , in opdracht van [naam 1] , telkens een hoger bedrag gefactureerd dan het bedrag dat op de offertes stond. De politie Noord-Nederland heeft deze te hoge bedragen aan [bedrijf 1] betaald. Op die manier ontstond er ten aanzien van elk van de drie projecten een zogenaamd ‘restbedrag’. [naam 1] bestelde vervolgens diverse goederen bij [bedrijf 1] , te weten diverse fotoapparatuur en twee drones. De kosten voor deze goederen werden telkens afgeschreven van de restbedragen van één van de drie genoemde projecten. De goederen werden aldus bij de politie in rekening gebracht en niet bij [naam 1] . Op verzoek van [naam 1] zorgde [bedrijf 1] ervoor dat de goederen naar het privéadres van [naam 1] werden gestuurd of dat hij die goederen zelf op kon halen bij de betreffende winkel. [naam 1] heeft zich deze goederen wederrechtelijk toegeëigend; hij maakte zelf gebruik van de goederen en/of verkocht ze vervolgens op marktplaats. Hoewel de goederen naar hun aard op zichzelf wel door de politie gebruikt hadden kunnen worden, wist [bedrijf 1] wel dat de goederen geen relatie hadden met het project waarop ze werden afgeschreven. [bedrijf 1] stuurde geen factuur van die goederen aan de politie, nu deze telkens werden verrekend met het restbedrag van een van de drie projecten.
In het kader van het hierboven genoemde oriënterend onderzoek heeft op 26 juni 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte en diverse medewerkers van de politie over onder meer de door [bedrijf 1] in opdracht van [naam 1] geleverde goederen. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [bedrijf 1] op 17 juli 2017 alsnog facturen opgemaakt van de goederen die zij eerder met de restbedragen van de drie projecten hadden verrekend. Deze facturen hebben de naam ‘verkoopfactuur’, zijn gericht aan de crediteurenadministratie van de politie en zijn geantidateerd. Deze facturen heeft verdachte vervolgens overhandigd aan de politie.

Feit 1

Juridisch kader
Artikel 177, eerste lid, onderdeel 1 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) veronderstelt dat de omkoper het oogmerk (de bedoeling) heeft dat de ambtenaar in zijn bediening iets doet of nalaat. Oogmerk in de zin van artikel 177 Sr is aanwezig wanneer de gever moet hebben beseft dat het doen van een gift als noodzakelijk en dus voor hem gewild gevolg meebrengt dat de ambtenaar wordt bewogen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Het betreft de zwaarste vorm van opzet die bovendien niet op de gift, maar op het gevolg moet zijn gericht. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Als dat oogmerk niet (volledig) blijkt uit de verklaring van de gever, dient (mede) aan de hand van de feiten en omstandigheden, oftewel de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de gift, te worden bepaald of de gever met zijn gift het oogmerk had om de ambtenaar te bewegen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Om de bewijsrechtelijke drempel van oogmerk te halen, dient op die manier op zijn minst genomen komen vast te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de gever een gift aan de ambtenaar heeft gedaan met als doel daar iets voor terug te krijgen. Dat kan een concrete tegenprestatie zijn, maar hoeft dat niet te zijn. Het kan er ook om gaan een speciale relatie te doen ontstaan die zal (kunnen) leiden tot een voorkeursbehandeling dan wel een betere positie, in dit geval door en binnen de politie Noord-Nederland.
Overwegingen
Verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan actieve omkoping van [naam 1] . Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij er altijd van uitgegaan is dat [naam 1] de goederen bestelde ten behoeve van de politie Noord-Nederland en dat hij niet wist dat [naam 1] zich de goederen privé toe-eigende. Daarbij heeft verdachte gesteld dat [naam 1] zijn enige contactpersoon bij de politie was en dat [naam 1] voor hem gelijk stond aan de politie en ook dat hij op grond daarvan mocht aannemen dat [naam 1] altijd namens de politie handelde en niet ten behoeve van zichzelf.
De goederen werden weliswaar naar het privéadres van [naam 1] verzonden of [naam 1] haalde de goederen zelf bij de winkels op, maar dat was niet ongebruikelijk. Dat gebeurde wel vaker, met name wanneer er met spoed goederen moesten worden geleverd voor bijvoorbeeld een TGO. Daarnaast ging het om branchegerelateerde goederen, zodat verdachte nooit twijfelde of deze goederen door de politie werden gebruikt.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet onaannemelijk. De verklaring van verdachte dat het niet ongebruikelijk was om goederen die voor de politie bestemd waren naar privéadressen van medewerkers van de politie te sturen wordt ondersteund door meerdere getuigen. Dat gebeurde wanneer er spoed bij was of wanneer men bang was dat bepaalde goederen kwijt zouden raken op het politiebureau aan de Rademarkt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de betreffende goederen geen ongebruikelijke luxegoederen zijn en zeer wel zouden kunnen worden gebruikt in een politie-omgeving. Tot slot wijst de rechtbank nog op de verklaring van [naam 1] die hij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2020. Uit die verklaring blijkt dat [naam 1] op eigen houtje voor rekening van de politie goederen bestelde om zijn overuren te compenseren. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij nooit cadeaus heeft gekregen van [bedrijf 1] en dat hij totaal niet het gevoel had dat hij werd omgekocht door [bedrijf 1] .
De officier van justitie heeft gewezen op de inhoud van diverse e-mailberichten en WhatsAppberichten, waaruit zou blijken dat verdachte ervan op de hoogte was van de hiervoor beschreven handelswijze van [naam 1] en dat [naam 1] zich de goederen privé toe-eigende. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van sommige van deze berichten te denken geeft en dat verdachte bij bepaalde zaken wellicht vraagtekens had kunnen en moeten plaatsen. Uit de inhoud van deze berichten is naar het oordeel van de rechtbank echter niet onomstotelijk af te leiden dat verdachte wist dat [naam 1] zich de goederen privé toe-eigende. De inhoud van deze berichten levert niet het wettig en overtuigend bewijs van omkoping op, ook niet in combinatie met de overige bewijsmiddelen in het dossier.
In het licht van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet is komen vast te staan dat het oogmerk van verdachte zonder meer en ondubbelzinnig gericht was op het bevoordelen van [naam 1] om hem tot iets te bewegen en daar zelf voordeel van te hebben.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Feit 2

Juridisch kader
Van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht is sprake wanneer iemand met het oogmerk om zich (of een ander) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels, een ander beweegt tot afgifte van enig goed.
Bij de dader moet dus een bepaald oogmerk aanwezig zijn, namelijk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Oogmerk is de zwaarste vorm van opzet; voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Overwegingen
De rechtbank heeft hierboven bij de bespreking van feit 1 overwogen dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat [naam 1] zich de goederen die de politie betaalde privé toe-eigende. Nu verdachte dat niet wist, betekent dat ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om [naam 1] wederrechtelijk te bevoordelen.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Feit 3

Juridisch kader
In lid 1 van artikel 225 Sr wordt het valselijk opmaken en vervalsen van een geschrift strafbaar gesteld. Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 225 Sr is daarnaast vereist dat de opmaker van het geschrift het oogmerk had om het als echt en onvervalst te gebruiken. Dat wil zeggen dat het geschrift jegens derden gebruikt zou kunnen worden als ware de inhoud ervan juist. De term “gericht op gebruiken” ziet op elk gebruik in het maatschappelijk verkeer waarbij sprake is van misleiding en waaruit enig nadeel kan ontstaan (vergelijk Hoge Raad 1 mei 1984, NJ 1984/755).
Overwegingen
Verdachte heeft verklaard dat hij de facturen alleen heeft opgesteld ter verduidelijking voor [bedrijf 1] zelf en ten behoeve van de garantietermijn van de apparatuur. De facturen zijn nooit als zodanig ter betaling ingediend bij de politie, omdat de goederen al lang waren betaald en zijn evenmin opgenomen in de administratie van [bedrijf 1] . Verdachte heeft de facturen dan ook niet valselijk gebruikt maar heeft nu juist beoogd om op deze wijze inzicht te verschaffen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat een factuur een geschrift is waaraan bewijsbestemming is toegekend. De in de tenlastelegging opgenomen facturen hebben de naam ‘verkoopfactuur’ gekregen, zijn gericht aan de crediteurenadministratie van de politie en zijn geantidateerd. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de facturen niet overeenstemt met de werkelijkheid. Daarbij speelt nog een rol dat verdachte bij het overleggen van deze facturen in juli 2017 niet aan de politie heeft gemeld dat deze facturen slechts waren opgemaakt ten behoeve van de interne administratie van [bedrijf 1] . De facturen hebben bij de politie de indruk kunnen wekken dat het ging om echte facturen en de rechtbank acht dan ook bewezen dat er sprake is van valselijk opgemaakte facturen.
Dat verdachte vervolgens het oogmerk heeft gehad om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte met betrekking tot dit punt acht de rechtbank wederom niet onaannemelijk. Dat de facturen louter en alleen zijn opgemaakt ter verduidelijking van de gang van zaken voor [bedrijf 1] zelf wordt ondersteund door de verklaring van getuige Van Gaalen bij de rechter-commissaris. Ook blijkt uit de stukken in het dossier dat de facturen voor 17 juli 2017 nooit aan de politie zijn verzonden.
Daar komt bij dat verdachte, nota bene na een voor [bedrijf 1] vervelend gesprek op het politiebureau op 26 juni 2017, de facturen zelf heeft verstrekt aan de politie conform afspraak om één en ander te verduidelijken. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit handelen van verdachte een belangrijke contra-indicatie op voor het oordeel dat verdachte de politie wilde misleiden met de facturen. Tot slot acht de rechtbank niet bewezen dat er door het verstrekken van deze facturen aan de politie enig nadeel had kunnen ontstaan voor de politie.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. F. Sieders en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2021.