ECLI:NL:RBNNE:2021:289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
18/169482-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van masseur wegens gebrek aan bewijs voor ontuchtige handelingen tijdens massagebehandelingen

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 58-jarige masseur, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een van zijn cliënten. De tenlastelegging betrof het vastpakken van de borsten van de aangeefster tijdens massagebehandelingen in de periode van februari 2013 tot en met september 2013. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de vraag of de aanrakingen als ontuchtige handelingen kunnen worden gekwalificeerd, wat inhoudt dat het moet gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met sociaal-ethische normen. De rechtbank concludeert dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de aanrakingen van de borsten niet onderdeel waren van de massagebehandeling. De rechtbank heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat de moeder van de aangeefster bij de eerste behandelingen aanwezig was en geen opmerkingen heeft gemaakt over de handelingen van de verdachte. De rechtbank oordeelt dat de subjectieve beleving van de aangeefster en haar moeder niet voldoende is om te concluderen dat er sprake was van ontuchtige handelingen. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit.

Daarnaast heeft de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat het ten laste gelegde niet bewezen is verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen en dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/169482-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats],
die woont op het adres [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2012 tot en met september 2013 te Gorredijk, gemeente Opsterland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), immers heeft hij tijdens een massage onverhoeds met een of meer handen de borsten van die [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks van oktober 2012 tot en met september 2013 te Gorredijk, gemeente Opsterland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij tijdens een massage onverhoeds met een of meer handen de borsten van die [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgehouden;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, omdat deze wordt ondersteund door de verklaringen van de moeder en oom van aangeefster, en de door aangeefster geschreven brief van 9 maart 2015. Zowel aangeefster als haar moeder verklaren dat verdachte tijdens de behandeling van aangeefster bewegingen heeft gemaakt met haar borsten hetgeen ongebruikelijk is tijdens een massage. Daarbij heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat het een jong en kwetsbaar meisje betrof dat schaars gekleed was en dat het aanraken van haar borsten voorafgaand aan de behandeling niet is besproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier volgt niet dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangeefster, verdachte heeft haar enkel therapeutisch aangeraakt. De moeder van aangeefster was tijdens de behandeling aanwezig en verdachte is altijd open en transparant geweest over zijn werkwijze. Van seksuele intenties is nimmer sprake geweest. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat bij het aannemen van een onverhoeds karakter van de handelingen, sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Het aanraken vond immers plaats in het kader van de behandeling die aangeefster bij verdachte onderging. Dit maakt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is masseur en geeft massagebehandelingen in zijn praktijk aan huis. In de periode van februari 2013 tot en met september 2013 heeft aangeefster meerdere behandelingen bij verdachte ondergaan. Verdachte wordt verweten dat hij tijdens deze behandelingen de borsten van aangeefster heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden.
De rechtbank dient te beoordelen of de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden en zo ja, of de bewezen handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen. Bij ontuchtig handelen in de zin van de ten laste gelegde wetsbepalingen dient het in beginsel te gaan om handelingen van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, onder meer van de aard van de handeling, de betrokken lichaamsdelen, de context waarbinnen de handeling plaatsvindt en de verhouding tussen de betrokkenen. Het enkele feit dat degene die de handeling heeft ondergaan dat als ongewenst heeft ervaren, is onvoldoende. De subjectieve bedoeling van de dader is evenmin doorslaggevend. Of gedragingen geacht kunnen worden een seksuele strekking te hebben, staat derhalve tot op zekere hoogte los van de subjectieve beleving van de betrokkenen.
De rechtbank overweegt het volgende. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tijdens de behandelingen haar borsten vastpakte en draaiende bewegingen met haar borsten heeft gemaakt zodat het losser kwam. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij een aantal keren mee is geweest naar een behandeling en dat verdachte de borsten van aangeefster aan- raakte en met zijn handen haar borsten rond draaide. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in het kader van de behandeling van aangeefster met zijn vingers de zij- en onderkant van haar borsten heeft gemasseerd om het onderliggende weefsel en de onderliggende spieren te kunnen bereiken. Als gevolg hiervan heeft hij de borsten van aangeefster aangeraakt, aldus verdachte. De rechtbank overweegt dat zijn verklaring op dat punt in overeenstemming is met de verklaring van aangeefster en haar moeder die bij de eerste behandelsessies aanwezig is geweest. Dat er verdergaande handelingen dan door verdachte zijn erkend hebben plaatsgevonden vindt de rechtbank onvoldoende overtuigend uit het dossier naar voren komen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze aanrakingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen hetgeen neerkomt op de vraag of het handelingen betreft van seksuele aard die in strijd zijn met een sociaal-ethische norm, zoals hiervoor is weergegeven.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en de behandeling ter zitting is gebleken dat de aanrakingen steeds plaatsvonden tijdens een massage waardoor de handelingen in die context moeten worden beoordeeld. Aangeefster heeft immers een afspraak gemaakt bij verdachte en zodoende is zij bij verdachte terechtgekomen voor een behandeling. Er was op dat moment enkel sprake van een professionele relatie: verdachte was masseur en aangeefster was zijn cliënt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de vaststelling dat het masseren van de zij- en onderkant van de borsten geen onderdeel was van de door verdachte uitgevoerde behandeling. Daarmee is van handelingen van seksuele aard geen sprake geweest. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat van seksuele intenties aan de zijde van verdachte ook overigens niet is gebleken. De rechtbank merkt hierbij in het bijzonder nog op dat de moeder van aangeefster de eerste paar keer aanwezig is geweest bij de behandelsessies van aangeefster en op dat moment geen opmerkingen heeft gemaakt over de handelingen van verdachte. Dat zowel aangeefster als haar moeder een ongemakkelijk gevoel hadden bij de handelswijze van verdachte volgt zonder meer uit het dossier, maar ziet op de subjectieve beleving van betrokkenen en kan in deze context niet tot een ander oordeel leiden. Het voorgaande maakt dat het plegen van ontuchtige handelingen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 25,20 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen en deze te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen gelet op de door hem primair bepleite vrijspraak en subsidiair bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vordering benadeelde partij
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2021.
Mr. H.G. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.