Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Op 20 april 2020 heeft de gemachtigde van eiser de gronden van het beroep ingediend en een brief van de twee zussen van eiser overgelegd. Op 15 mei 2020 is informatie van GGZ Drenthe overgelegd.
Overwegingen
15 juni 2008 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de speciale regeling’.
Verweerder heeft eiser bericht dat naar aanleiding van de bestudering het voornemen bestaat de verblijfsvergunning in te trekken en aan eiser een inreisverbod uit te vaardigen.
9 augustus 2016 is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. Verweerder heeft de verblijfsduur berekend van 2 februari 2006 tot 5 november 2009 en de norm gebezigd die past bij een verblijfsduur van ten minste drie maar minder dan vier jaar. Tevens geldt het besluit als terugkeerbesluit, is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat aan hem een inreisverbod wordt uitgevaardigd voor de duur van tien jaar.
“de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd.”
‘het misdrijf’wordt bedoeld: het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven voor de toepassing van de glijdende schaal (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1547).
9 augustus 2016 gepleegde misdrijf de aanleiding heeft gevormd om te beoordelen of er aanleiding bestaat de aan hem verleende verblijfsvergunning in te trekken. Verweerder heeft vervolgens in het primaire besluit de op 1 juli 2012 geldende glijdende schaal toegepast, omdat uit het dossier van eiser is gebleken dat hij op 9 augustus 2016 is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. In het bestreden besluit van 21 januari 2020, noch het wijzigingsbesluit van 28 oktober 2020 wordt ingegaan op de stelling van eiser dat (dan) moet worden uitgegaan van een verblijfsduur van 2 februari 2006 tot 9 augustus 2016. Voor zover verweerder meent dat de misdrijven die tot het strafvonnis van 7 september 2010 hebben geleid aanleiding vormen om tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiser over te gaan heeft verweerder niet uitgelegd wat maakt dat de situatie ten opzichte van de in 1.6. genoemde, en ter zitting besproken, brief van 22 oktober 2013 is veranderd. Zowel het bestreden besluit van 21 januari 2020 als het wijzigingsbesluit van 28 oktober 2020 ontbeert een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond en deze besluiten dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).