ECLI:NL:RBNNE:2021:2975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
LEE 21/1820
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen oplegging Educatieve maatregel alcohol en verkeer

Op 28 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K.E. Wielenga, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het CBR, waarbij hem een Educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) was opgelegd. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij voor 12 juli 2021 de opleggingskosten van de EMA moest betalen. Hij stelde dat als hij dit niet deed, zijn rijbewijs ongeldig verklaard zou worden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de overwegingen werd benadrukt dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij er sprake is van een actuele financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een financiële noodsituatie zou komen door het betalen van de opleggingskosten. Bovendien werd opgemerkt dat er een betalingsregeling mogelijk was voor de cursuskosten, waardoor verzoeker de uitkomst van de bezwaarprocedure kon afwachten.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.W. de Jonge, in aanwezigheid van griffier mr. T.C.A. Hofman-Aupers, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1820
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. K.E. Wielenga),
en
De algemeen directeur van het CBR, verweerder
(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het geschil is behandeld op de zitting van 28 juni 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door [aanwezige] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Als tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Dat kan alleen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dit volgt uit artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van een spoedeisend belang omdat hij voor 12 juli 2021 de opleggingskosten van de EMA moet betalen. Als hij dit niet doet, zal verweerder zijn rijbewijs ongeldig verklaren.
3. Het is vaste jurisprudentie dat een financieel belang op zichzelf geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als sprake is van een actuele financiële noodsituatie. Van een zodanige financiële noodsituatie blijkt niet. Voor zover het gaat om de cursuskosten is ter zitting door verweerder gemeld dat daarvoor een betalingsregeling kan worden afgesproken. Daardoor kan de uitkomst van de bezwaarprocedure worden afgewacht.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat het betalen van de opleggingskosten ervoor zal zorgen dat hij in een financiële noodsituatie terecht zal komen. Er is daarom geen sprake van een spoedeisend belang zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet daarom worden afgewezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.