ECLI:NL:RBNNE:2021:3105

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
LEE 20/2366
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens geluidsoverlast motorcrossactiviteiten

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een perceel in Stadskanaal, een handhavingsverzoek ingediend tegen een derde-belanghebbende vanwege geluidsoverlast door motorcrossactiviteiten. Het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal heeft het verzoek afgewezen, waarna eisers beroep hebben ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 juni 2021, waarbij eisers in persoon aanwezig waren en de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers schade hebben geleden door de afwijzing van hun handhavingsverzoek, maar oordeelt dat de hobbymatige activiteiten van de derde-belanghebbende niet in strijd zijn met de woonbestemming van het perceel. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van de derde-belanghebbende, die zich beperken tot het repareren en testen van crossmotoren, niet van zodanige aard zijn dat deze de woonfunctie van het perceel aantasten. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg en openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 20/2366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eisende partij 1] en [eisende partij 2] , te [plaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.J. Schoorstra).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [plaats] , derde-belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavings-verzoek van eisers jegens derde-belanghebbende afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit van 23 januari 2020 herzien, in die zin dat het handhavingsverzoek van eisers is afgewezen omdat een waarschuwingsbrief is verzonden aan derde-belanghebbende.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 juni 2021.
Eisers zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .
Derde-belanghebbende is niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eisers zijn eigenaar van en woonachtig op het perceel [adres] te [plaats] .
Derde-belanghebbende is eigenaar van het perceel [adres] te [plaats] .
1.2.
Eisers hebben bij brief van 19 november 2019 aan verweerder verzocht om handhavend op te treden jegens derde-belanghebbende in verband met ondervonden geluidsoverlast vanwege motorcrossactiviteiten op het perceel aan de [adres] te [plaats] .
Bij e-mailbericht van 5 januari 2020 hebben eisers aan verweerder gemeld opnieuw overlast te ondervinden vanwege motorcrossactiviteiten op voormeld perceel. Eisers hebben deze melding bij e-mailbericht van 6 januari 2020 aangevuld.
1.3.
Bij primair besluit van 23 januari 2020 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers jegens derde-belanghebbende afgewezen.
1.4.
Tegen het primaire besluit hebben eisers bij brief van 29 januari 2020 een bezwaar-schrift bij verweerder ingediend. Bij brief van 9 maart 2020 hebben eisers de gronden van bezwaar aangevuld.
1.5.
Eisers hebben het bezwaarschrift mondeling toegelicht op de hoorzitting van 9 juni 2020 van de Commissie Rechtsbescherming van de gemeente Stadskanaal (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
1.6.
De commissie heeft verweerder bij brief van 23 juni 2020 geadviseerd het bezwaarschrift van eisers gegrond te verklaren en het primaire besluit van 23 januari 2020 te herzien.
1.7.
Bij het bestreden besluit van 15 juli 2020 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit van 23 januari 2020 herzien, in die zin dat het handhavingsverzoek van eisers is afgewezen omdat een waarschuwingsbrief is verzonden aan derde-belanghebbende.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevings-vergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of een beheersverordening.
2.1.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het bestuur uitvoert.
2.2.
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, van de Awb strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.
2.3.
Ingevolge het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” is aan het perceel de bestemming “Wonen” en “Agrarisch” toegekend.
Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor “Agrarisch” aangewezen gronden bestemd voor:
a. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
b. behoud en herstel van de landschappelijke waarden;
c. behoud van de natuurlijke waarden;
d. bescherming van het open karakter van het landschap, voor zover de gronden zijn aangegeven met “landschappelijk waardevol open”;
e. landbouwschuur, voor zover de gronden zijn aangegeven met “landbouwschuur”;
alsmede voor:
f. dagrecreatie;
g. verkeer, uitsluitend voor zover het de bestaande wegen betreft.
Ingevolge artikel 24.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor “Wonen” aangewezen gronden bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met daaraan ondergeschikte beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
b. woningen in combinatie met een daaraan ondergeschikte bed- and breakfast- accommodatie;
c. agrarische nevenactiviteiten, voor zover ter plaatse aangegeven als “agrarische nevenactiviteiten”;
d. recreatiewoningen op een bouwperceel bij een woning, voor zover op een bouwperceel de aanduiding “trekkershutten” is opgenomen;
e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
f. het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
g. tuinen en erven;
h. verhardingen;
i. water;
j. groenvoorzieningen;
k. parkeervoorzieningen;
l. nutsvoorzieningen;
m. speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.4.
Bij handhaving hanteert verweerder de ‘toezicht- en handhavingsstrategie WABO in de provincie Groningen’. Dit betreft een driestappenstrategie en houdt in dat verweerder de overtreder eerst een waarschuwingsbrief stuurt. Wanneer de overtreding na de waarschuwing niet wordt beëindigd, gaat verweerder over tot een vooraankondiging van een last. Wordt de overtreding dan alsnog niet beëindigd, dan volgt een last. Deze last is het eigenlijke handhavingsbesluit in de zin van de Awb.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder het handhavingsverzoek van eisers terecht heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Procesbelang

4. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat de woning van eisers op 13 april 2021 is verkocht, hetgeen door eisers ter zitting is bevestigd, en in dat licht de vraag rijst of er nog sprake is van een procesbelang aan de zijde van eisers.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) eerder heeft overwogen (in de uitspraken van 19 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1927) en 28 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ9541)), kan procesbelang bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden.
De rechtbank stelt vast dat eisers ten tijde van de indiening van het verzoek om handhaving, ten tijde van het primaire besluit tot afwijzing van dit verzoek en ten tijde van het bestreden besluit woonachtig waren op voormeld perceel en eigenaar waren van de zich daarop bevindende woning. Verder dient te worden vastgesteld dat eisers in de gronden van beroep hebben gesteld dat zij als gevolg van de in het primaire besluit neergelegde afwijzing van het verzoek om handhaving door verweerder schade hebben geleden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers voldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming en valt dit op voorhand ook niet uit te sluiten. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat aan het beroep tegen het nu voorliggende besluit het procesbelang zou zijn komen te ontvallen. Eisers houden naar het oordeel van de rechtbank belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit. (vgl. AbRvS, 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:615).
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in het kader van de handhavingsstrategie aan de bewoners van het perceel [adres] te [plaats] een waarschuwingsbrief is verzonden, waarin te kennen is gegeven dat de crossactiviteiten op dit perceel per direct moeten worden beëindigd. Gelet hierop is het handhavingsverzoek afgewezen.
6.1.
Ter zitting hebben eisers te kennen gegeven dat zij in dit geval uitsluitend de vraag beantwoord wensen te zien of de op het perceel van derde-belanghebbende rustende woonbestemming zich verzet tegen de door de derde-belanghebbende uitgevoerde hobbymatige activiteiten ten aanzien van de tot zijn beschikking staande crossmotoren (repareren, poetsen, starten, testen en rondjes rijden langs de woning). Ter onderbouwing van dit betoog hebben eisers erop gewezen dat uit het door hun bijgehouden dagboek blijkt dat in de periode van april – juni op zes dagen gesignaleerd is dat de hiervoor omschreven activiteiten ten aanzien van de crossmotoren zijn uitgevoerd door derde-belanghebbende.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hobbymatige activiteiten met betrekking tot crossmotoren geen afbreuk doen aan de op het perceel rustende woonbestemming. Verder is verweerder van mening dat een korte testrit op een crossmotor in dit geval niet aan banden kan worden gelegd op grond van het bestemmingsplan. Aangezien niet is gebleken van een overtreding van het bestemmingsplan, is verweerder naar zijn mening niet bevoegd om handhavend op te treden.
6.3.
De vraag of het door de derde-belanghebbende van het perceel gemaakte gebruik voor het repareren en testen van crossmotoren in strijd is met de daarop rustende woon-bestemming, dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel (vgl. AbRvS, 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:418). Binnen dit kader kan het van belang zijn of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben. Veel of erg intensieve hobbymatige activiteiten kunnen met bedrijfsmatige activiteiten gelijk worden gesteld.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet tot de conclusie worden gekomen dat de hobbymatige activiteiten voor wat betreft twee crossmotoren door de derde-belanghebbende op zijn perceel zodanig van aard zijn dat de ruimtelijke uitstraling daarvan planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de periode van april – juni op zes dagen door eisers is gesignaleerd dat de derde-belanghebbende op zijn perceel activiteiten met betrekking tot de crossmotoren heeft uitgevoerd. Gelet op de aard, omvang en intensiteit van de door de derde-belanghebbende op zijn perceel uitgevoerde hobbymatige activiteiten ten aanzien van de crossmotoren valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat de uitstraling daarvan van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel. Dat de derde-belanghebbende de hiervoor omschreven hobbymatige activiteiten ten aanzien van de crossmotoren ook kan uitvoeren op de motorclub in [plaats], zoals door eisers ter zitting is gesteld, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis voor de beantwoording van voormelde rechtsvraag. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in dit geval niet bevoegd was tot handhavend optreden. Deze grond van eisers slaagt niet.
7. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eisers ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: