ECLI:NL:RBNNE:2021:2984

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
18/073554-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel, wapenbezit en uitkeringsfraude

Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne, het voorhanden hebben van verboden wapens en uitkeringsfraude. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte heeft samen met anderen gedurende een jaar drugs verhandeld en had verschillende verboden wapens in zijn bezit, waaronder een pistool en een stroomstootwapen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door gedurende zeven jaar zijn verblijfplaats en inkomsten niet door te geven aan de gemeente Groningen, wat heeft geleid tot een benadeling van meer dan € 109.000,-. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van één feit waarvoor de verdachte wordt vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten, de impact op de volksgezondheid en het misbruik van sociale voorzieningen een aanzienlijke straf rechtvaardigen. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en de rechtbank houdt rekening met zijn problematische achtergrond en de noodzaak van reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/073554-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/141117-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/073554-21 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2020 tot en met 16 maart 2021 te Hoogezand en/of Kropswolde en/of Foxhol en/of Kolham en/of te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (pistool), van het merk Zastava (type M70, kaliber 7,65 mm) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of bijbehorende munitie (35 stuks) van het kaliber 7,65 mm en/of overige munitie (39 patronen van diverse kalibers) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, een wapen(s), van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 16 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver (merk ROHM, type RG89 N, kaliber 9mm) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of bijbehorende munitie (50 stuks 9 mm centraalvuur knalpatronen van het merk Geco) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
en in de zaak met parketnummer 18/141117-21 dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2013 tot en met 28 januari 2021 te Groningen en/of te Hoogezand, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, niet meegedeeld aan de sociale dienst van de gemeente Groningen:
- dat hij zijn hoofdverblijf heeft buiten de gemeente Groningen en/of
- dat hij werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten en/of
- dat hij enige tijd in het buitenland heeft verbleven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 5 op de dagvaarding met parketnummer 18/073554-21 en veroordeling voor de onder dat parketnummer ten laste gelegde feiten 1 (met partiële vrijspraak ten aanzien van de amfetamine en MDMA), 2, 3 en 4, alsmede veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/141117-21 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 5 van parketnummer 18/073554-21 en heeft aangegeven dat de feiten 2, 3 en 4 in die zaak bewezen kunnen worden verklaard. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman betoogd dat partiële vrijspraak moet volgen voor de handel in amfetamine en MDMA. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen, omdat er geen sprake was van een intensieve samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Iedereen kocht drugs voor zichzelf in en bracht deze rond en slechts de telefoon werd gedeeld. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van dit feit aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte zich gedurende een half jaar met de handel in drugs heeft beziggehouden, zodat de pleegperiode moet worden ingekort.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/141117-21 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte pas vanaf het moment dat hij stond ingeschreven aan de [straatnaam] te Groningen, te weten 13 november 2018, zijn hoofdverblijf niet meer in Groningen had maar bij zijn vriendin in Hoogezand. Tot die tijd woonde verdachte begeleid en was het vanwege de controle onmogelijk om lang weg te blijven. Ten aanzien van de economische activiteiten in en rond Hoogezand heeft verdachte een aannemelijke verklaring afgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn broer hielp in de winkel en dat zijn familie en kinderen in Hoogezand wonen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, feit 5 van parketnummer 18/073554-21 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat het ten laste gelegde wapen in beslag is genomen onder de medeverdachte [medeverdachte 1] op het adres [straatnaam].
De rechtbank acht de feiten 2, 3 en 4 van parketnummer 18/073554-21 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 1 april 2021, opgenomen op pagina 472 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R020110 d.d. 18 mei 2021, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2021, opgenomen op pagina 482 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2021, opgenomen op pagina 484 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 van parketnummer 18/073554-21 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik woon in [plaats] en heb heroïne en cocaïne verkocht. Mijn klantenkring bestaat uit
10 tot 30 personen. Ik heb de dealtelefoon een paar keer in bezit gehad. Ik ben ook te horen in de tapgesprekken. Er werden afspraken gemaakt om de drugs ergens af te leveren. U houdt mij de verklaring van [naam 6] voor en vraagt of ik ‘ [naam 1] ’ ben. Ik neem aan van wel. Ik heb bij hem in [plaats] drugs bezorgd. Ik reed in een [merk en type auto]. Het kwam wel eens voor dat iemand drugs bestelde bij één van de andere jongens en dat ik, na overname van de telefoon, die drugs aan degene verkocht. Mijn broertje, [medeverdachte 1] , wordt ook wel ‘ [naam 2] ’ genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 21 april 2021, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 6]:
V (vraag verbalisant): Klopt het dat u gebruiker bent van het telefoonnummer [telefoonnummer] ?
A (antwoord verdachte): Ja, dat klopt. Dat is mijn nummer.
V: In een politie onderzoek wordt met dit nummer regelmatig verdovende middelen besteld. Deze bestelling wordt dan gedaan bij telefoonnummer [telefoonnummer] . Klopt dat?
A: Ja, dat ben ik geweest. Ik heb dat nummer in mijn telefoon staan met de naam [naam 1] .
V: Hoe vaak heeft u ongeveer besteld bij de [naam 1] ?
A: Ik denk zo'n 15 keer totaal. De eerste keer was voorjaar 2020. Meestal een bolletje wit en een bolletje bruin. Als je dit nummer belt, komt één van de vier personen de bestelling afleveren, ze komen uit Hoogezand. De eerste rijdt in een [merk en type auto]. In deze auto rijdt een halfbloed met een baard, ik ken hem als [naam 1] . De andere is ook een halfbloed en rijdt in een grijze [merk en type auto]. Dit is een opvallende [merk en type auto] met opvallende sportvelgen. Eén van de dealers heeft opvallend veel tattoos. Ook zijn handen zitten er helemaal onder.
O (opmerking verbalisant): Verbalisant [verbalisant] toont een foto van verdachte [verdachte] .
V: Kent u deze man?
A: Ja, dit is de man die drugs aflevert in de [merk en type auto].
O: Verbalisant [verbalisant] toont een foto van verdachte [medeverdachte 1] .
V: Kent u deze man?
A: Ja, dit is de man die drugs aflevert in een grijze [merk en type auto] met sportvelgen.
O: Verbalisant [verbalisant] toont een foto van verdachte [medeverdachte 2] .
V: Kent u deze man?
A: Ja, hij is de dealer met zijn vele tattoos. De tattoos lopen door tot op zijn handen.
V: Bruin is heroïne en wit cocaïne?
A: Ja, dat klopt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 28 april 2021 met bijlagen, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
V: Wat is uw telefoonnummer?
A: [telefoonnummer]
V: Klopt het dat er met uw telefoon wel drugs worden besteld?
A: Ja, dat klopt.
V: Wat zegt u het telefoonnummer [telefoonnummer] ?
A: Als ik dit nummer intoets, zie ik dat die is gekoppeld aan [naam 1] . Dat is de naam zoals ik het nummer heb opgeslagen. Dat nummer is in gebruik bij [verdachte] en twee van zijn broertjes. Ik denk dat ik dit telefoonnummer van [naam 1] 1,5 jaar tot 1 jaar heb en gebruik.
V: Hoe vaak heeft u zelf via dit nummer drugs gekocht?
A: Dat moet toch wel minstens 10 tot 15 keer zijn geweest. Ik betaal de prijs van cocaïne. [verdachte] zelf rijdt in een [merk en type auto]. Zijn broertje rijdt in een opvallende mooie [merk en type auto] 6 of 7. Die ander is niet echt een broertje, maar volgens mij een vriend van [verdachte] zijn broertje.
V: We willen u 3 foto's laten zien en vragen wat u hierover kunt zeggen.
O: Foto bijlage 1, 2 en 3 worden getoond: Hierop op 1 [verdachte] , op 2 [medeverdachte 1] en op 3 [medeverdachte 2] .
A: Nou die eerste is duidelijk, dat is [verdachte] , die 2e dat is zijn broertje van die [merk en type auto] en die 3e dat is de jongen die ik ken als [naam 3] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 26 april 2021, opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 7]:
V: Van welk mobiele telefoonnummer maakt u gebruik?
A: Dat is [telefoonnummer] .
V: Wat zegt u het telefoonnummer [telefoonnummer] ?
A: Dat nummer heb ik sinds ik hier in [plaats] verblijf. Dat is nu ongeveer 1 tot 1,5 jaar
geleden dat ik het nummer heb. Ik gebruik dit nummer onder andere om mijn drugs te bestellen. Ik koop meestal 2 wit en 1 bruin. Ik bedoel met 2 wit dat ik 2 bolletjes crack cocaïne bestel en met 1 bruin bedoel ik 1 bolletje heroïne.
V: Hoe vaak hebt u via dit telefoonnummer drugs besteld?
A: Ik denk tussen de 30 en 50 keer.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina 218 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Het telefoonnummer [telefoonnummer] werd door TCI aangeleverd als zijnde het telefoon-nummer van de “deal” telefoon van de verdachte [verdachte] . Middels stem-herkenning werd vastgesteld dat dit telefoonnummer in de periode van 30 november 2020 tot en met 8 december 2020 te 23.20 uur en vanaf 12 december te 15.32 uur tot 14 december 2020 te 12.00 uur (beëindiging tap) werd gebruikt door [naam 8] (de rechtbank leest hier en hierna telkens: [medeverdachte 2] [1] ). Middels stemherkenning, de inhoud van een tapgesprek via dit nummer en in combinatie met peilbakengegevens werd vastgesteld dat de "deal-telefoon" op 8 december 2020 tussen 23.20 uur en 23.40 uur werd overgenomen door de verdachte [verdachte] en dat hij tot 10 december 2020 te 14.14 uur gebruik heeft gemaakt van deze telefoon. Uit onderstaand gesprek blijkt eveneens dat hij de "deal-telefoon" heeft overgenomen van [medeverdachte 2] en dat hij gevolg gaat geven aan de afspraak die [medeverdachte 2] heeft gemaakt met de beller.
Beller: 31611486077, datum: 08-12-2020 23:43:16, gebelde: [telefoonnummer] .
[verdachte] : (NTV)
[naam 4] : Hoi, ben je dr al bij Shell?
[verdachte] : Met wie spreek ik?
[naam 4] : Euhm, met [naam 4] .
[verdachte] : Oh zo, ik wist niet dat je had gebeld.
[naam 4] : We hadden net gebeld
[verdachte] : Ja, ik heb net overgenomen, hij heb me niet gezegd. Dat (NTV). Ik kom dr aan, tien minuten ben ik daar.
Uit opgenomen tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] de "deal-telefoon" op zijn beurt op
10 december 2020 te 14.14 uur heeft overgenomen van [verdachte] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2021, opgenomen op pagina 508 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Gezien de uitkomst van de zoekslagen omtrent het telefoonnummer [telefoonnummer] lijkt dit nummer bij [medeverdachte 2] bekend en wordt door hem verstrekt aan anderen. Het nummer is kennelijk minstens actief als "deal" nummer sinds 9 februari 2020. Op deze dag wordt gevraagd naar "goeie c", waarna [medeverdachte 2] de reactie "uhm" en het teken/ icoontje van een neus terug stuurt. De andere partij bevestigt met “jaaa”. Hierna wordt het “deal”nummer verstrekt. Ambtshalve is mij bekend dat met de verwijzing neus verdovende middelen worden bedoeld, in dit geval cocaïne gezien de vraag naar "goeie c". Neus is veelal binnen het drugscircuit een verwijzing naar verdovende middelen die gesnoven zouden kunnen worden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Niet alleen werd de dealtelefoon door de verdachten gedeeld, maar uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het tapgesprek van 8 december 2020 komt naar voren dat de drugs in voorkomende gevallen bij de ene verdachte werden besteld en door een ander werden afgeleverd.
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] is naar voren gekomen dat de door verdachten gedeelde dealtelefoon vanaf 9 februari 2020 actief was, zodat de rechtbank de gehele ten laste gelegde pleegperiode bewezen acht.
Op grond van de stukken in het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hebben gehandeld in amfetamine en MDMA, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van parketnummer 18/141117-21 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik voel mij voor een deel van de ten laste gelegde periode verantwoordelijk. Ik woon in Hoogezand. Ik ben een hosselaar en deed van alles om aan geld te komen. Als ik geld had, stortte ik dat. Ik heb ook geholpen in de winkel van mijn broertje, ‘ [naam bedrijf] ’, en ben op vakantie in het buitenland geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 mei 2021, opgenomen op pagina 35 e.v. van het proces-verbaal met nummer OI.2076/261145, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
Op verzoek van de gemeente Groningen heeft u een onderzoek ingesteld, waaruit is gebleken dat belanghebbende [verdachte] , woonplaats Groningen, adres [straatnaam] , zich ten nadele van de gemeente Groningen vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 225 en/of 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Om in aanmerking te komen en te blijven komen voor een uitkering krachtens de Participatiewet (Pwet), verbindt de Pwet aan deze uitkering een aantal verplichtingen. Zo is de belanghebbende verplicht onder andere alle wijzigingen in de persoonlijke-, gezins- en financiële situatie door te geven middels een mutatieformulier. Op deze bescheiden, die bestemd zijn om te dienen tot bewijs van enig feit, dient de belanghebbende onder meer in te vullen of inkomsten uit arbeid dan wel andere inkomsten zijn genoten, of er sprake is van vermogen en of er wijzigingen zijn in de persoonlijke-, gezins- en financiële omstandigheden die van belang kunnen zijn bij de vaststelling van het juiste recht op uitkering.
Aan verdachte is per beschikking van 13 november 2013 een WWB/Pwet uitkering toegekend. In de genoemde beschikking [2] en de nadien verzonden (wijzigings-) beschikkingen [3] is hij gewezen op de verplichtingen die hij jegens de gemeente Groningen had.
De gemeente Groningen was niet op de hoogte van het feit dat belanghebbende [verdachte] zijn verblijf buiten de gemeente Groningen had, werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen. Daarnaast heeft belanghebbende [verdachte] zijn verblijf in het buitenland niet doorgegeven aan de gemeente Groningen. Nu uit uw onderzoek is gebleken dat deze belanghebbende in ieder geval van 28 oktober 2013 tot en met 28 januari 2021 voor de gemeente Groningen heeft verzwegen dat hij zijn verblijf buiten de gemeente Groningen had, werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft gehad en in het buitenland heeft verbleven zijn de door belanghebbende ingevulde formulieren [4] gedurende deze periode kennelijk valselijk opgemaakt. Voorts heeft belanghebbende opzettelijk nagelaten tijdig gegevens te verstrekken die hem bij of krachtens wettelijk voorschrift waren opgelegd. Dit feit heeft gestrekt tot bevoordeling van belanghebbende. Belanghebbende wist of kon redelijkerwijs vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op uitkering of de juiste hoogte daarvan. Indien de gemeente Groningen had geweten of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat deze formulieren valselijk waren opgemaakt dan wel dat belanghebbende gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het juiste recht op uitkering had verzwegen,
- dan was niet tot verstrekking van de uitkering overgegaan,
- dan zou de uitkering onmiddellijk beëindigd zijn.
Voor de gemeente Groningen is een benadeling ontstaan van € 109.046,74. Ik doe hierbij aangifte contra [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 mei 2021 met bijlagen, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudend als relaas van verbalisant:
Bij het Team DIV-Ondersteuning Noord-Nederland van de politie is een verzoek gedaan om in de diverse systemen te zoeken op [verdachte] , [naam 9] en adressen [straatnaam] te Groningen en [straatnaam] te Hoogezand. Het gaat om alle mutaties van de periode
01-01-2016 tot heden. Door de politie is een samenvatting gemaakt van de relevante mutaties. Uit de mutaties blijkt dat:
• verdachte [verdachte] werkzaamheden verricht bij autowasstraat en handelsonderneming [naam bedrijf] ;
• verdachte [verdachte] zich tegenover de politie voordoet als eigenaar van dit bedrijf;
• verdachte [verdachte] veel op het adres [straatnaam] te Hoogezand verblijft;
• verdachte [verdachte] in auto's van zijn vriendin mevr. [naam 9] rijdt;
• verdachte [verdachte] door de politie steeds niet wordt aangetroffen op het adres waar hij staat ingeschreven te weten [straatnaam] te Groningen. Wel wordt op een gegeven moment een nicht van verdachte [verdachte] aangetroffen die tegenover de politie aangeeft dat verdachte [verdachte] wel aan de [straatnaam] woont, maar in Hoogezand verbleef;
• verdachte [verdachte] bij zijn vriendin zou verblijven;
• verdachte [verdachte] tijdens een verhoor in 2017 bij politie heeft verklaard een uitkering te hebben en genoeg geld tot zijn beschikking had. Dat hij in auto's handelde en zo kon hij geld bijverdienen naast zijn uitkering. Na het verhoor is hij opgehaald door zijn vriendin, die gelijk een openstaande boete van € 1.675,- contant heeft betaald.
Door de officier van justitie zijn de bankgegevens gevorderd van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] op naam van belanghebbende [verdachte] bij de ING Bank N.V. over de periode 10 januari 2011 tot 10 november 2020. Ik zag in de bankafschriften het volgende:
Contante stortingenIk zag dat op de bankrekening van verdachte [verdachte] in de periode 28 oktober 2013 tot en met 17 september 2020 contante bedragen op de rekening gestort worden. In deze periode zijn 116 contante stortingen gedaan. Het hoogste gestorte bedrag was € 1.990,07. Het contant storten van geld kost geld. De eerste paar keer storten is gratis, waarna de ING bank € 6,00 per storting in rekening brengt. De ING heeft in totaal in genoemde 79 keer € 6,- in rekening gebracht. In totaal is er € 33.277,18 gestort in de periode 8 september 2014 tot en met 17 september 2020. De stortingen worden met name gedaan in Hoogezand-Gorecht Oost. Er zijn in de hele periode 9 stortingen gedaan in Groningen.
Overzicht bankgegevens contante stortingen als bijlage 10 bij dit proces-verbaal gevoegd (zie pagina 120 t/m 123).
Bijschrijvingen derdenIn de periode 28 oktober 2013 tot en met 8 september 2020 ontvangt verdachte [verdachte] 371 keer betalingen van derden. In totaal wordt € 28.128,52 op de rekening van verdachte [verdachte] gestort.
Overzicht bankgegevens bijschrijvingen derden als bijlage 11 bij dit proces-verbaal gevoegd (zie pagina 124 t/m 135).
PinbetalingenIk zag dat in de periode 28 oktober 2013 tot en met 15 september 2020 veel pinbetalingen gedaan werden. In totaal wordt er 402 maal gepind. Van deze betalingen zijn echter maar 62 in Groningen gedaan. Er wordt het meest gepind in Hoogezand, Sappemeer, Foxhol en Kolham. In Hoogezand wordt veel gepind bij benzinestations, daarnaast bij supermarkten, Kruidvat, Welkoop, Blokker, Gamma, kapper, shoarmazaken, bloemenshop en cafetaria's. Ook wordt er gepind bij de apotheek in Hoogezand. Verdachte [verdachte] heeft in de jaren 2017 tot en met 2019 een sportabonnement bij [sportschool] . [sportschool] is gevestigd te Veendam.
Overzicht bankgegevens pinbetalingen als bijlage 12 bij dit proces-verbaal gevoegd (zie pagina 136 t/m 148).
Verblijf in het buitenlandIn juli-augustus 2019 wordt er een aantal keren gepind in Perpignan Frankrijk, in augustus-september 2018 in Budapest en in augustus 2017 in België. Verdachte [verdachte] heeft nimmer een vakantie doorgegeven aan de gemeente Groningen.
Overzicht bankgegevens verblijf buitenland als bijlage 13 bij dit proces-verbaal gevoegd (zie pagina 149).
Door verdachte [verdachte] zijn bankafschriften van rekeningnummer [bankrekeningnummer] ingeleverd over de periode 1 januari 2020 tot en met 8 februari 2021. Uit de ingeleverde afschriften blijkt dat er bijschrijvingen zijn geweest van derden met een totaal bedrag van
€ 5.255,-.
Kopieën van de van toepassing zijnde bankafschriften over de periode 9 december 2020 tot en met 12 maart 2021 als bijlage 14 bij dit proces-verbaal gevoegd (zie pagina 150 e.v.).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de pleegperiode moet worden ingekort. Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. De rechtbank acht bewezen dat verdachte in ieder geval in de ten laste gelegde periode zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Groningen heeft gehad. Daarnaast acht de rechtbank op grond van de verklaring van verdachte en het onderzoek met betrekking tot zijn bankrekening bewezen dat hij vanaf het begin van de ten laste gelegde periode werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten. Tot slot heeft verdachte bekend dat hij in de ten laste gelegde periode meermalen enige tijd in het buitenland heeft verbleven. Verdachte heeft dit alles niet meegedeeld aan de gemeente, terwijl hij daartoe wel verplicht was. Verdachte heeft verklaard dat zijn toenmalige begeleider de uitkering heeft aangevraagd en dat hij alleen maar heeft getekend. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de door de uitkeringsinstantie aan hem gezonden brieven niet goed heeft gelezen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte bewust het risico op schending van de inlichtingenplicht aanvaard. Daarmee kan bewezen worden dat hij opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) niet aan deze wettelijke plicht heeft voldaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 van parketnummer 18/073554-21 en het onder parketnummer 18/141117-21 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/073554-21 dat:
1.
hij in de periode van 9 februari 2020 tot en met 16 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 16 maart 2021 te Hoogezand in de gemeente Midden-Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Zastava (type M70, kaliber 7,65 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en bijbehorende munitie (35 stuks) van het kaliber 7,65 mm en overige munitie (39 patronen van diverse kalibers) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 16 maart 2021 te Hoogezand in de gemeente Midden-Groningen een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 16 maart 2021 te Hoogezand in de gemeente Midden-Groningen een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
en in de zaak met parketnummer 18/141117-21 dat:
hij in de periode van 28 oktober 2013 tot en met 28 januari 2021 te Groningen en te Hoogezand, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, niet meegedeeld aan de sociale dienst van de gemeente Groningen:
- dat hij zijn hoofdverblijf heeft buiten de gemeente Groningen en
- dat hij werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten en
- dat hij enige tijd in het buitenland heeft verbleven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
inzake parketnummer 18/073554-21
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
4. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
inzake parketnummer 18/141117-21
opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot
bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de
vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4 in de zaak met parketnummer 18/073554-21 en het in de zaak met parketnummer 18/141117-21 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden verplicht reclasseringstoezicht en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde ‘meewerken aan schuldhulpverlening’.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet past bij de periode en intensiviteit van de drugshandel en het benadelingsbedrag ten aanzien van de bijstandsfraude. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte geen grote dealer was en dat hij geen luxe leven heeft geleid, terwijl de gemeente Groningen uiteindelijk tot een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot
€ 70.000,- zal komen. De raadsman heeft gesteld dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ‘contactverbod’ (met de medeverdachten) en ‘verbetering dagbesteding’ niet moeten worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 31 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Ook heeft verdachte verboden wapens, waaronder een half geladen pistool, en munitie voorhanden gehad. Tot slot heeft verdachte zich gedurende een periode van ruim zeven jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude, wat volgens de uitkeringsinstantie heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 109.046,74. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. Al deze feiten tezamen rechtvaardigen zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de duur houdt de rechtbank allereerst rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten en overtreding van de Wet wapens en munitie.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte problemen heeft op het gebied van probleemhantering, sociale contacten, financiën, huisvesting en familierelaties. Hij geeft geen volledige openheid van zaken, waardoor het voor de reclassering onduidelijk blijft hoe het zit met factoren die te maken hebben met zijn psychosociaal functioneren, zoals beïnvloedbaarheid, impulsiviteit en het zoeken naar spanning. Verdachte staat wel open voor hulpverlening, wat verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen en, om het gevaar voor herhaling te beperken, een aantal bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Het oriëntatiepunt met betrekking tot het dealen van gebruikers-hoeveelheden harddrugs op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. In dit geval acht de rechtbank bewezen dat verdachte gedurende 13 maanden samen met anderen heeft gedeald. Daarnaast geldt voor het voorhanden hebben van een pistool als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Met betrekking tot de uitkeringsfraude heeft de raadsman aangevoerd dat uitgegaan moet worden van een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot
€ 70.000,-. Het oriëntatiepunt dat bij dit bedrag hoort, is een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman bepleite straf geen recht doet aan de ernst van de feiten.
De rechtbank zal, alles afwegend, verdachte een gevangenisstraf opleggen van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel zal een proeftijd van
2 jaren worden verbonden en, om het gevaar voor herhaling in te perken, een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde. De rechtbank acht een contactverbod te vérgaand, omdat dit zou betekenen dat verdachte geen contact met zijn broer mag hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten meewerken aan schuldhulpverlening en verbetering dagbesteding, als afzonderlijke voorwaarden op te leggen. Binnen het reclasseringstoezicht kan hieraan worden gewerkt.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten wit poeder en bruin poeder, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit onderzoek door het NFI is komen vast te staan dat het om respectievelijk cocaïne en heroïne gaat en verdachte heeft verklaard dat deze drugs bestemd waren voor de verkoop. Feit 1 inzake parketnummer 18/073554-21 is daarom met betrekking tot de inbeslaggenomen drugs begaan en de drugs zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/073554-21 onder 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/073554-21 onder 1, 2, 3 en 4 en het in de zaak met parketnummer 18/141117-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich na zijn vrijlating op een eerstvolgende dinsdag- of donderdagmiddag tussen 15.00 uur en 16.00 uur meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Groningen en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen drugs (wit poeder en bruin poeder).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie relaasproces-verbaal, pagina 22 van het dossier, en proces-verbaal van bevindingen, pagina 198 e.v. van het dossier
2.Opgenomen op pagina 37 e.v. van het proces-verbaal
3.Zie wijzigingsbeslissing d.d. 23 maart 2015, opgenomen op pagina 46 e.v. van het proces-verbaal
4.Zie formulier ‘inlichtingen en aanvraag wwb’, ingevuld door verdachte op 31 oktober 2013, pagina 76 e.v. van het proces-verbaal.