ECLI:NL:RBNNE:2021:2900

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
18.070268-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in kledingwinkel met anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een kledingwinkel in Meppel. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. M.J.R. Roethof, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg. De tenlastelegging omvatte diefstal van kleding en een geldbedrag van 288,60 euro, gepleegd op 12 maart 2021, waarbij de verdachte samen met anderen de toegang tot de winkel verkreeg door middel van braak.

Tijdens de zitting op 24 juni 2021 werd het bewijs besproken, waaronder proces-verbaal van aangifte en bevindingen van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte verantwoordelijk waren voor de inbraak, waarbij de verdachte niet overtuigend kon uitleggen wat zijn rol was tijdens een eerder bezoek aan de winkel op 11 maart 2021. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 4 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte. Tevens werd de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling verlengd. De uitspraak benadrukte de impact van de inbraak op de eigenaar van de winkel, die aanzienlijke schade en hinder ondervond door het delict.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.070268-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 15.265065-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te Meppel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid kleding (van het merk Lacoste) en/of een geldbedrag van 288,60 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , gevestigd aan de [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te Meppel, een pet (van het merk Lacoste), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Naar het standpunt van de raadsvrouw is het bezoek aan de kledingwinkel [benadeelde partij] te Meppel door verdachte met andere personen op 11 maart 2021, niet aan te merken als een voorverkenning. Verdachte heeft bij dat bezoek geen andere rol gehad dan dat hij in die winkel aanwezig was. In dat opzicht kan niet gesproken worden van medeplegen.
Ook voor heling is geen bewijs voorhanden. Niet gebleken is dat het bij verdachte aangetroffen petje afkomstig is van de diefstal uit de kledingwinkel [benadeelde partij] op 12 maart 2021.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft niet overtuigend kunnen uitleggen wat hij deed in het pand aan de [straatnaam] - waar medeverdachte [medeverdachte] woonachtig is - op het moment dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aldaar, kort na de inbraak, door de politie werden aangehouden.
Ook heeft verdachte niet overtuigend kunnen uitleggen waarom hij met de, door hem voor het eerst ter terechtzitting genoemde, manspersoon [naam 1] - van wie hij naar zijn zeggen de achternaam niet kent - op 11 maart 2021 in kledingwinkel [benadeelde partij] moest zijn. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld moet het bezoek aan de kledingwinkel worden gezien als een voorverkenning van de inbraak in de kledingwinkel die in de vroege ochtenduren van 12 maart 2021 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daar een betekenisvolle rol in gespeeld gelet op het navolgende.
De rechtbank gaat - zoals hiervoor opgemerkt - ervan uit dat op 11 maart 2021 verdachte en nog twee andere personen een bezoek aan de kledingwinkel [benadeelde partij] in Meppel hebben gebracht waarbij zij belangstelling toonden voor Lacoste kleding. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inderdaad op 11 maart 2021 in de namiddag in de bewuste kledingwinkel is geweest met ene [naam 1] . De derde persoon die bij hen was, mocht niet mee naar binnen in verband met de geldende coronamaatregelen.
Vervolgens vindt op 12 maart 2021 rond 05.00 uur de inbraak in de kledingwinkel plaats.
De politie ziet, bij surveillance, rond 06.00 uur op de [straatnaam] in Meppel twee personen lopen. Deze personen blijken dezelfde personen te zijn als degenen die even later op het adres [straatnaam] in Meppel worden aangehouden, te weten verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Na verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kort uit het oog te zijn verloren, ziet de politie hen plotseling wegrennen. Kort daarvóór had de politie op het trottoir van de [straatnaam] waar verdachte en [medeverdachte] liepen, een tas aangetroffen met daarin 4 kledingstukken van het merk Lacoste. De ingezette speurhond leidt de politie naar [straatnaam] , het woonadres van [medeverdachte] . De politie treft in de hal verdachte aan en ook [medeverdachte] . Bij een doorzoeking van de kamer van [medeverdachte] op 12 maart 2021 [1] wordt kleding van het merk Lacoste aangetroffen waarvan is vastgesteld dat deze kleding afkomstig is uit de winkel [benadeelde partij] te Meppel.
Gelet op deze gang van zaken en het korte tijdsverloop tussen de melding van de inbraak en de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] acht de rechtbank verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk voor de inbraak in de winkel [benadeelde partij] te Meppel op 12 maart 2021.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 maart 2021, opgenomen op pagina 220 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021066887 d.d. 19 mei 2021, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Ik ben eigenaar van de winkel [benadeelde partij] aan de [straatnaam] te Meppel.
Op vrijdag 12 maart 2021, om 05:12 uur, kreeg ik een melding van de meldkamer.
Ik zag dat de beide deuren van de winkel kapot waren. Ik vermoed dat de ramen kapot zijn gegooid met stenen.
Ik zag dat op de camerabeelden het volgende te zien was:
Ik zag dat de voordeuren met geweld open werden gebroken. Dit zag ik omdat ik de deuren heen en weer zag gaan. Ik zag dat ze uiteindelijk de linker deur hadden open gekregen. Ik zag één persoon in de winkel.
Ik zag dat de persoon in de winkel, de kleding die er lag en hing, in vuilniszakken en vierkante shoppers stopte. Ik mis de volgende kleding stukken:
2 x Lacoste pet RK4709 kleur blauw, 1 x Lacoste pet RK4709 kleur zwart, 2 x Zwarte Lacoste jassen BH1531, 4 x Dstrezzed polo, 2 x Lacoste blauwe trui SH2167 met grijs logo, 2 x Lacoste effen blauwe trui AH2193, 3 x Lacoste groene trui SH2167 met grijs logo, 1 x Lacoste trui SH0605 166 donkerblauw met groen Lacoste logo, 4 x Hattric broek blauw,
6 x Hattric broek licht, 3 x Lacoste polo PH5522 donkerblauw.
Inmiddels blijkt, na het uitgebreid zien van de camera beelden dat deze persoon in de winkel richting de kassa liep en deze van de balie gooide. Ik zag dat hij een greep in de kassa deed. In de kassa zat toen ongeveer nog driehonderd euro. Dit bestond uit papiergeld.
Ik zag vervolgens dat de persoon op de camera naar buiten liep met tassen en kleding in zijn armen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2021, opgenomen op pagina 227 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :
Kasgeld start 300,- euro minus 11,40 euro wat er nu nog aan kleingeld in zat. 288,60
euro ontbreekt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2021, opgenomen op pagina 171 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 4] :
Wij kregen omstreeks 05:15 uur een opdracht van het Operationeel Centrum (OC) om te gaan naar het adres [straatnaam] te Meppel. Ik, [naam 4] , hoorde het OC zeggen dat zij waren gebeld door de eigenaar van kledingwinkel [benadeelde partij] en dat de eigenaar via de camerabeelden kon zien dat er op dat moment een heterdaad inbraak plaatsvond in zijn winkel.
Ik reed naar de genoemde locatie en zag dat beide voordeuren van de winkel open stonden. Ik zag dat er een steen voor de voordeur lag. Ik zag dat de ruit van de voordeur compleet was gebarsten. Ik hoorde een luid optisch alarm af gaan.
Ik zag dat eigenaar [naam 2] door zijn winkel liep en constateerde dat er veel kledingstukken weg waren van het merk Lacoste. Ik hoorde eigenaar [naam 2] zeggen dat hij iets verdacht vond. Hij vertelde dat hij drie personen in de winkel had gehad op 11 maart 2021 aan het einde van de middag. Hij vertelde dat er twee personen in de winkel mochten en één persoon buiten moest wachten in verband met de corona maatregelen. Ik hoorde [naam 2] zeggen dat de twee personen in de winkel specifiek hadden gevraagd naar de Lacoste collectie.
Ik hoorde van collega [naam 5] dat hij twee personen had zien lopen op de [straatnaam] richting station Meppel. Ik vroeg aan [naam 2] of hij de beelden wilde laten zien van de personen die op 11 maart 2021 in de winkel waren geweest. Hij liet mij deze beelden zien. Ik hoorde op dat moment via de portofoon dat collega [naam 5] zicht had op twee personen van wie één met een witte jas met groot zwart vlak. Ik bekeek de beelden van 11 maart 2021 en zag op deze beelden twee personen die ik als volgt kan omschrijven:
Persoon 1:
-Man.
-Vermoedelijk getint.
-Witte jas met groot zwart vlak op de onderste helft.
-Trainingsbroek waarvan onderste helft groen en bovenste helft grijs.
Ik zag dat de jas van persoon 1 overeen kwam met de beschrijving van collega [naam 5] .
Ik hoorde, op het moment dat ik de winkel verliet, dat collega [naam 5] een achtervolging te voet had met twee personen van wie één met genoemde jas. Ik hoorde [naam 5] zeggen dat hij in de directe omgeving van deze twee personen een tas had aangetroffen met daarin Lacoste truien.
Ik kwam na ongeveer één minuut ter plaatse op de locatie [straatnaam] . Ik hoorde van collega [naam 5] dat hij de personen voor het laatst had gezien rondom het adres [straatnaam] .
Ik hoorde collega [naam 6] zeggen dat de hond van de hondengeleider een geurspoor had gevonden bij een grijze deur aan de linkerzijde van het pand. Ik liep met collega [naam 6] naar deze deur en zag dat deze gesloten was. Ik liep vervolgens naar een deur aan het einde van deze steeg en zag daarbij de nummers 3 en 3A staan. Ik voelde aan de deurknop en trok hier lichtjes aan. Ik kon de deur zeer gemakkelijk openen. Ik kwam in een soort centrale hal
waarbij ik aan het einde rechtsaf ging. Ik zag links een gang en direct rechts om de hoek een trap naar de bovenverdieping. Ik zag direct voor de trap een persoon staan. Deze persoon bleek later te zijn [verdachte] , geboren op 12-09-2001. Ik herkende [verdachte] voor 100% als de persoon die ik gezien had op de beelden van de [benadeelde partij] op 11 maart 2021.
Ik zag nog een persoon staan bij deze verdachte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2021, opgenomen op pagina 182 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 5] :
Ik zag links van mij op de stoep twee jongens gezamenlijk in de richting van het
treinstation lopen. Ik zag dat een van deze jongens een gewatteerde jas droeg. De
jongen met de gewatteerde jas bleek later de genoemde [medeverdachte] te zijn.
Ik zag dat de andere jongen een jas droeg met een witte bovenzijde en een donkere onderzijde en dat hij een donker petje op zijn hoofd had. Deze jongen bleek later de
genoemde [verdachte] te zijn.
Ik keerde hierop mijn voertuig en reed door een opening in de haag bestemd voor de
oprit van perceel [straatnaam] te Meppel.
Ik zag hierop links van mij, midden op de stoep net achter de haag, een Jumbo tas liggen met daaruit een ogenschijnlijk nieuwe trui van het merk Lacoste.
Op genoemde datum [12 maart 2021] omstreeks 06:04 uur, stond ik ter hoogte van perceel [straatnaam] 15 te Meppel. Ik zag op ongeveer 80 meter voor mij, plotseling de genoemde [medeverdachte] en [verdachte] rennen. Ik zag dat zij van mij af renden over de [straatnaam] in de richting van Schouwburg Ogterop. Ik zag dat ter hoogte van perceel [straatnaam] een blauwe auto geparkeerd stond. Ik zag dat de genoemde [medeverdachte] en [verdachte] achter deze auto een steeg in renden.
Vervolgens zijn collega s uit Meppel het perceel [straatnaam] te Meppel binnengegaan en hebben hier de genoemde [medeverdachte] en [verdachte] aangehouden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2021, opgenomen op pagina 231 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 7] :
Op woensdag 17 maart 2021 kwam de heer [naam 2] aan het politiebureau te Meppel. Hier lagen gestolen goederen (kledingstukken). De heer [naam 2] herkende de kleding als zijnde dat deze uit zijn winkel kwam. Hij gaf aan de alarm labels die op de gestolen goederen zaten, te herkennen. De alarm labels plaatsen zij namelijk altijd bij truien in de nek. Bij de gestolen goederen zitten de alarm labels in de nek. Ook herkende de heer [naam 2] de prijssticker op het prijskaartje. Bij de [benadeelde partij] plaatsen zij deze er zelf op. Deze prijssticker wordt er met zwarte inkt opgedrukt.
De heer [naam 2] herkende alle goederen die wij hem toonden, als zijnde kleding uit zijn winkel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2021 te Meppel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een hoeveelheid kleding van het merk Lacoste en een geldbedrag van 288,60 euro, die/dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij] , gevestigd aan de [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om die kleding en dat geldbedrag zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport van 21 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte met (een) ander(en) heeft ingebroken in kledingwinkel [benadeelde partij] in Meppel.
Het betreft een zeer brutale inbraak die aanzienlijke schade heeft veroorzaakt voor de eigenaar. Hij ondervindt grote hinder van dit feit en door de nasleep ervan. Zowel de contacten met de politie als de inspanningen die de eigenaar zich moet getroosten om de schade vergoed te krijgen, kosten veel energie en tijd. Verder is het een uiterst ergerlijk feit.
Het betreft dan ook een ernstig feit dat naar het oordeel van de rechtbank moet worden afgedaan met gevangenisstraf. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Mede gelet op het strafblad van verdachte waaruit naar voren komt dat verdachte eerder voor inbraken tot gevangenisstraf is veroordeeld, acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte voor dit feit een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 4 maanden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 3 maart 2020 is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 juni 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

15.265065-19:
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 3 maart 2020 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. J.G. de Bock en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2021.
Mrs. De Bock en Van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pagina 37 e.v. van het dossier