ECLI:NL:RBNNE:2021:3082

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
9136382 AR VERZ 21-32
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake schadevergoeding en procesinleiding in arbeidsgeschil

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 9 juni 2021, wordt de procesinleiding van verzoeker, die een schadevergoeding heeft verzocht op basis van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, beoordeeld. Verzoeker heeft zijn verzoekschrift op 6 april 2021 ingediend, waarna verweerster, Stichting Noorderpoort, op 13 april 2021 heeft verzocht om toepassing van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit houdt in dat verzoeker wordt bevolen om zijn procesinleiding te verbeteren en de procedure voort te zetten volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2021 zijn beide partijen vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van verzoeker niet via een verzoekschrift aanhangig gemaakt hoeft te worden, omdat het niet gaat om een geding dat onder afdeling 9 van titel 10 van boek 7 valt. De kantonrechter concludeert dat de vordering van verzoeker geen verband houdt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op 9 augustus 2018 is geëindigd door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De kantonrechter heeft vervolgens besloten dat de zaak moet worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Verzoeker krijgt de gelegenheid om zijn stellingen aan te passen aan deze regels, en de zaak is verwezen naar de rolzitting van 6 juli 2021. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9136382 AR VERZ 21-32
Beschikking van de kantonrechter d.d. 9 juni 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L.H. Haarsma,
tegen
STICHTING NOORDERPOORT,
wonende te Groningen,
verweerster,
gemachtigde: mr. J. Visser.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Noorderpoort worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 6 april 2021, verzocht tot toekenning van een schadevergoeding ex artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
1.2.
Noorderpoort heeft bij brief van 13 april 2021 verzocht om toepassing van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inhoudende dat [verzoeker] wordt bevolen om op een door de rechter te bepalen termijn het stuk waarmee de procedure is ingeleid te verbeteren of aan te vullen, alsmede te bevelen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
1.3.
In de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling is opgenomen dat het verzoek om toepassing van artikel 69 Rv, tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zal komen.
1.4.
Het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek van Noorderpoort is ter griffie binnengekomen op 17 mei 2021.
1.5.
Op de mondelinge behandeling van 26 mei 2021 is [verzoeker] met zijn gemachtigde verschenen. Noorderpoort, vertegenwoordigd door [jurist] (jurist) en [HR adviseur] (HR adviseur en pensioendeskundige), is eveneens met haar gemachtigde ter zitting verschenen. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigden hebben de standpunten van cliënten ten aanzien van de vraag of de juiste rechtsingang is gekozen, toegelicht. De mondelinge behandeling heeft enkel daar betrekking op gehad en er is niet inhoudelijk over het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek gesproken. De door [verzoeker] overgelegde pleitnotie is enkel voorgelezen ten aanzien van de stellingen rondom de gekozen rechtsingang en is vervolgens geretourneerd aan de gemachtigde van [verzoeker] .

2.De beoordeling

procesinleiding
2.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord -zowel ambtshalve als ook wegens het gevoerde verweer- is de vraag of het verzoek van [verzoeker] door middel van een verzoekschrift aanhangig moet worden gemaakt. Dat is niet het geval. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.2.
In dit geval is geen sprake van een geding dat is gebaseerd op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van boek 7 bepaalde, maar van een vordering op grond van de algemene regeling met betrekking tot de vraag of Noorderpoort in strijd met het in artikel 7:611 BW vervatte beginsel van goed werkgeverschap heeft gehandeld. Dit is ook het enige verzoek dat [verzoeker] heeft ingediend. Derhalve is er, anders dan [verzoeker] heeft betoogd, gelet op artikel 7:686a lid 2 en 3 geen sprake van een geding dat met een verzoekschrift moet worden ingeleid. De vordering van [verzoeker] houdt ook geen verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst omdat die reeds op 9 augustus 2018 wegens het bereiken van de AOW-leeftijd van rechtswege is geëindigd.
2.3.
Dat er in het verleden in een vergelijkbare zaak anders is geoordeeld leidt evenmin tot een ander oordeel, nu het - zo begrijpt de kantonrechter - een uitspraak van een rechter van gelijke rang betreft, waaraan de kantonrechter zich niet gebonden acht.
2.4.
Het voorgaande maakt dat de kantonrechter het op grond van het bepaalde in artikel 69 Rv nodig acht te bevelen dat de zaak zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, op na te melden wijze.
Beslissing
De kantonrechter:
- bepaalt dat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure;
- stelt [verzoeker] in de gelegenheid om zijn stellingen aan te passen aan de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 6 juli 2021;
- bepaalt dat Noorderpoort op een daaropvolgende rolzitting in de gelegenheid zal worden gesteld om ook haar stellingen aan te passen aan de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 412