In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om de gecertificeerde instelling (GI) te ontzetten van de voogdij over haar minderjarige kind, geboren in 2014, en om de gezinshuisouders de voogdij te laten uitoefenen. De vrouw stelde dat de GI niet op verantwoorde wijze haar taken uitvoert en dat er gronden zijn voor toewijzing van haar verzoek. De GI heeft echter verweer gevoerd en aangegeven dat er altijd een voogd betrokken is geweest, ondanks wisselingen, en dat de vrouw zelf vaak afspraken niet nakomt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen goede samenwerking is tussen de vrouw en de GI, en dat de vrouw niet openstaat voor contact met de GI. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs is dat de GI haar taken niet op verantwoorde wijze uitvoert en dat het verzoek van de vrouw om de voogdij te beëindigen, moet worden afgewezen. De rechtbank benadrukte het belang van samenwerking tussen de moeder en de GI voor het welzijn van het kind.
De beslissing van de rechtbank was dat het verzoek van de vrouw werd afgewezen, en de vrouw werd aangeraden zich open te stellen voor contact met de GI. De beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. A. de Jong, lid van de kamer en kinderrechter.