ECLI:NL:RBNNE:2021:3037

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
18/237436-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen na schietpartij in Kiel-Windeweer

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij in Kiel-Windeweer op 19 september 2020. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, bedreiging met een vuurwapen en het in bezit hebben van een vuurwapen en munitie. Tijdens de zitting op 1 juli 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij niet met opzet de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken, wel bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door in de richting van het slachtoffer te schieten. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en benadrukte dat het gebruik van een vuurwapen in een openbare ruimte grote gevoelens van angst en onveiligheid met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/237436-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [straatnaam],
thans gedetineerd te [plaats] in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, waardoor een kogel in en door de voet, althans in en door het lichaam, van die [slachtoffer 1] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen een of
meerdere kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, waardoor een kogel in en door de voet, althans in en door het lichaam, van die [slachtoffer 1] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen,
[slachtoffer 2] en/of één of meer anderen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte een vuurwapen getoond (aan die [slachtoffer 2] en/of die één of meer anderen) en/of met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) (in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die één of meer anderen) afgevuurd;
3
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, van het merk Umarex, type S&W MP 9c, althans een vuurwapen, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III, te weten 2 stuks centraalvuur kogelpatronen, merk Greco, kaliber .380, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 (primair), 2 en 3.
Ten aanzien van feit 1 (primair) heeft de officier van justitie aan haar vordering ten grondslag gelegd dat verdachte een ongeoefende schutter is en heeft geschoten in een ongecontroleerde situatie, waarbij aangever in beweging was en zijn lichaam zich, ervan uitgaande dat hij net uit zijn auto stapte, lager bevond dan verdachte. Verdachte heeft meerdere keren geschoten. In die situatie is het een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de kogels die verdachte afvuurde op een andere plaats terecht komen dan de bedoeling was. Gelet op dit handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 (primair). Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft geschoten op de grond, vlakbij aangever, om aangever af te schrikken en dat verdachte niet de bedoeling had om aangever daarbij van het leven te beroven.
De raadsman heeft aangevoerd dat feiten 1 (subsidiair), 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op de beelden van de dasbordcamera van aangever te zien is dat verdachte, zodra zijn auto tot stilstand is gekomen, uit zijn auto stapt en met getrokken wapen richting de auto van aangever loopt. Vervolgens schiet hij. Het schieten is niet op de beelden te zien, wel te horen. Aangever blijkt in zijn linkervoet geraakt. Verdachte verklaart met betrekking tot het schieten dat hij naar beneden, richting de grond in de nabijheid van aangever, heeft geschoten. Aangezien aangever in zijn voet is geraakt acht de rechtbank de verklaring van verdachte hierover aannemelijk. Op het moment dat verdachte schiet is aangever juist bezig met uitstappen uit zijn auto, aldus verklaart aangever.
De rechtbank overweegt omtrent de juridische kwalificatie van de geschetste feiten als volgt. In de grond schieten, ook als dat op een zodanig risicovolle manier gebeurt dat een ander daarbij letsel oploopt, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm er (juist) niet op gericht om iemand dodelijk te treffen. Dat verdachte het (volle) opzet had op de dood van aangever blijkt dus niet uit zijn handelen, integendeel zelfs. Maar dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever, in de zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard, blijkt evenmin. Mogelijk hadden de afgevuurde kogels door afketsen aangever (of één van de andere aanwezigen) inderdaad op een vitale plaats in het lichaam of hoofd kunnen raken, hoewel de vraag hoe reëel die kans was op grond van de karige gegevens in het dossier niet met enige mate van zekerheid beantwoord kan worden. Maar zelfs als vastgesteld had kunnen worden dat die kans aanmerkelijk was, betekent dat nog niet dat ook vastgesteld kan worden dat verdachte zich van dat risico bewust was, noch dat hij – door toch te schieten – die kans willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte hierom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft als ongeoefend schutter in het donker in een hectische situatie naar de grond geschoten in de directe nabijheid van aangever. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte aangever ergens in de onderkant van zijn lichaam zou raken en daarbij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Dat het letsel beperkt is gebleken is niet dankzij de handelwijze van verdachte.
De rechtbank acht feiten 1 (subsidiair), 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Feit 1 (subsidiair)
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 oktober 2020, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020259875 van 26 januari 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
Feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 oktober 2020, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020259875 van 26 januari 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 september 2020, opgenomen op pagina 395 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige].
Feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen van 28 september 2020 met bijlagen, opgenomen op pagina 164 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020259875 van 26 januari 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 (subsidiair), 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair)
hij op 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op korte afstand met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, waardoor een kogel in en door de voet van die [slachtoffer 1] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 2] en anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte een vuurwapen getoond aan die [slachtoffer 2] en die anderen en met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 2] en die anderen afgevuurd;
3
hij op 19 september 2020 te Kiel-Windeweer, gemeente Midden-Groningen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, van het merk Umarex, type S&W MP 9c en munitie van categorie III, te weten 2 stuks centraalvuur kogelpatronen, merk Greco, kaliber .380, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot zware mishandeling
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer en dat hij daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging verschoonbaar heeft overschreden, nu hij door een groep mensen waartoe aangever behoorde met auto’s is achtervolgd en in het nauw is gedreven. In een doodlopende straat heeft verdachte zich genoodzaakt gevoeld zijn auto te verlaten. Door de ingevallen duisternis en het tegenlicht van de koplampen van de auto’s van zijn achtervolgers heeft verdachte niet goed kunnen zien wat zich feitelijk afspeelde en hij heeft dus niet kunnen zien wat de achtervolgers al dan niet aan wapens bij zich droegen en wat hun bedoeling was. Verdachte had geen andere keuze dan zich te verdedigen met een vuurwapen. Dat hij daarbij verder is gegaan dan wellicht nodig was, valt te verklaren uit de angst die hij op dat moment had.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair aangevoerd dat een beroep op noodweerexces moet worden verworpen, omdat geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of van een acute dreiging daarvan. In het geval wel sprake was van een (dreigende) aanranding, was de verdediging niet noodzakelijk en geboden. Verdachte had op een andere manier aan de (dreigende) aanranding kunnen ontkomen. Door te schieten heeft verdachte buitenproportioneel gehandeld. Verdachte heeft bovendien bewust de aanval op zijn achtervolgers ingezet en heeft niet geschoten als gevolg van een hevige gemoedstoestand, veroorzaakt door die (dreigende) aanranding.
Beoordeling door de rechtbank
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte, op het moment dat hij moest stoppen op de doodlopende Dorpsweg, zich in een situatie bevond waarin hij in alle redelijkheid mocht vrezen voor een onmiddellijk dreigende aanranding. Verdachte was immers net daarvoor gedurende enige tijd op hoge snelheid achtervolgd door meerdere auto’s. Dat de vrees van verdachte niet onterecht was, is (achteraf) ook wel gebleken.
Zoals aangever bij de politie heeft verklaard [1] wilden aangever en de overige achtervolgers verdachte immers ‘een pak rammel geven’ uit wraak voor eerdere (vermeende) dreigingen van de kant van verdachte.
De situatie ter plaatse, hoe onoverzichtelijk die voor verdachte wellicht op dat moment ook was door de duisternis en het tegenlicht van de koplampen van de andere auto’s, rechtvaardigde naar het oordeel van de rechtbank echter niet hoe verdachte vervolgens heeft gehandeld. Op de camerabeelden is te zien dat hij, meteen nadat hij tot stilstand was gekomen, uit zijn auto is gestapt en dat hij met getrokken vuurwapen gericht op de auto van aangever is afgelopen, waar hij enkele seconden later, in de richting van de grond in de directe nabijheid van aangever heeft gevuurd toen die uit de auto wilde stappen. Noch voor het opzoeken van aangever, die nog in zijn auto zat, noch voor het ogenblikkelijke, risicovolle gebruik van een vuurwapen op het moment dat aangever uitstapte, bestond onder de gegeven omstandigheden een gerechtvaardigde aanleiding. Voor zijn verdediging was deze manier van handelen niet noodzakelijk en ook niet in verhouding met de dreiging die er op dat moment van de achtervolgers uitging.
Nu van een noodweersituatie geen sprake was kan een beroep op noodweerexces niet slagen. Aan de vraag of verdachte handelde onder invloed van een hevige gemoedstoestand, veroorzaakt door de dreigende aanranding, die het overschrijden van de proportionaliteitseis wellicht had kunnen rechtvaardigen, komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 (primair), 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur gelijk aan de voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij AFNP indien de reclassering dat nodig acht en een contactverbod met aangever [slachtoffer 1].
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de reclasseringsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de Dorpsweg in Kiel-Windeweer meerdere keren geschoten in de richting van een groep andere mannen, nadat die hem kort daarvoor met hoge snelheid in hun auto’s hadden achtervolgd. Daarbij is één van de mannen in zijn voet geraakt. Achtergrond hiervan is kennelijk een al langer sluimerend conflict tussen verdachte en het slachtoffer, hoewel de exacte aanleiding voor het incident de rechtbank ook na het verhoor van verdachte ter terechtzitting onduidelijk is gebleven.
Het behoeft geen betoog dat wat hier gebeurd is – een plotselinge schietpartij op de openbare weg, waar veel buurtbewoners getuige van zijn geweest – tot grote gevoelens van angst en onveiligheid leidt, niet alleen in het dorp maar ook in de samenleving in zijn geheel. Hoewel de rechtbank er in de strafoplegging rekening mee zal houden dat verdachte niet als enige verantwoordelijk is voor de gebeurtenis, neemt de rechtbank hem wel kwalijk dat hij in hoge mate heeft bijgedragen aan de escalatie daarvan, door meteen op zijn belagers te gaan schieten. Dat verdachte rondreed met een geladen vuurwapen is overigens op zichzelf al reden voor een flinke straf.
Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De duur van de gevangenisstraf is lager dan geëist, omdat verdachte is vrijgesproken van het onder feit 1 (primair) ten laste gelegde.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 (primair) is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 (subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2021.
Mr. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.PV van verhoor verdachte van 20 september 2020, p. 422 van het politiedossier