ECLI:NL:RBNNE:2021:2906

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
18/083118-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in harddrugs, veroordeling voor bezit van harddrugs, gewoontewitwassen en uitkeringsfraude

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van handel in harddrugs, gewoontewitwassen en uitkeringsfraude. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde handel in harddrugs, maar veroordeelde hem wel voor het bezit van harddrugs, gewoontewitwassen en uitkeringsfraude. De verdachte had op 29 maart 2021 in zijn woning 21,06 gram cocaïne en 112,01 gram heroïne aanwezig. Daarnaast werd vastgesteld dat hij gedurende een lange periode, van 1 januari 2018 tot en met 29 maart 2021, goederen had verworven die afkomstig waren uit misdrijven, en dat hij opzettelijk had nagelaten om belangrijke informatie te verstrekken aan de gemeente Midden-Drenthe over zijn financiële situatie, wat leidde tot onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de impact op de volksgezondheid en de sociale zekerheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/083118-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in/op of omstreeks de periode van 23 juli 2020 tot en met 29 maart 2021 te Bovensmilde (gemeente Midden-Drenthe) en/of Groningen en/of Assen, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 21,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, en/of
- ongeveer 112,01 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne,
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 29 maart 2021, te Bovensmilde (gemeente Midden-Drenthe) en/of Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van ongeveer € 35.402,-, in ieder geval één of meerdere geldbedrag(en); en/of
- een aanzienlijke hoeveelheid merkkleding, -schoenen en -tassen; en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 133,07 harddrugs,
althans goederen die een hoge waarde vertegenwoordigen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn
en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben
omgezet en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig, al dan niet uit enig eigen,
misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 februari 2019 tot en met 29 maart 2021 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstand)uitkering
krachtens die Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (telkens) niet aan de (sociale dienst van die) gemeente (schriftelijk) gemeld dat in die periode:
- hij door middel van de handel in harddrugs inkomsten heeft genoten; en/of
- hij boodschappen van familieleden heeft ontvangen; en/of
- zijn vermogen en/of bezittingen was/waren toegenomen, althans gewijzigd, door het verkrijgen van de beschikkingsmacht over (een) of meerdere voertuig(en) en/of merkkleding en/of een tuinset en/of (vecht)sportspullen en/of goederen/meubels voor in zijn woning en/of (een) televisies en/of een Armani-horloge en/of door de aankoop van een Apple IPhone 11 Pro, althans gebruik heeft mogen maken van op geld waardeerbare goederen; en/of
- hij in Indonesië en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Engeland op vakantie is geweest, althans één of meermalen in het buitenland heeft verbleven, en/of tijdens zijn verblijf in Indonesië de beschikking heeft gehad over een bedrag van ongeveer € 3.890,61 door gebruikmaking van een bankpas van een derde; en/of
- hij op loon waardeerbare werkzaamheden heeft uitgevoerd als sportinstructeur en/of een opleiding tot K1-instructeur heeft gevolgd, zulks terwijl dat toen (telkens) wel het geval was.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 februari 2019 tot en met 29 maart 2021 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Participatiewet,
(telkens) heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (telkens) niet aan de (sociale dienst van die) gemeente (schriftelijk) gemeld dat in die periode:
- hij door middel van de handel in harddrugs inkomsten heeft genoten; en/of
- hij boodschappen van familieleden heeft ontvangen; en/of
- zijn vermogen en/of bezittingen was/waren toegenomen, althans gewijzigd, door het verkrijgen van de beschikkingsmacht over (een) of meerdere voertuig(en) en/of merkkleding en/of een tuinset en/of (vecht)sportspullen en/of goederen/meubels voor in zijn woning en/of (een) televisies en/of een Armani-horloge en/of door de aankoop van een Apple IPhone 11 Pro, althans gebruik heeft mogen maken van op geld waardeerbare goederen; en/of
- hij in Indonesië en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Engeland op vakantie is geweest, althans één of meermalen in het buitenland heeft verbleven, en/of tijdens zijn verblijf in Indonesië de beschikking heeft gehad over een bedrag van ongeveer € 3.890,61 door gebruikmaking van een bankpas van een derde; en/of
- hij op loon waardeerbare werkzaamheden heeft uitgevoerd als sportinstructeur en/of een opleiding tot K1-instructeur heeft gevolgd, zulks terwijl dat toen (telkens) wel het geval was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken de onder 1 ten laste gelegde handel in harddrugs. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op 29 maart 2021 tezamen en in vereniging 21,06 gram cocaïne en 112,01 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Verdachte bekent dit ook.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, nu niet aangetoond kan worden dat sprake is van witwassen van de door verdachte ontvangen spullen en bedragen. Verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de bij hem aangetroffen voorwerpen. Daar komt bij dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen er geen rechtstreeks verband is met een concreet misdrijf, temeer nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte drugs heeft verkocht. Op grond van de feiten en omstandigheden kan niet worden gesteld dat het niet anders kan dan dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is. Voorts is geen sprake van een reeks handelingen om de aard, herkomst enzovoorts van het geldbedrag van € 35.402,-, de merkkleding en de harddrugs aan de waarneming te onttrekken.
Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
3 primair ten laste gelegde, nu geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het blijkt niet dat verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de verwijten die verdachte bij de afzonderlijke gedachtestreepjes worden gemaakt van belang zouden zijn voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van zijn bijstandsuitkering.
Met betrekking tot het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat ten aanzien van het eerste gedachtestreepje niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte door middel van de handel in harddrugs inkomsten heeft genoten, zodat niet bewezen kan worden dat hij dit aan de sociale dienst had moeten melden. Daarom verzoekt de raadsman verdachte in zoverre vrij te spreken.
Oordeel van de rechtbank

Het onder 1 ten laste gelegde

Dat verdachte zich in of omstreeks de periode van 23 juli 2020 tot en met 29 maart 2021 tezamen en in vereniging met één of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en heroïne acht de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen. De enkele verklaring van getuige [naam 5] dat zij heeft gezien dat verdachte harddrugs in circa 12 zakjes deed voor de verkoop is daartoe onvoldoende. Ook indien dit in samenhang wordt bezien met de omstandigheid dat uit onderzoek naar de telefoon(s) van verdachte is gebleken dat er via google.nl zoekslagen zijn gedaan naar o.a. “waar wordt cocaïne mee gemixt” en diverse versnijdingsmiddelen, alsmede dat er opvallend meer inkomende sms berichten zijn dan uitgaand, waarbij een aantal van deze contactpersonen antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet dan wel gebruikers zijn van drugs (zoals door de officier van justitie aangevoerd) is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de inhoud van voornoemde inkomende sms berichten ontbreken in het dossier en de betreffende contactpersonen geen verklaring hebben willen afleggen.
De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre vrijspreken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, dat verdachte op 29 maart 2021 opzettelijk 21,06 gram cocaïne en ongeveer 112,01 gram heroïne aanwezig heeft gehad in zijn woning.
De voor medeplegen vereiste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen acht de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen.
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021, opgenomen als bijlage bij het rapport van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 11 mei 2021, pagina 122 van 355 van het dossier van Politie Noord-Nederland met
Proces-verbaalnummer 2021122525z d.d. 26 mei 2021 (procesdossier deel 5 van 6), inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
3. kennisgevingen van inbeslagname, opgenomen op pagina 168 e.v. en pagina 170 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 2 van 6);
4. een naar wettelijk voorschrift opgenomen proces-verbaal verdovende middelen met bijlage d.d. 30 maart 2021, opgenomen op pagina 183 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier 2 van 6), inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .

Het onder 2 ten laste gelegde

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking d.d. 25 maart 2019 namens de burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe met bijlage, opgenomen op pagina 118 van 355 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 5 van 6), voor zover inhoudend:

Wij hebben besloten om u bijstand toe te kennen met ingang van 21 februari 2019.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2021, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 1 van 6), inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Op vrijdag 2 april 2021 had ik, verbalisant [verbalisant 3] , telefonisch contact met [bewindvoerder]
" [verdachte] staat al een tijd bij ons onder bewind en de schulden zijn de laatste tijd redelijk stabiel. [verdachte] ontvangt van ons 200 euro leefgeld per maand en ontvangt dit op iedere eerste van de maand. [verdachte] vraagt nooit om extra geld en wij zien op zijn leefrekening ook geen bijzondere uitgaven".

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021, als bijlage opgenomen bij het rapport van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 11 mei 2021, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

[verdachte] werd op bevel van de officier van justitie, Mr. M. Scharenborg buiten heterdaad aangehouden op verdenking van witwassen. Naar aanleiding van deze aanhouding werd op 29 maart 2021 door de rechter commissaris een doorzoeking in de woning aan de [straatnaam] te Bovensmilde, geopend.
In de woning werden de volgende goederen in beslag genomen:
Keuken:
- ( vermoedelijk) drugs in een plastic bewaardoos van Lenor, op een plank in een kastje boven de wasmachine

Gang:

- 15 paar schoenen, van de merken Hugo Boss, Ugg, Timberland, Versace,
D-Squared, Armani, Nike, Louis Futton, Gucci. De schoenen stonden in een gangkast.
Slaapkamer:
- kleding, meest jassen en tassen van diverse merken, waaronder Gucci, D-squared2, Banlieue, Nike, Valentino, Armani, La Coste, North Face, Tenson, Moose Knuckels en Kenze, uit de kledingkast in de "ouder" slaapkamer.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021, opgenomen op pagina 333 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

In de woning werden de volgende goederen in beslag genomen:
- contant geld 824.40 euro, zat in de broekzak van de broek van [verdachte]

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2021 met bijlage, opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 2 van 6) inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :

Op maandag 10 mei 2021 hebben [naam 1] en [naam 2] , medewerkers van de Douane en aangewezen als vraagbaken op het gebied van Intellectuele Eigendoms Rechten en specialisten op het gebied van de determinatie van merkkleding, onderzoek gedaan naar
de in beslag genomen goederen onder verdachte [verdachte] .
Uit dit onderzoek blijkt dat een grote meerderheid van de in beslag genomen goederen
origineel zijn. Door de specialisten is een rapport opgemaakt met hierin beschreven
het goed, het merk, de aankoopwaarde en een foto van het goed. Verder kon door de
specialisten worden gesteld dat de goederen welke zijn opgenomen in het rapport in
elk geval in de onderzoeksperiode vallen (01-01-2018 tot en met 29-03-2021) omdat de
goederen niet ouder zijn dan 2018. Na determinatie kunnen bovenstaande items als zijnde originele merkkleding worden aangemerkt met een totaalwaarde van € 12.815,-

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2021 met bijlage, opgenomen op pagina 318 e.v. van voorgenoemd dossier (procesdossier deel 2 van 6), inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :

Op 24 mei 2021 heeft [naam 1] , medewerker van de Douane en aangewezen als vraagbaken op het gebied van Intellectuele Eigendoms Rechten en specialist op het gebied van de determinatie van merkkleding, onderzoek gedaan naar de foto's van kledingstukken welke tijdens de doorzoeking in de woning aan de [straatnaam] te Bovensmilde zijn aangetroffen maar niet in beslag genomen zijn.
Omdat deze kleding niet in beslag genomen is en deze van een foto moeten worden
onderzocht is er in het voordeel van de verdachte uitgegaan van een minimale waarde.
De minimale waarde bedraagt totaal € 3.025,-.

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2021, opgenomen op pagina 230 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 2 van 6), inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

Drugs
De waarde van de in de woning van [verdachte] aangetroffen drugs is als volgt bepaald:
- cocaine: de waarde (straatprijs) is 48 euro per gram. Er is 21 gram cocaine
aangetroffen. 21 x 48 = 1008 euro.
- heroine: de waarde (straatprijs) is 25 euro per gram. Er is 112 gram heroine
aangetroffen. 112 x 25 = 2800 euro.
Zodoende vertegenwoordigt de aangetroffen drugs een totale waarde van 3808 euro.

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van witwassen zaak [verdachte] d.d. 27 mei 2021, opgenomen op pagina 393 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 3 van 6), inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

Hoofdstuk 2 onderzoek bankrekeningen
Door het iCOV1 zijn de financiële gegevens van verdachte [verdachte] verzameld van verschillende organisaties. [verdachte] beschikt over de volgende drie bankrekeningen:
  • ABN AMRO PRIVEREKENING [rekeningnummer]
  • ABN AMRO LEEFGELD REKENING OPEN [rekeningnummer]
  • SNS - PRIVEREKENING (BB) [rekeningnummer]
Uit iCOV volgt het volgende inkomen:
2018 2019 2020 totaal
verzamelinkomen iCOV € 11.651 € 12.231 € 8.016 € 51.526
per maand € 971 € 1.019 € 891
Dit inkomen is blijkens iCOV afkomstig van een door de gemeente betaalde uitkering. [verdachte] staat onder bewind. Uit het bankrekeningonderzoek blijkt dat verdachte [verdachte] van de Gemeente Midden-Drenthe op 13 maart 2019 € 4.000,- en op 22 maart 2019 € 616,- euro heeft gekregen om zijn huis in te richten. Er is sprake van bewindvoering.
[verdachte] verwijst tevens expliciet naar een bedrag van 8.000 euro welke hij van justitie zou hebben gekregen. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van [verdachte] blijkt dat hij op 3 oktober 2016 een bedrag van 6.123,65 euro heeft ontvangen van het ministerie van veiligheid en justitie. Echter uit de bankrekening blijkt dat [verdachte] op 5 oktober 2016 een bedrag van 6.122 euro overboekt naar zijn toenmalige vriendin [naam 3] .
Uitgangspunt is dat een persoon niet meer contant geld kan uitgeven dan hij contant heeft ontvangen (je kan niet "rood staan" in je portemonnee). Dit betekent dat als je een contante uitgave doet, je dat geld ook contant ontvangen moet hebben.
Nu worden verreweg de meeste vormen van inkomen (uitkering, salaris) giraal uitbetaald. Dit betekent dat als iemand een contante uitgave wil doen hij dat geld van de bankrekening dient op te nemen. Of hij beschikt over een andere bron waaruit hij contant geld heeft verkregen. Uit het bankrekeningonderzoek blijkt het volgende:
2018 2019 2020 totaal
Geldopname € -2.060 € -4.860 € -1.130 € -8.080
geldstorting €- €- €- €-
saldo € -2.090 € -4.860 € -1.130 € -8.080
De verdachte heeft over de gehele periode geen contant geld gestort op zijn rekening; in dezelfde periode heeft hij 8.080 euro in contanten opgenomen. Dit betekent dat de verdachte over de gehele periode 8.080 euro in contanten beschikbaar heeft gehad voor kosten levensonderhoud (Nibud) en overige (excessieve) uitgaven.
Van dit bedrag had [verdachte] bij zijn aanhouding 824,40 euro bij zich (in zijn broekzak). Dat betekent dat hij (8.080 - 824,40) 7.255,6 euro contant ter beschikking had.
(..)
2.3.
Uitgaven
Uit de rubrieken die zowel contant als giraal betaald kunnen worden blijkt dat [verdachte] nauwelijks uitgaven heeft per maand. Dit klopt niet met de werkelijkheid zoals aangetroffen tijdens de doorzoeking.
In proces-verbaal nummer 2020331443-80 is uiteengezet hoeveel kilometers de beide Mercedessen gereden hebben. Met behulp van het door de fabrikant opgegeven verbruik en de gemiddelde benzineprijs over 2020 is berekend hoeveel benzinekosten dit met zich mee heeft gebracht. Deze benzinekosten zijn vergeleken met de benzinekosten die per bank door [verdachte] zijn betaald. Daaruit bleek dat 5.741,94 euro aan benzinekosten contant betaald is. Uit de bankgegevens van de periode van 01-12-2020 tot en met 31-03-2021 is gebleken dat er nog 216,50 euro giraal aan benzine is betaald. Omdat uitgegaan is van de kilometerstand van de Mercedes op de dag van inbeslagname, moeten deze kosten van de berekening af worden gehaald. Zodoende is er 5.525,44 euro aan benzinekosten contant betaald.
3.3.
Nibud
Het Nederlands Instituut voor budgettering heeft een tool gemaakt voor persoonlijk budgetadvies. Deze tool vergelijkt het inkomen en de uitgaven met dat van een vergelijkbaar huishouden. Hieruit blijkt of de uitgaven die zijn gedaan per bank lager zijn dan dat van een vergelijkbaar huishouden. Als dat het geval is, dan moet er een andere wijze van financieren zijn, zoals door contante betaling.
Het onderzoek van de kosten levensonderhoud maakt duidelijk dat de bancaire uitgaven van verdachte substantieel lager zijn dan de uitgaven van een vergelijkbaar huishouden. Dat maakt dat het verschil in contanten uit onbekende bron zal zijn betaald. (…)
3.3.3
Huishoudelijke uitgaven
Als het Nibud wordt vergeleken met de uitgaven over de onderzoeksperiode dan blijkt het volgende:
Uit de betalingen per bank blijkt dat slechts zeer beperkt uitgaven voor eten, drinken, wasmiddelen, verzorging e.d. zijn gedaan. In totaal voor 566 euro. Omdat mensen moeten eten en drinken, kleding gewassen zal moeten worden, naar de kapper wordt gegaan, zullen deze kosten contant betaald zijn. Een vergelijkbaar huishouden betaalt 11.318 euro aan
huishoudelijke kosten. Het restant, 10.752 euro, zal in contanten betaald zijn.
3.3.5
Inventaris, onderhoud huis & tuin
Uit de betalingen per bank blijkt dat er slechts zeer beperkt uitgaven zijn gedaan voor meubilair, apparatuur en onderhoud huis en tuin. In totaal 825 euro. Omdat mensen niet leven in een leeg huis zonder apparatuur (tv, muziek, telefoon) zullen deze kosten contant betaald zijn. Een vergelijkbaar huishouden betaalt 3.156 euro aan kosten inrichting. Het restant, 2.331 euro, zal in contanten betaald zijn.
3.3.7
Vrije tijdsuitgaven
Uit de betalingen per bank blijkt dat er slechts zeer beperkt uitgaven voor vrije tijd zijn. In totaal 72 euro. Omdat mensen uit eten gaan, op vakantie gaan e.d. zullen deze kosten contant betaald zijn. Een vergelijkbaar huishouden betaalt 6.440 euro aan kosten vrije tijd. Het restant, 6.368 euro, zal in contanten betaald zijn.
3.3.8
Overige uitgaven
Deze rubriek betreft uitgaven die niet nader geduid zijn, hetzij omdat de uitgaven beperkt van omvang zijn, hetzij omdat de uitgaven onder meerdere rubrieken kunnen vallen, hetzij omdat de uitgave niet te duiden is. In totaal is 1.966 euro niet nader geduid, zodat deze kosten in theorie volledig betrekking kunnen hebben op kleding, vrije tijd, huis­
houden, vervoer of inboedel. Daarom wordt het gehele bedrag op de berekening in mindering gebracht.
Excessieve uitgaven
3.4.1
Kosten drugs
In proces-verbaal nummer 2020331443-80 is beschreven dat er 133 gram harddrugs is aangetroffen in de woning van [verdachte] . De waarde van de drugs wordt berekend op 3.808 euro.
3.4.3
Brandstof
[verdachte] maakt gebruik van de Mercedessen die door [naam 4] worden betaald. Uit proces-verbaal nummer 2020331443-80 blijkt hoeveel kilometers daarmee gereden is. Met behulp van het door de fabrikant opgegeven verbruik en de gemiddelde benzineprijs over 2020 is berekend hoeveel benzinekosten dit met zich mee heeft gebracht. Deze benzinekosten zijn vergeleken met de benzinekosten die per bank door [verdachte] zijn betaald. Daaruit bleek dat 5.741,94 euro
aan benzinekosten contant betaald is. Uit de bankgegevens van de periode van 01-12-2020 tot en met 31-03-2021 is gebleken dat er nog 216,50 euro giraal aan benzine is betaald. Omdat uitgegaan is van de kilometerstand van de Mercedes op de dag van inbeslagname, moeten deze kosten van de berekening af worden gehaald. Zodoende is er 5.525,44 euro aan benzinekosten contant betaald.
3.4.3
Kleding
Door de deskundigen van de Douane is in hun determinatierapport bij elk door hen onderzocht kledingstuk een minimale waarde gekoppeld. Zo kon worden vastgesteld dat de waarde van de in beslag genomen echte merkkleding minimaal 12.815 euro is. Zie voor een uiteenzetting het door hen opgemaakte rapport. Een klein deel van de in beslag genomen kleding bleek namaak te zijn. Daarnaast is veel kleding na de doorzoeking achtergebleven en kon daarvan later niet meer vastgesteld worden of dit echt of namaak was. Ten voordele van de verdachte is deze kleding als namaak aangemerkt en zodoende een lagere waarde aan toegekend. In totaal gaat het om 155 kledingstukken, veelal van dure merken. Uit deze waardebepaling bleek dat de niet in beslag genomen kleding tezamen met de inbeslaggenomen maar als namaak aangemerkte kleding, een minimale waarde van 3.025 euro te vertegenwoordigen. De kleding (ad 15.840 euro) zal contant betaald zijn daar in de bankrekeningen geen betalingen zijn gevonden.
Hoofdstuk 4 Conclusie
Indien de bronnen 1 tot en met 3 (contanten + de NIBUD-uitgaven + de excessieve uitgaven) getotaliseerd worden, dan blijkt het volgende:
Bron 1: contanten
beginsaldo contanten €
contanten opgenomen-/-gestort € - 8.080
eindsaldo contanten € 824
----------
€ -7.256
Bron 2: NIBUD
Nibud kleding PM
Nibud inboedel, huis en tuin € 2.331
Nibud huishoudelijk € 10.752
Nibud vrije tijd € 6.368
Nibud vervoer PM
diverse uitgaven € -1.966
-----------
€ 17.485
Bron 3: excessieve uitgaven
drugs € 3.808
auto’s PM
brandstof € 5.525
kleding € 15.840
-----------
€ 25.173
onverklaarbaar contant aanwezig geweest € 35.402
Verdachte [verdachte] gaf onverklaarbaar 35.402 euro minder uit in contanten dan volgens het onderzoek zou moeten zijn uitgegeven. Hij heeft 7.256 euro per saldo opgenomen (bron 1), hij heeft 17.485 euro minder aan kosten levensonderhoud uitgegeven dan gebruikelijk is (bron 2) en hij heeft excessieve uitgaven gedaan in de vorm van aankoop dure kleding en brandstofkosten ad 25.173 euro (bron 3). Voorgaande betekent dat verdachte [verdachte] een onverklaarbaar vermogen heeft van tenminste 35.402 euro.

De rechtbank overweegt met betrekking tot het witwassen als volgt

De verdenking
Aan verdachte wordt verweten dat hij gedurende een periode van ruim drie jaar een geldbedrag van in totaal € 35.402, een aanzienlijke hoeveelheid merkkleding, -schoenen en -tassen en 133,07 gram harddrugs heeft witgewassen. Ten aanzien van het geldbedrag is door de officier van justitie gesteld dat verdachte dit door het plegen van strafbare feiten heeft verworven en dat de genoemde goederen en de bij verdachte aangetroffen drugs zijn betaald met gelden die afkomstig zijn uit gepleegde misdrijven. Gelet op het feit dat verdachte in de genoemde periode slechts een uitkering op grond van de Participatiewet had en tevens onder bewind stond als gevolg waarvan hij moest leven van € 50,- leefgeld per week en geen andere legale bron van inkomsten had, is er sprake van een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft verklaard dat hij door familie en drie vriendinnen financieel is ondersteund, dat de merkkleding, -schoenen en -tassen grotendeels “nep” zijn en de harddrugs van zijn broer zijn en “op de pof” zijn gekocht. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het geldbedrag door derden aan hem is verstrekt en dat onderzoek naar de kleding, schoenen en tassen heeft uitgewezen dat de goederen wel degelijk “echt” zijn en daarmee een hoge waarde vertegenwoordigen en dat het ongeloofwaardig is dat de drugs, die een waarde van ongeveer € 4.000,- vertegenwoordigen niet zijn betaald aan de dealer. Verdachte heeft aldus het vermoeden van witwassen niet weerlegd. In zijn requisitoir heeft de officier van justitie gesteld dat er meerdere gronddelicten zijn te duiden als bron van het verworven vermogen waaronder drugshandel en fiscale feiten.
Juridisch kader “afkomstig uit enig misdrijf”
Voor een bewezenverklaring van het onderdeel "afkomstig uit enig misdrijf" in art. 420 bis lid 1 Sr is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp (waaronder alle zaken en vermogensrechten) afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.
Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis Sr vereist dat bewezen wordt dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de feiten en omstandigheden in beginsel niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou volgen dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een zodanige verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet de bewijspositie in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan tegenwicht aan de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Gelet op voornoemd toetsingskader kan ook zonder concreet gronddelict een criminele herkomst van vermogensbestanddelen worden vastgesteld, maar dan moet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst kunnen worden uitgesloten. Het belang hiervan wordt nog versterkt doordat een veroordeling voor witwassen de weg kan openen naar ontneming van het gestelde witgewassen vermogen, zoals in dit geval ook door de officier van justitie is gevorderd.
Gronddelict
In dit verband merkt de rechtbank het volgende op. De officier van justitie heeft niet eenduidig een concreet gronddelict aangewezen dat de herkomst van het vermogen zou kunnen verklaren. Tegelijkertijd heeft hij wel ‘mogelijke’ gronddelicten genoemd en feiten en omstandigheden genoemd die kennelijk bedoeld zijn om een verdacht licht te werpen op de herkomst van het omgezette of aanwezige vermogen. Het is echter van tweeën één: ófwel een concreet gronddelict wordt opgevoerd omdat het kan worden bewezen, ófwel het is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen; en dan is de vraag welke betekenis die vermelding heeft. In het laatste geval komt een grotere nadruk te liggen op de bewijsbaarheid dan wel aannemelijkheid van de overige feiten en omstandigheden die in onderlinge samenhang het ontbreken van een legale herkomst zouden kunnen onderbouwen.
Ook voor wat betreft de herkomst van het vermogen, heeft de officier van justitie niet een geheel eenduidig standpunt ingenomen.
Dit alles brengt de rechtbank ertoe om, alvorens het vermoeden van witwassen nader te onderzoeken, (zelfstandig) te bezien of een mogelijk gronddelict in aanmerking komt, dit op basis van het dossier en de suggesties van de kant van de officier van justitie.
Mogelijke gronddelicten
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte is gestart op basis van een aantal meldingen dat verdachte zich bezig zou houden met handel in harddrugs (cocaïne en heroïne). Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een (handels)hoeveelheid drugs aangetroffen. Tevens werd geconstateerd dat verdachte er een luxueuze levensstijl op na hield en kennelijk de beschikking had over aanzienlijke inkomsten om die levensstijl de bekostigen, waarmee het vermoeden dat verdachte zich met drugshandel bezighield werd verstevigd. Daarbij heeft verdachte een strafblad op het gebied van de Opiumwet. De officier van justitie heeft verdachte vervolgd voor drugshandel, doch de rechtbank heeft verdachte daarvan vrijgesproken (feit 1).
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte ten onrechte een uitkering op grond van de Participatiewet genoot en ten onrechte huur- en zorgtoeslag heeft ontvangen en dat geld ook zal hebben aangewend voor de bekostiging van zijn levensstijl. Door de rechtbank is evenwel vastgesteld dat verdachte onder bewind stond en een bedrag van slechts € 50,- per week ter beschikking had. Gelet op de hoogte van dat bedrag is de rechtbank van oordeel dat dit geen gronddelict kan opleveren waarmee een bedrag van boven de 30.000,- zou kunnen worden witgewassen.
Tenslotte heeft de officier van justitie aangegeven dat er ook sprake zou kunnen zijn van een fiscaal delict, waarbij de officier van justitie kennelijk heeft bedoeld te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingontduiking. Uit het dossier blijkt evenwel niet dat daar een onderzoek naar is ingesteld zodat ook dit niet als gronddelict in aanmerking komt.
Nu een concrete strafbare gedraging als gronddelict of herkomstdelict niet is aangetoond, komt de nadruk te liggen op de overige feiten en omstandigheden (witwasindicatoren) die de verdenking van witwassen moeten dragen.
Witwasindicatoren
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting – in aanvulling op hetgeen hiervoor is weergegeven – de volgende feiten en omstandigheden af.
Besteedbare inkomsten
Uit bankgegevens is gebleken dat verdachte over de periode 2018 t/m 2020 vanuit uitkeringen, toeslagen en belastingen een besteedbaar maandinkomen had van gemiddeld € 1.320,-. Verdachte staat evenwel vanaf 21 februari 2018 onder beschermingsbewind en ontving vanaf dat moment leefgeld, te weten € 200,- per maand dat op de leefgeldrekening bij de ABN AMRO bank werd gestort. De vaste lasten van verdachte werden door de bewindvoerder betaald.
Uitgaven
Uit het bankrekeningonderzoek blijkt dat verdachte de beschikking had over drie bankrekeningen, waaronder de hiervoor genoemde leefgeldrekening. Volgens de bankafschriften heeft verdachte over de periode 2018 t/m 2020 gemiddeld slechts € 147,- per maand uitgegeven. De hoogte van dit bedrag laat zich niet rijmen met de levensstandaard van verdachte. Daarnaast heeft verdachte in de periode 2018 t/m 2020 € 8.080,- in contanten opgenomen, waarvan op het moment van zijn aanhouding nog
€ 824,40 aanwezig was, zodat kan worden geconcludeerd dat verdachte € 7.255,60 ter beschikking heeft gehad.
Uit het proces-verbaal witwassen volgt dat verdachte in de periode 2018 – 2020 de beschikking over vermogen heeft gehad waarvan het bezit zich niet laat verklaren uit zijn hiervoor geduide inkomsten en uitgaven. Immers moet verdachte uitgaande van de NIBUD-normen een bedrag van € 17.485,- aan levensonderhoud hebben besteed en voorts € 25.173,- aan excessieve uitgaven heeft gedaan, bestaande uit merkkleding, -schoenen, -tassen, autobrandstof en drugs. Geconcludeerd is dat verdachte een deel van dit vermogen met het hiervoor genoemde bedrag van € 7.255,60 zal hebben gefinancierd, doch dat hij daarnaast de beschikking moet hebben gehad over € 35.402,-, waarvan de bron onverklaarbaar is.
Het vorenstaande rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien zonder meer het vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van voornoemde middelen en voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten aanzien van de kosten van levensonderhoud ad € 17.485
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting daarvoor een aantal verklaringen gegeven. Verdachte stelt dat hij veel geld en goederen van vriendinnen leende en kreeg. Dat zijn vriendinnen zijn vakanties bekostigden, dat hij vaak bij zijn familie at en dat hij nog een bedrag te besteden had vanwege de inrichting van zijn woning en vanwege een ontvangen bedrag van justitie.
Het openbaar ministerie heeft voor zover mogelijk nader onderzoek verricht naar de verklaringen van verdachte.
De vriendinnen van verdachte zijn gehoord. Uit de verklaringen van de getuigen [naam 5] , [naam 4] en Lepoeter blijkt dat zij inderdaad een aantal vakanties van verdachte hebben bekostigd, dan wel hem daarvoor geld leenden dat ze niet terug ontvingen. De rechtbank laat deze uitgaven, voor zover zij als als onverklaarbare contante uitgaven zijn meegenomen, daarom tot een bedrag van € 6.368,- buiten beschouwing (Nibud vrije tijd).
Hetzelfde geldt voor de uitgaven voor (dure) inboedelgoederen. Door zowel getuige [naam 5] als getuige [naam 4] is verklaard dat zij een deel van de aangetroffen inboedelgoederen hebben gekocht en aan verdachte hebben geleend dan wel voor verdachte hebben betaald. Daarnaast heeft verdachte aangevoerd dat hij van de gemeente bijzondere bijstand voor de inrichting van zijn woning in maart 2019 ten bedrage van € 4.616,- heeft ontvangen en dat hij daarmee onder meer de gordijnen in zijn woning heeft betaald. De rechtbank laat deze uitgaven, voor zover zij als uitgaven uit onbekende bron zijn meegenomen, tot een bedrag van € 2.331,- buiten beschouwing (Nibud inboedel, huis en tuin).
Ten aanzien van beschikbaar contant geld ad € 7.256
Getuige [naam 5] heeft verklaard dat zij voor verdachte spullen en kleding heeft gekocht die zij per pin of overboeking van haar rekening heeft betaald en dat zij daarnaast aan verdachte (minimaal) € 4.150,- in contanten heeft gegeven. Dit bedrag zal daarom bij de beschikbare contanten worden meegerekend.
Verdachte heeft gesteld dat hij naast het opgenomen contant geld en de contanten die hij van zijn vriendinnen kreeg, de beschikking had over een bedrag dat hij heeft ontvangen van justitie ter grootte van € 6.123,-. Met betrekking tot dit bedrag overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij dit bedrag nog tot zijn beschikking had in de ten laste gelegde periode van 2018-2020. Bovendien heeft verdachte kort na ontvangst van dit bedrag op 5 oktober 2016 een bedrag van € 6.122,- overgemaakt naar zijn toenmalige partner [naam 3]. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat verdachte dit geld in de ten laste gelegde periode nog tot zijn beschikking had.
Voorts zal de rechtbank de door de verdediging één dag voor de terechtzitting van 29 juni 2021 overgelegde bankafschriften van getuige [naam 4] niet bij onderhavige beoordeling betrekken, nu het een willekeurige selectie van afschriften betreft. Daar komt bij dat met het overleggen van voornoemde stukken de stelling van verdachte dat de door getuige [naam 4] opgenomen contante bedragen van in totaal ruim € 23.000,- daadwerkelijk aan verdachte zijn besteed, dan wel voor hem zouden zijn bedoeld, niet is onderbouwd. Voorts heeft verdachte voornoemde stelling pas in een laat stadium naar voren gebracht en heeft getuige [naam 4] bij de verhoren door de politie omtrent voornoemde contante opnames niet specifiek verklaard. Hoewel de rechtbank het niet onaannemelijk acht dat getuige [naam 4] bij gelegenheid contant geld aan verdachte heeft verstrekt nu is gebleken dat zij veel voor hem betaalde, komt het de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat geen van de door getuige [naam 4] van haar rekening opgenomen substantiële bedragen kennelijk niet voor haar eigen gebruik bestemd is geweest.
Ten aanzien van de aanmerkelijke hoeveelheid merkkleding, -schoenen en -tassen
De waarde van de in de woning van verdachte aangetroffen kleding, schoenen en jassen is becijferd op € 12.815,- (merkkleding) en € 3.025,- (andere kleding), zijnde totaal € 15.840. Omdat geen betalingen in bankrekeningen zijn aangetroffen wordt aangenomen dat de goederen contant zijn betaald.
Verdachte verklaart dat de merkkleding, -schoenen en -tassen grotendeels nep zijn.
De officier van justitie heeft onderzoek verricht naar de echtheid van de aangetroffen kleding, schoenen en tassen heeft uitgewezen dat de goederen wel degelijk “echt” zijn en daarmee een hoge waarde vertegenwoordigen.
Blijkens het determinatierapport specialisten d.d. 10 mei 2021 is de waarde van de onder verdachte in beslaggenomen echte merkkleding vastgesteld op € 12.815,-.
Voor deze dure merkkleding, accessoires en andere kleding heeft verdachte slechts zeer ten dele een verklaring gegeven. Slechts een enkel goed bleek voor verdachte te zijn gekocht door een vriendin. [naam 5] heeft verklaard dat zij een badjas, slippers en een zwembroek van Versace voor hem heeft betaald. Deze goederen zijn bij de geschatte waarde meegenomen voor € 20,-. [naam 4] heeft verklaard dat zij een shirt van Dsquared heeft betaald. Dit shirt is in de geschatte waarde meegenomen voor
€ 20,-. Volgens verdachte heeft hij de Moose Knuckles jas en het Armani horloge ook van [naam 5] gekregen. Bij de waardebepaling van de kleding is deze jas niet meegenomen. Het Armani horloge wel voor € 450,-. De rechtbank brengt op grond van vorenstaande een bedrag van € 490,- in mindering op de waarde van de kleding. De totale waarde komt dan uit op € 15.350,- (excessieve uitgaven kleding).
Ten aanzien van de hoeveelheid van 133,07 gram harddrugs
De waarde van de bij verdachte op 29 maart 2021 aangetroffen harddrugs is becijferd op
€ 3.808,-. Ook deze is als zogenoemde “excessieve uitgaven” meegenomen in het geldbedrag van
€ 35.402,-.
Verdachte bekent dat hij op 29 maart 2021 de betreffende drugs aanwezig heeft gehad in zijn woning. Deze drugs moet worden aangekocht en dus ook betaald worden.
Verdachte verklaart dat de betreffende drugs van zijn broer is en dat zijn broer deze ‘op de pof’ heeft gekocht. Zowel verdachte als de broer van verdachte kan geen naam van een leverancier van de drugs noemen. Hiermee is sprake van een niet verifieerbare verklaring. Overigens acht de rechtbank het niet zeer aannemelijk dat een dergelijke hoeveelheid drugs ‘op de pof’ gekocht kan worden door een drugsgebruiker, zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank gaat daarom uit van een uitgavenpost van € 3.808,-.
Ten aanzien van de kosten van autobrandstof
Voorts is als excessieve uitgave opgenomen brandstofkosten van € 5.525,-. Met betrekking tot het gebruik van de auto heeft getuige [naam 4] verklaard dat zij de auto leasde en de vaste lasten voor haar rekening kwamen. Ten aanzien van de kosten van de benzine heeft zij verklaard dat zij de benzine betaalde als zij in de auto reed. Verdachte reed echter vrijwel altijd in deze auto en heeft ook verklaard dat getuige [naam 4] regelmatig de brandstof betaalde wanneer hij bij haar was of wanneer zij samen in de auto reden. Volgens de berekening in het dossier van het in de onderzoeksperiode gereden aantal kilometers, moet aan benzinekosten een bedrag van € 5.525,- contant zijn betaald. De rechtbank gaat derhalve uit van een uitgavenpost van € 5.525,- voor brandstofkosten. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de vastgestelde kilometers op basis waarvan de brandstofkosten zijn berekend, allemaal alleen aan verdachte zijn toe te rekenen. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van verdachte, gelet op de verklaring van [naam 4] over de betaling van de kosten van het gebruik van de auto, niet onaannemelijk. De rechtbank laat derhalve deze uitgavenpost buiten beschouwing.
Het vorenstaande leidt tot het volgende overzicht:
Bron 1: contanten
Contanten opgenomen -/- gestort: € - 8.080,-
Contanten gekregen van [naam 5] € - 4.150,-
Eindsaldo contanten € 824,-
---------
€ -11.406,-
Bron 2 Nibud
Nibud huishoudelijk € 10.752,-
Diverse uitgaven € - 1.966,-
-----------
€ 8.786,-
Bron 3: excessieve uitgaven
Drugs € 3.808,-
Kleding € 15.350,-
-------------
€ 19.158,-
Onverklaarbaar contant aanwezig geweest € 16.538
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte slechts voor een deel een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van € 35.402,-, doch dat voor een bedrag van € 16.538,- geldt dat dit verdachte contant ter beschikking moet hebben gestaan en op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geld en goederen met een totaalwaarde van € 16.538,-.
Het witwassen van de tenlastegelegde aanzienlijke hoeveelheid merkkleding, -schoenen en tassen, alsmede een hoeveelheid van ongeveer 133,07 gram harddrugs en geld kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Gelet op de omvang van het geldbedrag en de goederen die door verdachte zijn witgewassen alsmede de lange periode waarin dit heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt
.

Het onder 3 ten laste gelegde

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte ter zitting van 29 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

In de Molukse cultuur is het gebruikelijk dat je voor elkaar zorgt. Ik kreeg regelmatig boodschappen van familie. Ik heb ook veel goederen en geld van mijn vriendinnen gekregen.
U houdt mij voor waarom de door mijn vriendinnen gegeven geldbedragen niet op mijn bankrekening werden gestort. Dit kon niet, want ik had een leefgeldrekening.
De in mijn woning aangetroffen meubels had ik in bruikleen van [naam 4] .
De twee Mercedessen waar ik in reed waren ook van [naam 4] . Het waren lease-auto’s. Zij betaalde dat allemaal. Het klopt dat ik diverse malen op vakantie ben geweest. Ik ben naar Indonesië, Frankrijk, Spanje en Engeland op vakantie geweest. Ik werkte als sportinstructeur voor [bedrijf] in Groningen, maar ik kreeg hier niet voor betaald.
Ik heb dit niet gemeld bij de gemeente Midden-Drenthe.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. , opgenomen op pagina e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :

[naam 4]
V: Je verklaarde dat je in Indonesië (Ambon) bent geweest. Dit was zonder [naam 4] , klopt dat? A: Ja klopt. Ik had een bankpasje van [naam 4] mee.
V: We zien dat deze bankpas van de rekening van [naam 4] wordt gebruikt om in Indonesië uiteindelijk in totaal 3890 euro op te nemen.
A: Ja dat kan wel kloppen.
V: Wat heeft [naam 4] nog meer allemaal voor jou betaald?
A: Koelkast, kledingkast, de inboedel- en de tuinset. Eén tv heb ik zelf gekocht en één heeft [naam 4] gekocht.
[naam 5]
A: Het enige wat ze heeft betaald voor mij is een badjas, wiet, sigaretten en een jas.
V Je verklaarde dat je die Moose Knuckels-jas voor je verjaardag had gekregen.
A Ja volgens mij heeft ze die voor mij bekostigd.
V [naam 5] vertelde: "Hij had voor zijn verjaardag bokshandschoenen gekregen, al eerder. Ze kosten 280 euro volgens mij, in elk geval boven de 200. Die heb ik voor hem betaald."
A Ja volgens mij heeft ze die voor mij bekostigd.
Iphone 11 Pro
V: We hebben ook jouw Iphone 11 in beslag genomen en onderzocht. Wat heeft deze telefoon gekost?
A: 800 of 900 euro denk ik.
Overig
A: Ik volg een opleiding voor KI instructeur. Ik gaf 2 a 3 keer in de week les.
V: Je hebt vanaf 16 maart 2019 tot en met 25 juni 2019 een VW Golf plus op naam gehad.
A: Ja dat klopt.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2021, opgenomen op pagina 294 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 2 van 6), inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :

Op 29 maart 2021 was ik, verbalisant, betrokken bij de zoeking in de woning van verdachte [verdachte] aan de [straatnaam] te Bovensmilde.
In de woonkamer zagen we duur uitziende meubels staan. Ik zag dat de meubels voorzien waren van Gucci-logo's in Swarovski kristallen.
Op het dressoir in de woonkamer lag een gouden horloge van het merk Emporio Armani. In de keuken stond een grote Amerikaanse koelkast met ijsblokjesfunctie en een groot fornuis. Op het aanrecht stond een koffiemachine voor versgemalen koffie. In de hal stond een kast volledig vol met merkschoenen van onder andere Louis Vuitton. Er werd vrijwel geen enkel kledingstuk aangetroffen wat niet van een duur merk was. De jassen waren onder andere van de merken Moose Knuckles, Moncler, Armani, Kenzo en Tenson. De tassen waren onder andere van de merken Calvin Klein, Valentino, Philipp Plein en Lacoste. In de woning hing in de woonkamer en in de slaapkamer grote smart-televisies (55 inch en 65 inch) van het merk Samsung. Ik zag dat beide televisies nog voorzien waren van de beschermfolie op de rand. Op de bovenverdieping was een kamer ingericht als sportkamer. Hier zag ik onder andere twee nieuw uitziende bokszakken en hangsteunen. In de tuin stond een grote 8-zits tuinset met tafel. Apart stond ook nog een grote loungebank. Alles zag er zeer luxe uit. In de Mercedes van verdachte werd twee zonnebrillen aangetroffen van het merk Dita Souliner Two. Verdachte bleek bij de aanhouding een telefoon in zijn bezit te hebben, namelijk een Iphone 11 Pro.

3. Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking d.d. 25 maart 2019 namens de burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe met bijlage, opgenomen op pagina 118 van 355 e.v. van voornoemd dossier (procesdossier deel 5 van 6), voor zover inhoudend:

Wij hebben besloten om u bijstand toe te kennen met ingang van 21 februari 2019.
Aan het recht op bijstand zijn verplichtingen verbonden. Deze verplichtingen worden
beschreven in de bijlage "aan de bijstand verbonden verplichtingen" en maken onderdeel uit
van dit besluit. Als u deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kunnen wij de
bijstand verlagen of de betaling van de bijstand opschorten. Dit kan uiteindelijk leiden tot
beëindiging van uw recht op bijstand.
BIJLAGE: AAN DE BIJSTAND VERBONDEN VERPLICHTINGEN
Vanaf de ingangsdatum van de bijstand gelden voor u de volgende verplichtingen.
Inlichtingenplicht
• U vermeldt alles wat van invloed kan zijn op uw recht op bijstand of op de hoogte van de
bijstand. Als dit nodig is, levert u daarvan bewijsstukken in.
• Wijzigingen in uw persoonlijke, gezins- of financiële situatie geeft u aan ons door.
• Maandelijks levert u het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (Rmf) volledig ingevuld en
ondertekend in vóór de aangegeven datum.
• U meldt direct als u werk heeft, onbeloonde arbeid verricht of een opleiding gaat volgen.
• Per kalenderjaar kunt u maximaal vier weken naar het buitenland zonder dat dit gevolgen
heeft voor uw recht op bijstand. Als u naar het buitenland wilt gaan, vraagt u tenminste
vier weken van tevoren toestemming.
Als u niet voldoet aan de voorwaarden en verplichtingen, kan dit gevolgen hebben voor het
recht op bijstand of voor de hoogte van de bijstand.

4. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 21 mei 2021 opgemaakt door [naam 6] , medewerker handhaving sociaal domein

Team Inkomen, Werk en Onderwijs, opgenomen op pagina 2 van 355 van voornoemd dossier (procesdossier deel 5 van 6), voor zover inhoudend:
Verdachte is bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Midden-Drenthe van de
gemeente Midden-Drenthe bekend als een alleenstaande man, die voor het
levensonderhoud is aangewezen op een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet.
Uit het onderzoek en de door verdachte en de door getuigen afgelegde verklaringen is
gebleken dat verdachte vanaf d.d. 21 februari 2019 (aanvang bijstand) structureel de
inlichtingenplicht heeft geschonden. Derhalve is de gemeente Midden-Drenthe benadeeld en heeft besloten dat verdachte in de periode vanaf d.d. 21 februari 2019 (aanvang bijstand) tot en met d.d. 29 maart 2021 (datum aanhouding) geen recht had op een uitkering. Het recht op uitkering wordt gedurende de periode vanaf d.d. 21 februari 2019 tot en met d.d. 29 maart 2021 ingetrokken.
In de periode van april 2019 t/m maart 2021 heeft verdachte via diverse rechtmatigheidsonderzoeksformulieren kenbaar gemaakt dat er geen wijzigingen waren in zijn persoonlijke situatie.
Verdachte heeft op geen enkele wijze de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Midden-Drenthe geïnformeerd dat:
- Verdachte dure merkkleding heeft gekregen van betrokkene [naam 5] en dat deze tot zijn vermogen moeten worden gerekend;
- De meubels van het merk Gucci in de woonkamer van verdachte door zijn vriendin - betrokkene [naam 4] - zijn betaald en dat hij hier redelijkerwijs over kan beschikken en dat deze tot zijn vermogen moeten worden gerekend;
- De tuinset achter de woning van verdachte door zijn vriendin - betrokkene [naam 4] - is betaald en dat hij hier redelijkerwijs over kon beschikken en dat deze tot zijn vermogen moet worden gerekend;
- Er een televisie in de woning van verdachte [verdachte] door zijn vriendin - betrokkene [naam 4] - is betaald en dat hij hier redelijkerwijs over kon beschikken en dat deze tot zijn vermogen moet worden gerekend;
- Verdachte de beschikkingsmacht heeft gehad over de zwarte Mercedes-Benz, type CLA 180, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] , en dat deze tot zijn vermogen moet worden gerekend;
- Verdachte momenteel de beschikkingsmacht heeft over de zwarte Mercedes-Benz, type B 180, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] , en dat deze tot zijn vermogen moet worden gerekend;
- Verdachte tegenover de politie over de huishoudelijke uitgaven heeft verklaard dat hij met weinig geld moet zien rond te komen en dat hij vaak her en der wat te eten krijgt van familie en van vrienden;
- Verdachte vanaf d.d. 16 maart 2019 tot en met d.d. 25 juni 2020 een auto op naam heeft gekregen, zijnde een grijze VW Golf Plus, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 3] en dat deze auto door zijn vriendin - betrokkene [naam 4] - is betaald en dat deze
tot zijn vermogen moet worden gerekend;
- Verdachte tijdens zijn bijstandsperiode meerdere malen op vakantie is geweest en daarbij in het buitenland heeft verbleven;
- Verdachte tijdens zijn vakantie en verblijf in Indonesië de beschikking heeft gehad over de bankpas van zijn vriendin - betrokkene [naam 4] - en dat hij daarbij kon beschikken over een bedrag van € 3.809,61.- dat derhalve tot zijn vermogen moet worden gerekend.
- Verdachte assistent-instructeur is bij [bedrijf] te Groningen, alwaar hij 2 tot 3 keer in de week sportlessen verzorgt in thaiboksen en kickboksen, en die als op loon waardeerbare werkzaamheden moeten worden gerekend;
- Verdachte een opleiding volgt tot Kl-instructeur bij [bedrijf] te Groningen, alwaar hij 2 tot 3 keer in de week sportlessen verzorgt in thaiboksen en kickboksen.
Hierdoor heeft de gemeente Midden-Drenthe gedurende de fraudeperiode, ten onrechte teveel bijstand betaald aan verdachte. De gemeente Midden-Drenthe is hierdoor benadeeld voor een bedrag van in totaal € 34.206,04.-. Het terugvorderingsbedrag is eveneens in zijn totaliteit vastgesteld op € 34.206,04.-.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een (bijstands)uitkering op grond van de Participatiewet is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de uitkeringsgerechtigde beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 17 van de Participatiewet is degene die een bijstandsuitkering ontvangt verplicht op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
Nu de onder 1 ten laste gelegde handel in harddrugs niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het opzettelijk nalaten aan de sociale dienst van de gemeente Midden-Drenthe (schriftelijk) te melden dat hij in de ten laste gelegde periode door middel van de handel in harddrugs inkomsten heeft genoten (gedachtestreepje 1).
De rechtbank leidt uit voorgenoemde bewijsmiddelen af dat verdachte de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet aan de gemeente te melden dat zijn vermogen en bezittingen waren toegenomen door het verkrijgen van beschikkingsmacht over meerdere voertuigen, merkkleding, een tuinset, sportspullen, meubels voor in zijn woning, televisies, een Armani-horloge en door de aankoop van een Iphone pro 11.
Verder heeft verdachte niet aan de gemeente Midden-Drenthe gemeld dat hij in Indonesië, Frankrijk, Spanje en Engeland op vakantie is geweest en dat hij tijdens zijn verblijf in Indonesië de beschikking heeft gehad over een bedrag van ongeveer € 3.890,61 door gebruikmaking van de bankpas van zijn vriendin [naam 4] .
Evenmin heeft verdachte aan de gemeente Midden-Drenthe gemeld dat hij werkzaamheden heeft uitgevoerd als sportinstructeur en een opleiding tot K1-instructeur heeft gevolgd.
Het had verdachte, gelet op de lange periode en de omvang van de verkregen goederen, alsmede de hoeveelheid vakanties en de hoogte van het voor hem beschikbare bedrag tijdens zijn verblijf in Indonesië redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze gegevens voor de vaststelling van de bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van de bijstandsuitkering van belang konden zijn.
De verklaring van verdachte dat hij geen geld voor zijn werkzaamheden als sportinstructeur heeft gekregen, maakt dit oordeel niet anders. Het verrichten van werkzaamheden, ook als daar niet voor betaald is, diende op grond van artikel 17 van de Participatiewet immers aan de gemeente gemeld te worden.
Voor de bewezenverklaring is niet alleen van belang of gegevens niet zijn meegedeeld en is nagelaten gegevens te verstrekken, maar eveneens of dit opzettelijk is geschied.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring dat hij niet wist dat hij een inlichtingenplicht had bij de gemeente Midden-Drenthe.
Verdachte heeft vanaf 21 februari 2019 een bijstandsuitkering ontvangen. Bij de beschikking van 25 maart 2019 tot toekenning van de uitkering op grond van de Participatiewet is verdachte gewezen op de verplichting om alles te melden wat van invloed kon zijn op de uitkering. Ook in de door hem ingevulde en geretourneerde tussentijdse rechtmatigheidsformulieren werd steeds gevraagd of er wijzigingen waren opgetreden in activiteiten, inkomsten en vermogen.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte opzet heeft gehad op het nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl hij wist dat die gegevens van belang waren voor zijn recht op een uitkering, dan wel de hoogte daarvan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 29 maart 2021 te Bovensmilde (gemeente Midden-Drenthe),
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 21,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, en
- ongeveer 112,01 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 29 maart 2021, in Nederland,
meerdere voorwerpen, te weten:
- meerdere geldbedragen; en
- een aanzienlijke hoeveelheid merkkleding, -schoenen en -tassen; en
- een hoeveelheid van ongeveer 133,07 harddrugs,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, dat die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3
hij op meer tijdstippen omstreeks de periode van 21 februari 2019 tot en met 29 maart 2021 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf,
terwijl hij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens die Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, telkens niet aan de sociale dienst van die gemeente (schriftelijk) gemeld dat in die periode:
- zijn vermogen en bezittingen waren toegenomen, althans gewijzigd, door het verkrijgen van de beschikkingsmacht over meerdere voertuigen en merkkleding en een tuinset en (vecht)sportspullen en goederen/meubels voor in zijn woning en televisies en een
Armani-horloge en door de aankoop van een Apple IPhone 11 Pro, en
- hij in Indonesië en Frankrijk en Spanje en Engeland op vakantie is geweest, en tijdens zijn verblijf in Indonesië de beschikking heeft gehad over een bedrag van ongeveer € 3.890,61 door gebruikmaking van een bankpas van een derde; en
- hij op loon waardeerbare werkzaamheden heeft uitgevoerd als sportinstructeur en een opleiding tot K1-instructeur heeft gevolgd, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2. van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
3 primair. in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming/de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op hetgeen wettig en overtuigend bewezen kan worden, gepleit voor het opleggen van een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Reclassering Nederland van 17 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de woning van verdachte is een geringe (handels)hoeveelheid cocaïne en heroïne, harddrugs, aangetroffen. Het voorhanden hebben van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Het gebruik van drugs leidt bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een lange periode, vanaf 1 januari 2018 tot en met 29 maart 2021, schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken.
Tenslotte heeft verdachte zich gedurende een lange periode, vanaf 21 februari 2019 tot en met 29 maart 2021, schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door voor de afdeling sociale zaken van de gemeente Midden-Drente te verzwijgen dat zijn vermogen en bezittingen waren toegenomen, dat hij in Indonesië en Frankrijk en Spanje en Engeland op vakantie is geweest en tijdens zijn verblijf in Indonesië de beschikking heeft gehad over een bedrag van ongeveer € 3.890,61 door gebruikmaking van een bankpas van een derde.
Daarnaast heeft verdachte verzwegen dat hij werkzaamheden heeft uitgevoerd als sportinstructeur en een opleiding tot K1-instructeur heeft gevolgd. Hierdoor is het voor de gemeente Midden-Drenthe onmogelijk geweest om het recht op een uitkering, of de hoogte of de duur daarvan, te bepalen. Daardoor is de gemeente Midden-Drente en indirect de samenleving benadeeld. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door het handelen van verdachte wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent verdachte voornoemde feiten zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten, met name Opiumwet delicten. Het laatste feit dateert van 2019, het rijden onder invloed van drugs.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 8 juni 2021. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten.
Nu de rechtbank tot een andere (lichtere) bewezenverklaring komt, wordt aan verdachte een lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf aangewezen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van drie jaren. Het voorwaardelijke strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal een taakstraf voor de duur van 240 uren worden opgelegd.
Beslag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 824,40 verbeurd te verklaren, nu geen sprake is van een legitieme herkomst.
Met betrekking tot de overige op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel d.d. 8 juni 2021 genoemde voorwerpen heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel d.d. 8 juni 2021 zijn de navolgende voorwerpen onder verdachte inbeslaggenomen:
1. EUR datum ibg 29-3-2021
2. 23 GR Cocaine
3. 9 GR Opium
4. 1 POT Verpakkingsmateriaal
5. 115 GR Heroine
6. 1 STK Personenauto [kenteken 2] (Omschrijving: 1290687, grijs, merk: Mercedes-Benz, bouwjaar 2019)
Het onder verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van in totaal
€ 824,40,- dient geretourneerd te worden aan verdachte, nu dit bedrag in het witwasonderzoek is aangemerkt als deel uitmakend van een contant opgenomen geldbedrag met een legale herkomst.
De onder verdachte inbeslaggenomen 23 gr. cocaïne, 9 gr. Opium, 1 pot verpakkingsmateriaal en 115 gr. heroïne zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde is met behulp van deze voorwerpen begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Voorts gelast de rechtbank teruggave van de onder verdachte in beslag genomen personenauto, Mercedes-Benz, met kenteken [kenteken 2], aan diegene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c 36e, 57, 227b, 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 227 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel d.d. 8 juni 2021, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van: 1. 824,4 EUR datum
ibg 29-3-2021
  • gelast de onttrekking aan het verkeer: 2. 23 GR Cocaine, 3. 9 GR Opium 4. 1 POT Verpakkingsmateriaal en 5. 115 GR Heroine
  • gelast de teruggave aan de rechthebbende van: 6. 1 STK Personenauto [kenteken 2] (Omschrijving: 1290687, grijs, merk: Mercedes-Benz, bouwjaar 2019)
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. B.I. Klaassens, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.
Mr. J. Edgar en mr. B.I. Klaassens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.