ECLI:NL:RBNNE:2021:2942

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
18/078146-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstallen en gebruik van gestolen pinpas met ISD-maatregel

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee diefstallen en het meermalen afrekenen van goederen met een gestolen pinpas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren. De verdachte, een veelpleger, heeft een hoog recidive risico vanwege zijn verslavingen. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de ISD-maatregel als proportioneel werd beschouwd. De feiten die aan de verdachte zijn ten laste gelegd, zijn bewezen verklaard, waaronder diefstal van parfum en geldbedragen, waarbij gebruik is gemaakt van een valse sleutel. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de adviezen van verslavingszorg. De uitspraak is gedaan na een zitting op 29 juni 2021, waar de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/078146-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/273227-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/120662-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende aan het adres [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee , advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te Groningen
(2 verpakkingen) parfum, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Groningen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , (telkens)heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte (telkens) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) bij het [tankstation] aan de [straatnaam] goederen aan te schaffen en daarbij (contactloos) te betalen / te pinnen met een op naam van [benadeelde partij 2] , althans met een niet op zijn, verdachtes naam, staande bankpas;
3.
hij op of omstreeks 8 februari 2021 te Groningen een hoeveelheid make-up artikelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 maart 2021, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021035012 d.d. 21 maart 2021, inhoudend de verklaring van [naam 1] namens [benadeelde partij 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2021, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 3] namens [benadeelde partij 3] .
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 maart 2021 te Groningen (2 verpakkingen) parfum, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan het [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 12 september 2020 te Groningen, meermalen, telkens een geldbedrag, dat telkens aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte telkens die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens bij het [tankstation] aan de [straatnaam] goederen aan te schaffen en daarbij contactloos te betalen/pinnen met een op naam van [benadeelde partij 2] staande bankpas;
3.
hij op 8 februari 2021 te Groningen een hoeveelheid make-up artikelen, die aan een ander toebehoorde, te weten aan het [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal;
2. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
3. diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische opname bij het IMC of een soortgelijke instelling en een vervolgtraject van begeleid wonen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de eerdere klinische opnames te lang geleden zijn om te concluderen dat er op dit moment niets anders mogelijk is dan de ISD-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen en het meermalen afrekenen van goederen met een gestolen pinpas. Dit zijn ergerlijke feiten, die naast materiële schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Winkeliers moeten bovendien kosten maken ter beveiliging van hun zaak om dit soort feiten te voorkomen. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Verdachte heeft een uitgebreid strafblad en is eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Verdachte liep bovendien ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten in twee proeftijden.
Motvering van de maatregelDe rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat verdachte in de vijf jaren hieraan voorafgaand ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, terwijl de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Ook moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers is de officier van justitie ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel. Aan de eisen voor oplegging van de ISD-maatregel is dus voldaan.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen het advies dat is uitgebracht door VNN in het rapport d.d. 26 mei 2021, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verdachte is vanwege zijn lange lijst van veroordelingen op de lijst van veelplegers van het openbaar ministerie in Groningen geplaatst. Wij constateren dat een, in verdachtes ogen, geringe justitiële druk zoals een aantal weken voorwaardelijke gevangenisstraf, verdachte nog niet tot een andere leefstijl heeft weten te bewegen. De kans op recidive is ronduit hoog zolang verdachte geen wijzigingen weet aan te brengen in zijn leefstijl en een einde weet te maken aan zijn verslavingen. Verdachte zal zich niet kunnen conformeren aan bijzondere voorwaarden zolang hij zijn verslavingen niet de baas is. Wij verwachten dat een ISD-maatregel voldoende druk kan genereren om verdachte langer tot medewerking te bewegen en wij hebben dan ook de verwachting dat binnen een ISD-maatregel een langer en vooral ook steviger behandelprogramma succesvol zou kunnen zijn.
Ter terechtzitting van 29 juni 2021 heeft de als deskundige gehoorde reclasseringswerker dit advies bevestigd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beperking van het recidiverisico. De maatregel sterkt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van verdachte. De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

(onder parketnummer 18/273227-20)Bij onherroepelijk vonnis van 8 december 2020 van de politierechter in deze rechtbank, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 154 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 december 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 mei 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
(onder parketnummer 18/120662-20)Bij onherroepelijk vonnis van 18 mei 2020 van de politierechter, gewezen door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 weken met aftrek voorarrest voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 juni 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 mei 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting van 29 juni 2021 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gevorderde ISD-maatregel, beide vorderingen moeten worden afgewezen. De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kunnen beide vorderingen in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op het feit dat de maatregel van ISD wordt opgelegd, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijk opgelegde straffen niet proportioneel en zinvol. De rechtbank zal daarom beide vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/273227-20:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 december 2020.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/120662-20:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 mei 2020.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.