ECLI:NL:RBNNE:2021:2890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
177015
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontkenning van het vaderschap en bewijslevering via DNA-onderzoek

In deze zaak heeft verzoekster de rechtbank verzocht om gegrondverklaring van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [X]. De verzoekster, geboren op [geboortedag] 1969, is het kind van [Y] en [X], die in 1973 zijn gescheiden. In 1980 is [Y] hertrouwd met [Z], en de geslachtsnaam van verzoekster is later gewijzigd. Tijdens de zitting op 9 april 2021 was [X] niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft kennisgenomen van een e-mail van [X] aan verzoekster, waarin hij zijn medewerking aan de ontkenning van het vaderschap aanbiedt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens artikel 1:200 lid 6 BW het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door het kind binnen drie jaren na bekendheid met het feit dat de man vermoedelijk niet de biologische vader is, moet worden ingediend. De rechtbank oordeelt dat verzoekster ten tijde van haar verzoek hoogstens vier maanden op de hoogte was van het feit dat [X] niet haar biologische vader is, en acht haar ontvankelijk in het verzoek.

De rechtbank benadrukt dat de ontkenning van het vaderschap een rechtsgevolg is dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. De rechtbank heeft behoefte aan bewijs, aangezien het enkele feit dat [X] en [Y] aangeven dat [X] niet de verwekker is, onvoldoende is. Verzoekster wordt in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren, bijvoorbeeld door middel van een rechtsgeldige verwantschapstest. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan voor de duur van vier maanden, in afwachting van de resultaten van de bewijsopdracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/177015 / FA RK 21-77
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 2 juni 2021
inzake
[voornamen 1] [Z],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen verzoekster,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[voornaam] [X],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen [X] ,
niet in rechte verschenen,
belanghebbende
[voornamen 2] [Y],
wonende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen [Y] ,
in persoon verschenen.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift heeft verzoekster de rechtbank verzocht om gegrondverklaring van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [X] over haar.
1.2.
[X] heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3.
Ter zitting van 9 april 2021 is de zaak behandeld in aanwezigheid van verzoekster, haar advocaat en [Y] . [X] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een uitdraai van een e-mailbericht van 2 februari 2021 met als afzender vermeld Leen ( [X] ), gericht aan Renate (verzoekster).

2.Motivering

2.1.
Verzoekster is geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] tijdens het huwelijk tussen [Y] en [X] . [Y] en [X] zijn in 1973 gescheiden. In 1980 is [Y] gehuwd met de heer [Z] . De geslachtsnaam van verzoekster is bij latere vermelding op haar geboorteakte op [datum] 1985 gewijzigd in [Z] .
2.2.
In een e-mailbericht van 2 februari 2021 gericht aan verzoekster met als afzender ' [naam] ' ( [X] ), staat onder meer dat het spijtig is dat verzoekster nu pas weet dat hij niet haar vader is en dat hij zijn volledige medewerking geeft voor het ontbinden (de rechtbank begrijpt: de ontkenning van het vaderschap).

3.Beoordeling

3.1.
In artikel 1:200 lid 6 BW is bepaald dat het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door het kind bij de rechtbank wordt ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is.
3.2.
Op basis van het gestelde in het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het aannemelijk dat verzoekster ten tijde van het indienen van haar verzoek hoogstens vier maanden op de hoogte was van het feit dat [X] niet haar biologische vader is. De rechtbank acht haar daarom ontvankelijk in haar verzoek.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat het bij ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. Het enkele feit dat zowel door [X] als [Y] aangeven dat [X] niet de verwekker is van verzoekster, is daarom onvoldoende om dit aan te nemen, nog daargelaten dat de rechtbank niet kan nagaan of het e-mailbericht daadwerkelijk afkomstig is van [X] . De rechtbank heeft daarom behoefte aan bewijs, te meer nu [X] en [Y] gehuwd waren en nadien (nog) een kind hebben gekregen. Omdat op verzoekster de bewijslast rust van haar stelling dat [X] niet haar biologische vader is, zal de rechtbank haar in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van die stelling door alle middelen rechtens. Dit bewijs kan bijvoorbeeld geleverd worden door middel van een rechtsgeldige verwantschapstest van een ter zake gecertificeerd instituut, zoals Verilabs, betreffende een onderzoek naar het DNA-materiaal van haar en [X] om vast te stellen of [X] haar biologische vader is en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid.
3.4.
De rechtbank zal in afwachting van de resultaten van die bewijsopdracht iedere verdere beslissing op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap aanhouden voor de duur van vier maanden.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt verzoekster in de gelegenheid om binnen vier maanden na deze beschikking bewijs te leveren van de stelling dat [X] niet haar biologische vader is door alle middelen rechtens, waaronder een rechtsgeldige verwantschapstest van een ter zake gecertificeerd instituut, zoals Verilabs;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [X] aan, tot de pro forma datum van
4 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. A. de Jong, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 2 juni 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 679