ECLI:NL:RBNNE:2021:3006

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
18/181754-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging en geweld in kledingwinkel

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met zijn halfbroer een poging tot afpersing heeft gepleegd in een kledingwinkel in Groningen. De verdachte heeft een medewerker van de winkel bedreigd met een mes, terwijl hij en zijn medeverdachte een mondkapje droegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte samen de winkel zijn binnengegaan met de intentie om geld te stelen. De bedreiging met geweld was gericht op de medewerker, die de verdachte hoorde roepen dat het een overval was en waar de kassa was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, waarbij rekening is gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de gevolgen voor de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/181754-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.O. Roosjen, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 juli 2020, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [benadeelde partij], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een medewerker van [benadeelde partij], genaamd [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met een mondkapje om zijn/hun mond, althans met gedeeltelijke gezichtsbedekking, de winkel [benadeelde partij] is/zijn ingegaan, en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: “dit is een overval, waar is de kassa" en/of "ik wil geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of in de richting gehouden van die [slachtoffer] en/of daarmee stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt in de richting van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 12 juli 2020, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan het winkelbedrijf [benadeelde partij] toebehoorde,
- met een mondkapje om zijn/hun mond, althans met gedeeltelijke gezichtsbedekking, de winkel [benadeelde partij] is/zijn ingegaan, en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: “dit is een overval, waar is de kassa" en/of "ik wil geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of in de richting gehouden van die [slachtoffer] en/of daarmee stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt in de richting van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte heeft verklaard dit feit alleen te hebben gepleegd. Ten aanzien van het medeplegen heeft de raadsman gesteld dat de rol die de medeverdachte heeft gespeeld, op basis van het dossier, klein is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het was mijn idee om de winkel [benadeelde partij] in Groningen op 12 juli 2020 te overvallen. [medeverdachte] en ik waren eerder die dag al in de winkel. Nadat [medeverdachte] en ik hebben rondgelopen in het centrum, zijn wij terug gegaan naar de winkel. Ik had een mes bij me en riep “ik wil geld, waar is de kassa” of woorden van die strekking.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 12 juli 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020186656 d.d. 30 augustus 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik werk bij [benadeelde partij], dat is een mannenkledingzaak in Groningen. Vanmiddag (de rechtbank begrijpt: 12 juli 2020), tussen 12:00 uur en 13:00 uur ongeveer, kwamen er twee jongens de winkel in. Dit zijn volgens mij dezelfde personen die later vandaag de overval gepleegd hebben. Ik zag dat deze jongens samen de winkel in kwamen lopen. Deze jongens waren toen wat aan het rondkijken. Vervolgens zijn beide jongens toen samen weer de winkel uit gegaan.
Ik denk dat om 16:55 uur persoon 1 binnenkwam en mij vroeg of hij nog even rond kon kijken. Toen ik naar buiten keek, zag ik daar persoon 2 staan. Ik zag dat persoon 2 ook naar mij keek. Ik zag dat persoon (de rechtbank leest: persoon 2) een wit mondkapje om zijn mond deed en hij maakte ook oogcontact met mij. Ik zag toen dat persoon 2 richting de ingang van de winkel liep. Hij is toen de winkel binnengekomen en is langs de etalagekant
naar mij toegelopen. Volgens mij was ik toen met persoon 1 aan het praten, persoon 2 stond toen achter mij. Na nog geen halve minuut werd er naar mij geschreeuwd door persoon 2: "Dit is een overval, waar is de kassa?". Volgens mij riep hij ook nog "ik wil geld". Ik draaide mij om en zag persoon 2 daar staan met een behoorlijk groot mes. Het mes wees in mijn richting. Ik denk dat hij het mes een klein beetje heen en weer bewoog. Schreeuwend riep persoon 2 dus "Waar is de kassa?".
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Aan mij werden de camerabeelden van kledingwinkel [benadeelde partij] ter beschikking gesteld.
De beelden starten te 16:26:14. De werkelijke tijd bedraagt 16:16:14 uur.
Na 36 minuten en 52 seconden is door mij het volgende waargenomen: Man1 en Man2 zijn door de winkelruit te zien. Ze staan buiten aan de zijkant van de winkel.
39:10: Man1 komt de winkel binnenlopen. Op dat moment bevinden zich nog twee klanten en de verkoper in de winkel.
39:54: Man1 staat bij een kledingrek bij een winkelruit. Aan de andere zijde van de ruit staat Man2 nog steeds buiten. Ze staan in elkaars directe zichtveld. Op dat moment bevinden de twee klanten zich nog steeds in de winkel.
41:42: De twee klanten verlaten de winkel.
41:53: Man1 en Man2 hebben kennelijk oogcontact waarna Man2 naar de ingang van de winkel loopt.
42:10: Man2 komt de winkel binnen. Hij trekt hierbij handschoenen aan en draagt een lichtkleurig mondkapje.
42:17: Man1 en Man2 lopen naar elkaar toe en lijken met elkaar te spreken/overleggen.
42:29: De verkoper is naar de achterzijde van de winkel gelopen. Man1 en Man2 praten/overleggen wederom met elkaar.
42:36: Man2 pakt een op een mes gelijkend voorwerp uit de binnenzak van zijn jas en loopt in de richting van waar de verkoper zich bevindt.
42:41: Man2 bedreigt de verkoper kennelijk met het mes welke hij in zijn rechterhand vasthoudt.
42:45: De verkoper loopt voor Man2 naar de voorzijde van de winkel.
43:36: Man2 legt het mes op de balie.
44:04: Man1 pakt een mes uit de binnenzak van zijn jas en legt deze achter de balie.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Aan mij werden de camerabeelden van [bedrijf], [straatnaam] te Groningen, ter beschikking gesteld. Dit perceel is direct naast de winkel [benadeelde partij] gelegen. In dit proces-verbaal zullen de beelden door mij worden beschreven. Twee personen, komen in beeld van de buitencamera. De twee personen worden door mij ambtshalve herkend als de later aangehouden verdachten [verdachte] en [medeverdachte]. Beiden dragen een mondmasker. [verdachte] opent zijn jas en 'rommelt’ wat in zijn linkerbinnenzak. [medeverdachte] gaat met zijn hand in de linkerbinnenzak van [verdachte]. [verdachte] zal later bij de overval uit deze linkerbinnenzak het mes pakken.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier op 16 juli 2020, inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
U vraagt mij wat ik in de winkel deed. Ik wilde shoppen. U vraagt mij of ik een mes bij mij had. Ja. U vraagt wat ik wilde met dat mes. Gratis kleding.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de rol van medeverdachte [medeverdachte] zodanig is geweest dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Beide verdachten hebben aan het begin van de middag de winkel bezocht. Nadat verdachten samen in het centrum van Groningen hebben rondgelopen, zijn zij aan het einde van de middag teruggegaan naar de winkel, allebei in het bezit van een mes. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een mes bij zich had omdat hij gratis kleding wilde. Hij is als eerste de winkel ingegaan op het moment dat er nog twee klanten aanwezig waren. Nadat deze klanten de winkel hadden verlaten, is ook verdachte de winkel binnen gegaan, zijn gezicht deels bedekt met een mondkapje. Beide verdachten hebben in de winkel eerst nog met elkaar gesproken en op het moment dat aangever met medeverdachte in gesprek was, heeft verdachte zijn mes tevoorschijn gehaald en aangever hiermee bedreigd. Gelet op deze gang van zaken en het contact dat er op meerdere momenten tussen de beide verdachten is geweest, acht de rechtbank de verklaring van de verdachten dat zij ieder voor zich bedacht hadden om aangever middels bedreiging met een mes kleding respectievelijk geld afhandig te maken, ongeloofwaardig.
Naar uiterlijke verschijningsvorm levert dit handelen van verdachten naar het oordeel van de rechtbank een poging tot het (onder bedreiging met geweld) doen afgeven van geld op. Verdachten hebben namelijk geen aanstalten gemaakt om zelf geld te pakken. Het begin van uitvoering lijkt dus niet te zijn gericht op het voornemen om zelf iets weg te nemen. De rechtbank is om die reden van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde en dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2020 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan het winkelbedrijf [benadeelde partij] toebehoorde,
- met een mondkapje om zijn mond de winkel [benadeelde partij] is ingegaan, en
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “dit is een overval, waar is de kassa" en "ik wil geld", en
- een mes heeft getoond aan en in de richting heeft gehouden van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiairpoging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden en terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 14 maanden, zodat verdachte zo snel mogelijk met zijn behandeling kan beginnen, en een TBS met voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de psychologische rapportage d.d. 9 november 2020, de psychiatrische rapportage
d.d. 14 april 2021 en het reclasseringsrapport van het Leger des Heils d.d. 24 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn halfbroer, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, waarbij verdachte een medewerker van een kledingwinkel heeft bedreigd met een mes. Dat het niet tot een voltooide afpersing is gekomen, is geheel te danken geweest aan het doortastende optreden van aangever, die uit de winkel is gevlucht en vervolgens heeft voorkomen dat beide verdachten de winkel konden verlaten door de deur dicht te houden. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de slachtoffers, wat ook volgt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Aangever, die pas drie dagen in de winkel werkte, heeft in zijn verklaring uiteengezet dat hij mentaal en fysiek nadelige gevolgen van het feit heeft ondervonden.
Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur hiervan heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals blijkt uit de hierna nader omschreven psychologische en psychiatrische rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt. Verdachte heeft tot deze uitspraak een jaar in voorarrest doorgebracht en uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte waarschijnlijk binnen twee maanden kan worden opgenomen in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK). Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling die verbonden is aan de hierna te noemen maatregel zo spoedig mogelijk aanvangt, acht de rechtbank een gevangenisstraf van
14 maanden passend.

Motivering van de maatregel

De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportages bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen
drs. D. Breuker, forensisch psycholoog, en dr. H.A. de Haan, psychiater.
Het advies van de psycholoog houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is lijdende aan een complexe meervoudige problematiek in de zin van Foetal Alcohol Syndroom, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, enige narcistische trekken, psychopathie en een stoornis in cannabisgebruik. Het risico op een nieuw soortgelijk geweldsdelict is op basis van de risicoprognose hoog. Er is een optimaal stevig en dwingend behandelkader nodig zoals dat van de TBS.
Het advies van de psychiater houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van middelen (tabak en cannabis) en een aantal psychosociale stress factoren (geen geld, geen huisvesting, justitiële- en systeemproblemen). Het risico op vergelijkbaar gewelddadig gedrag wordt zonder behandeling en begeleiding hoog geschat op korte en lange termijn. Gezien de combinatie van stoornissen en problemen bij betrokkene wordt een klinisch forensisch psychiatrische behandeling met een hoog beveiligingsniveau, gezien de incidenten in het verleden, geadviseerd. De verwachting is dat bij een adequate behandeling en het vervolgens langdurig begeleiden van verdachte, de kans op recidive aanzienlijk kan worden gereduceerd. Op basis van de nu geconstateerde pathologie is een opname in een FPK met vervolgens een langdurig forensisch poliklinisch traject het meest voor de hand liggend.
De conditie waarop dit zou kunnen gebeuren, is een TBS met voorwaarden, gecombineerd met toezicht door de reclassering.
Het advies van de psychiater om een TBS met voorwaarden op te leggen, wijkt af van dat van de psycholoog, die TBS met verpleging van overheidswege heeft geadviseerd. De psychiater heeft ter terechtzitting van 29 juni 2021 naar voren gebracht dat hij verdachte in een later stadium heeft gezien, dat verdachte toen een beter besef had van wat hij had gedaan en oprecht spijt heeft betuigd. De psychiater heeft tevens aangegeven, anders dan de psycholoog, geen kenmerken van psychopathie en narcistische trekken bij verdachte te hebben gezien. Dit alles maakt dat het behandelperspectief beter wordt.
Op grond van de onderbouwing in het psychiatrisch rapport en de toelichting daarop ter terechtzitting, zal de rechtbank niet bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de door de reclassering geadviseerde voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
De rechtbank zal, zoals ook gevorderd door de officier van justitie, bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, zodat zo snel mogelijk met de behandeling van verdachte kan worden gestart.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schade-vergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering, gelet op het gebrek aan onderbouwing, dient te worden gematigd. De raadsman heeft zich daarbij aangesloten bij het verweer dat de verdediging in de zaak van de medeverdachte heeft gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd op basis van, juridisch vertaald, aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Deze gestelde aantasting in de persoon is door de benadeelde partij niet concreet onderbouwd aan de hand van stukken. Hoewel er blijkens recente jurisprudentie ook ruimte is om een dergelijke post toe te kennen indien de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet aan die ondergrens is voldaan. Het is volstrekt duidelijk dat het hier een ernstig delict betreft, waarvan het zeker niet ondenkbaar is dat de benadeelde partij daarvan schade heeft kunnen ondervinden, maar de benadeelde heeft deze schade op geen enkele wijze onderbouwd of ter zitting toegelicht. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren in de ingestelde vordering.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38, 38a, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. De veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan.
2. De veroordeelde pleegt geen strafbare feiten.
3. De veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht en houdt zich aan gemaakte afspraken en aan aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven. Hij geeft de reclassering inzicht in de voortgang van de behandeling en/of begeleiding door anderen en gaat akkoord met het uitwisselen van informatie met personen en instanties waarvan de reclassering dat nodig acht voor de uitvoering van het toezicht.
4. De veroordeelde werkt mee aan een opname en behandeltraject in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), zoals FPK Assen, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname start op een nader te bepalen moment en duurt zolang de behandelaren en de reclassering dat nodig vinden. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling hem geeft. Indien nodig werkt de veroordeelde mee aan overbruggingszorg.
5. Indien nodig gebruikt de veroordeelde de hem voorgeschreven medicatie en staat hij controles op medicijngebruik toe.
6. De veroordeelde werkt na het klinische traject mee aan eventuele ambulante (forensische)
geestelijke gezondheidszorg en/of verslavingszorg en houdt zich aan de afspraken met
behandelaren en begeleiders.
7. De veroordeelde werkt mee aan een indicatiestelling en plaatsing bij een instelling voor beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en houdt hij zich aan de huisregels en afspraken die hem vanuit de instelling gegeven worden.
8. De veroordeelde verhuist niet zonder overleg met en toestemming van de reclassering.
9. De veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende dagbesteding en doet dit in overleg met de reclassering;
10. De veroordeelde gebruikt geen alcohol en drugs en werkt mee aan controles die middelengebruik kunnen aantonen.
11. De veroordeelde werkt mee aan een onderbewindstelling of budgetbeheer en geeft de
reclassering en begeleiders inzage in zijn financiën.
12. De veroordeelde houdt zich aan afspraken die gemaakt worden over het contact tussen hem en zijn halfbroer [medeverdachte] en werkt mee aan interventies die tot doel hebben het contact adequaat vorm te geven.
13. De veroordeelde werkt mee aan een time-out binnen een FPK of andere instelling als de
reclassering dat nodig acht. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
14. De veroordeelde werkt, indien hij klinisch kan worden opgenomen, mee aan vervoer middels Dienst Vervoer en Ondersteuning vanuit de PI waar hij verblijft richting de kliniek.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.