ECLI:NL:RBNNE:2021:2888

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
18-085059-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving, vernieling en poging tot zware mishandeling

Op 12 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving, vernieling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 maart 2021 in Doezum, gemeente Westerkwartier, met zijn auto opzettelijk de auto van de slachtoffers heeft aangereden, waarbij hij hen in gevaar heeft gebracht. De verdachte heeft de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hardhandig uit de auto getrokken en hen vervolgens meegenomen naar een onbekende bestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met bijzondere voorwaarden, en een maximale taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 2.750,- aan immateriële schade moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-085059-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-263554-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Doezum, gemeente Westerkwartier, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat
opzet meermalen, althans eenmaal, de door hem, verdachte, bestuurde auto tegen
de voor hem, verdachte, rijdende auto, met daarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
heeft aangereden en/of gebotst en/of gestuurd, en/of/waardoor de auto met daarin
die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tegen een boom is aangereden, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Doezum, gemeente Westerkwartier, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, de door hem, verdachte,
bestuurde auto tegen de voor hem, verdachte, rijdende auto, met daarin die
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft aangereden en/of gebotst en/of gestuurd,
en/of/waardoor de auto met daarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tegen een boom
is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Doezum, gemeente Westerkwartier, althans in
Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 2] hardhandig uit een auto te trekken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2]
in zijn, verdachtes, auto te zetten, en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden
toe te voegen: "Nu meekomen, nu meekomen [slachtoffer 2] , meekomen nu", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) met zijn, verdachtes, auto weg te rijden in/met een voor die [slachtoffer 2]
onbekende richting/bestemming, en/of
- die [slachtoffer 2] heeft geplaatst in en/of meegenomen naar (een) voor die [slachtoffer 2]
onbekende bestemming(en);
3.
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Doezum, gemeente Westerkwartier, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans eenmaal, met kracht met een metalen buis, althans met een
hard voorwerp, op het hoofd, althans op het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Doezum, gemeente Westerkwartier, althans in
Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door met kracht met een
metalen buis, althans met een hard voorwerp, op het hoofd, althans op het lichaam,
van die [slachtoffer 1] te slaan en/of die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen;
4.
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Doezum, gemeente Westerkwartier, althans in
Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (VW Golf) en/of een (achter)ruit
van die auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wist niet dat [slachtoffer 2] in de auto van [slachtoffer 1] zat waardoor verdachte niet de intentie kan hebben gehad om haar iets aan te doen of schade te berokkenen. Daarnaast bestond geen aanmerkelijke kans dat verdachte iemand zou aanrijden waardoor deze persoon zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, gelet op het soort weg waar op klaarlichte dag met goed zicht werd gereden, zonder de maximumsnelheid op grove wijze te overschrijden terwijl verdachte en aangever [slachtoffer 1] de weg goed kenden.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de aanmerkelijke kans aanwezig was dat een verkeersongeval met dodelijke afloop dan wel zwaar lichamelijk letsel zou plaatsvinden, dan stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte deze kans ten tijde van de gedraging niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte aangeefster tegen haar wil heeft meegenomen en/of vastgehouden, gelet op haar houding en gedrag na het verkeersongeval.
Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde heeft verdachte ontkend dat hij aangever met een metalen buis dan wel met een ander voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft aangever wel met zijn vuist drie keer in zijn gezicht geslagen. De lezing van verdachte wordt bevestigd door getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Afgezien van het feit dat verdachte heeft ontkend aangever met een voorwerp te hebben geslagen, kan uit het dossier worden afgeleid dat voorafgaand aan de vechtpartij tussen verdachte en aangever, de achterruit van de auto van aangever (door verdachte) is ingeslagen met een bandenlepel. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een bandenlepel ongeschikt is om iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Tot slot volgt uit het dossier niet hoe en wanneer het letsel van aangever is ontstaan. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 28 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 26 maart 2021 met mijn auto, een Mercedes, tegen de auto van [slachtoffer 1] ben gereden. Ik was heel boos. Ik wilde [slachtoffer 1] insluiten om met hem te praten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2021, opgenomen op pagina 111 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R021027-Derbi d.d. 18 mei 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben eigenaar van een rode VW Golf. Vanmiddag 26 maart 2021 ben ik ingestapt en ben ik samen met [slachtoffer 2] weggereden naar de Eesterweg in Doezum, binnen de gemeente Westerkwartier. [slachtoffer 2] belde ondertussen de politie. Toen we wegreden, zag ik dat [verdachte] achter ons aan kwam rijden. Ik schat dat ik rond de 70 kilometer per uur reed op de Eesterweg. Ik voelde en zag dat [verdachte] met zijn Mercedes opzettelijk tegen de achterzijde van mijn rode Golf aanreed en mij van de weg af probeerde te duwen. Dit deed hij meerdere keren. Ik schat dat hij 3 à 4 keer tegen de achterzijde van mijn auto aanreed en mij van de weg af probeerde te duwen. Bij de laatste keer raakte ik de macht over mijn auto kwijt. Ik schoot in de rechterberm, knalde tegen een paal en vervolgens tegen een boom.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 maart 2021, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Ik zag dat [verdachte] weer achter mij aanreed. Ik heb op dat moment mijn vader gebeld en hem verteld wat er was gebeurd en dat ik niet wist wat ik moest doen. Er volgde een harde klap en ik zag en voelde dat de airbags uitklapten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 maart 2021, opgenomen op pagina 153 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] (V: verbalisant en A: [slachtoffer 2] ):
V: Wij hebben de melding opgevraagd en het bleek dat jij behoorlijk in paniek was.
A: Ik weet nog dat ik heb gezegd dat [verdachte] achter ons aanzat.
V: Je zou vervolgens hebben gezegd, we worden gebeukt. Wat kun je daarover verklaren?
A: Ja, ik weet nog dat ik achter mij, alsof er gebeukt werd zeg maar. Ik was op dat moment aan het bellen met de politie.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2021, opgenomen op pagina 108 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 5 april 2021 beluisterde ik, verbalisant, de door de meldkamer Noord-Nederland
verstrekte audio-opname van het 112 gesprek met betrekking tot het geweldsincident in
Doezum op 26 maart 2021. Uit de afgelegde verklaringen blijkt dat de vrouw
[slachtoffer 2] is. Zij heeft met haar mobiele telefoon contact met de meldkamer. De man die bij haar is, is [slachtoffer 1] . Het gesprek heb ik letterlijk uitgewerkt.
MK = Centralist Meldkamer Noord-Nederland.
[slachtoffer 2] = [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1] = [slachtoffer 1] .
O = Opmerking verbalisant.
[slachtoffer 2] Mijn ex zit alles te slopen hier. (…)
[slachtoffer 2] In Doezum. We zijn nu op de Renkemastraat, maar we rijden nu zeg maar, hij rijdt
achter ons aan.
MK: Renkemastraat in Doezum rijdt u, oké.
[slachtoffer 2] Ja, maar we rijden nu de ... we rijden nu eh ... Hij beukt op ons in. Kom alsjeblieft, kom alsjeblieft…
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 maart 2021, opgenomen op pagina 185 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Vrijdag 26 maart 2021 om 16.20 uur belde hij (de rechtbank begrijpt: aangever
[slachtoffer 1] ) mij. Hij zei: ‘ [verdachte] achtervolgt me en wil me van de weg afrijden.’ Ik hoorde allemaal geschreeuw en een paar keer een doffe klap. Later een hardere klap.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal FO verkeer d.d. 1 juni 2021, als los document gevoegd, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Bij het ongeval op 26 maart 2021 bleken, na onderzoek, de volgende voertuigen te zijn betrokken.
Voertuig 1, personenauto, Mercedes-Benz, hierna Mercedes genoemd.
Voertuig 2, personenauto, Volkswagen, type Golf, kleur rood, hierna VW genoemd.

Omschrijving wegsituatie

De ongevalslocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht weggedeelte van de Eesterweg. De weg bestond ter plaatse uit één rijbaan met een breedte van ongeveer 3,8 meter. De rijbaan was niet voorzien van wegbelijning en was bestemd voor verkeer in beide richtingen. Zowel links- als rechts van die rijbaan lag een berm waarin bomen stonden. Naast beide bermen was een smalle sloot gelegen. Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 60 km/h.
Voertuig 1
Merk: Mercedes-Benz
Wij, verbalisanten, zagen op/aan het voertuig recente schade. Deze schade bestond uit;
- Diverse krassen en veegsporen op rechter helft voorbumper waarin rode lakafwrijving zichtbaar zijn,
- Beschadigde kentekenplaathouder aan voorzijde,
- Diverse krassen, veegsporen en deukjes in voorste kentekenplaat, tevens rode
lakafwrijving aanwezig,
Rode lakafwrijving op rand linker voorspatscherm ter hoogte van voorwiel,
Diverse kras- en veegsporen op sierdop van linker voorwiel waarin rode lakafwrijving
aanwezig zijn.
Voertuig 2
Merk: Volkswagen
Type: Golf
Kleur: rood
Als gevolg van de botsing met de lichtmast en de boom was het voertuig aan de voorzijde
fors beschadigd. Deze schade bestond onder meer uit;
- Gedeformeerde en ontzette motorkap,
- Beschadigde voorruit,
- Gedeformeerde voorspatschermen,
- Beschadigde voorbumper,
- Beide koplampunits beschadigd.
Op de achterzijde van het voertuig zagen wij, verbalisanten, de volgende recente schade,
- Gehele breedte achterbumper voorzien van recente kras/schuifschade en veegsporen.
- In de schade op de achterbumper zagen wij een ronde afdruk.
Gelet op de schade aan beide voertuigen bevonden de lengte-assen van de beide voertuigen zich op het moment van botsen in het verlengde van elkaar en is het onderling snelheidsverschil niet hoog geweest.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 maart 2021 met zijn auto tegen de auto van aangever [slachtoffer 1] is gereden doordat aangever [slachtoffer 1] meerdere malen heeft geremd. De rechtbank stelt vast dat de lezing van verdachte niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat hij voelde en zag dat verdachte 3 of 4 keer tegen de achterzijde van zijn auto reed. Aangeefster [slachtoffer 2] zat op het moment van de achtervolging en de aanrijding bij [slachtoffer 1] in de auto. Zij heeft verklaard dat het leek ‘alsof er gebeukt werd’. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door de uitgewerkte 112-melding en de getuigenverklaring van de vader van aangever [slachtoffer 1] . Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onaannemelijk dat aangever [slachtoffer 1] om wat door reden dan ook op enig moment heeft geremd en dat de aanrijding daardoor is veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door meerdere malen tegen de auto van aangever [slachtoffer 1] te rijden zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een dodelijk verkeersongeval zou veroorzaken.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op de Eesterweg waar de toegestane maximum snelheid 60 kilometer per uur bedraagt. Het gaat om een zeer smalle weg met een sloot en bomen langs de zijkanten. Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij 60 kilometer per uur heeft gereden, heeft hij ter zitting naar voren gebracht dat hij minder hard heeft gereden. De rechtbank volgt de lezing van verdachte niet nu aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op de Eesterweg ongeveer 70 kilometer per uur reed en aangeefster [slachtoffer 2] tegen haar moeder heeft verklaard dat het een wild ritje was en dat het hard ging. De rechtbank stelt vast dat verdachte vlak voor het ongeval ongeveer 70 kilometer per uur moet hebben gereden, ook omdat uit het proces-verbaal FO verkeer volgt dat het snelheidsverschil tussen de auto van verdachte en de auto van aangever [slachtoffer 1] niet groot is geweest. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de impact van de aanrijding groot is geweest: de auto van [slachtoffer 1] heeft blijkens de foto’s in het dossier door de botsing na de aanrijding aanzienlijke schade opgelopen.
Wanneer een automobilist op zo’n smalle weg met bomen met zodanig hoge snelheid van achteren wordt aangereden dat hij daardoor de macht over het stuur verliest, is naar het oordeel van de rechtbank de kans om tegen een boom te rijden met dodelijk letsel als gevolg aanmerkelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm dienen te worden aangemerkt als zijnde gericht op de dood van alle inzittenden van de auto van [slachtoffer 1] , en dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaard. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zowel [slachtoffer 1] als
[slachtoffer 2] . Of verdachte op het moment van de aanrijding wel of niet wist dat
[slachtoffer 2] bij [slachtoffer 1] in de auto zat, doet hier niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2021, opgenomen op pagina 146 van vernoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik was in de caravan bij het huis van de oma van [verdachte] in de [plaats 1] . (…) Ik was bang. Omdat je niet weet wat er is gebeurd, omdat ik een stukje van de film mis.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 maart 2021, opgenomen op pagina 153 van vernoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] (V: verbalisant en A: [slachtoffer 2] ):
Ik weet wel dat ik op 26 maart 2021 bij [slachtoffer 1] zat en ineens bij [verdachte] was. Ik had geen spullen, geen telefoon bij mij. Ik kon geen mensen informeren.
Ik heb twee jaar een relatie met [verdachte] gehad. Zijn gedrag veranderde. Hij werd steeds bozer.
V: Je verklaarde eerder dat er wel eens geweld in de relatie voorkwam.
A: Dat is denk ik een half jaar geleden echt begonnen. Dat hij echt agressief werd. Het was meer omdat hij dominant is, hij is heel jaloers. Hij kan het niet hebben als ik met anderen weg ben, gewoon als vrienden. (…) Ondanks dat het uit was, wil hij toch controle hebben over mij. Als hij dat stukje kwijt raakt, raakt hij in paniek en wordt hij boos.
V: Wat deed hij fysiek bij jou?
A: Slaan. Overal wel eigenlijk, behalve mijn gezicht. Hij sloeg mij één keer in de maand.
V: Je verklaarde in februari was het wel uit, maar nog wel met elkaar omgingen.
A: In principe wilde ik hem wel weer terug. Hij bleef in hetzelfde patroon, toen heb ik definitief een punt achter gezet.
V: Ben je vrijwillig in de auto (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) gestapt?
A: Dat lijkt me niet. Ik ben bang voor [verdachte] . (…) Ik was zo in de war.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 26 maart 2021, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
(…) [verdachte] trok [slachtoffer 2] vervolgens uit mijn auto vanaf de passagierszijde. Daarna is hij met haar weggereden in de richting van Gerkesklooster in zijn grijze Mercedes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 maart 2021, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Ik ben een aantal keren aan de achterzijde van mijn auto door [verdachte] geramd. Daardoor raakte ik naast de weg en volgde de botsing. Ik zag dat [verdachte] naar mijn auto liep en het portier aan bestuurderszijde opende. Ik heb een driedeurs auto. Daarna zag ik dat [verdachte] [slachtoffer 2] bij haar arm of armen vasthield en naar zijn auto bracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2021, opgenomen op pagina 108 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 5 april 2021 beluisterde ik de door de meldkamer Noord-Nederland verstrekte audio-opname van het 112 gesprek met betrekking tot het geweldsincident in Doezum op vrijdag 26 maart 2021. Uit de afgelegde verklaringen blijkt dat de vrouw [slachtoffer 2] is. Zij heeft met haar mobiele telefoon contact met de meldkamer. De man die bij haar is, is [slachtoffer 1] . Daarnaast hoor ik de stem van de centralist van de meldkamer en een stem van een man, waarvan ik vermoed dat dit [verdachte] is. Het gesprek heb ik letterlijk uitgewerkt.
MK = Centralist Meldkamer Noord-Nederland.
R = [slachtoffer 2] .
W = [slachtoffer 1] .
N: Vermoedelijk [verdachte]
O = Opmerking verbalisant.
(...)
O: Ik hoor een mannenstem afkomstig van buiten de auto (opname minuut: 01.10).
N: Nu Meekomen. Meekomen [slachtoffer 2] . Nu meekomen ... auto ...
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster [slachtoffer 2] niet tegen haar wil met hem is meegegaan in zijn auto. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] volgt dat verdachte direct na het door hem veroorzaakte ongeval aangeefster [slachtoffer 2] hardhandig uit de auto van [slachtoffer 1] heeft getrokken en haar aan haar arm heeft meegenomen naar zijn auto. Uit de ter terechtzitting afgespeelde en in het dossier uitgewerkte 112 melding leidt de rechtbank af dat verdachte vrijwel direct na de aanrijding naast de auto van aangever heeft gestaan en heeft geroepen: ‘Nu meekomen. Meekomen [slachtoffer 2] . Nu meekomen’. Aangeefster heeft verklaard dat ze na het ongeval erg in de war was en niet goed heeft meegekregen wat er gebeurde. Ook heeft ze verklaard dat ze tijdens haar relatie met verdachte meermalen door hem is geslagen en dat ze bang voor hem is. Zij is erg bang geweest tijdens de achtervolging en had tijdens de rit ineengedoken achterin gezeten om te voorkomen dat verdachte haar in de auto van aangever zou zien zitten. Ook heeft zij 112 gebeld. Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen en omstandigheden acht de rechtbank verdachtes lezing dat aangeefster vrijwillig met hem is meegegaan ongeloofwaardig en is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster opzettelijk wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd door haar hardhandig uit de auto van [slachtoffer 1] te trekken en bij hem in de auto te zetten. Voorts heeft verdachte aangeefster van haar vrijheid beroofd gehouden door met zijn auto naar een voor aangeefster onbekende bestemming te rijden, te weten de caravan van zijn oma. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij in die caravan weer bij haar positieven is gekomen. Niet gebleken is dat zij vanaf dat moment nog langer tegen haar wil door verdachte is vastgehouden. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het derde gedachtenstreepje naast de verklaring van aangeefster onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 28 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op vrijdag 26 maart 2021 was ik heel boos en door emoties overmand.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2021, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Op 26 maart 2021 sloeg [verdachte] mij met de ijzeren staaf op mijn achterhoofd. Daardoor heb ik nu een wond op mijn achterhoofd, deze wond bloedt en ik heb pijn aan mijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 maart 2021, opgenomen op pagina 165 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Ik zag een blonde jongen en [verdachte] die stonden op elkaar in te slaan. Ik zag ook een zwarte staaf. Ik zag dat [verdachte] de blonde jongen daarmee sloeg. [verdachte] had toen al bloed boven zijn rechter oog en de blonde jongen had een bloedende wond op zijn achterhoofd. (…) Ik zag [verdachte] alleen maar slaan, die was helemaal blind zeg maar.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2021, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant
Ik, verbalisant, heb het verhaal van de buurman, [getuige 5] , kort aangehoord. Hij vertelde dat er ruzie was geweest tussen een bestuurder van een rode Golf en een grijze Mercedes. Hierbij zou de bestuurder van de rode Golf zijn geslagen met een zwarte stok.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de het slaan met een hard voorwerp tegen het hoofd, een vitaal onderdeel van het lichaam, terwijl verdachte op dat moment ontzettend kwaad was, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [slachtoffer 1] als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden toegebracht. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2021, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 1] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de achterruit van de auto van aangever [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 maart 2021 te Doezum, gemeente Westerkwartier, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet meermalen de door hem, verdachte, bestuurde auto tegen de voor hem, verdachte, rijdende auto met daarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangereden waardoor de auto met daarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen een boom is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 maart 2021 te Doezum, gemeente Westerkwartier, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 2] hardhandig uit een auto te trekken en vervolgens die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, auto te zetten, en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Nu meekomen, nu meekomen [slachtoffer 2] , meekomen nu", en
- vervolgens met zijn, verdachtes, auto weg te rijden met een voor die [slachtoffer 2] onbekende bestemming;
3. primair
hij op 26 maart 2021 te Doezum, gemeente Westerkwartier, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met kracht met een hard voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 26 maart 2021 te Doezum, gemeente Westerkwartier, opzettelijk en wederrechtelijk een achterruit van die auto toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag;
2. opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
3. primair poging tot zware mishandeling;
4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, voorbij aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 8 juni 2021 worden gekoppeld, met uitzondering van het locatieverbod en locatiegebod.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie het ad informandum gevoegde feit meegenomen. Daarnaast heeft de officier meegewogen dat verdachte een flink strafblad heeft opgebouwd. Hoewel door de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het opgestarte hulpverleningstraject zal worden doorkruist, ziet de officier van justitie gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten geen aanleiding om hier vanaf te wijken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ze de strafeis van de officier van justitie onbegrijpelijk vindt gelet op de schorsing van de voorlopige hechtenis en het advies van de reclassering van 8 juni 2021 waarin staat dat verdachte in geval van detentie zijn baan zal kwijtraken en de schuldregeling zal worden stopgezet. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de afspraken gehouden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke maar een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van reclassering van 8 juni 2021. Met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het gevaarscriterium.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 8 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank met instemming van de verdediging rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Op 26 maart 2021 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verschillende ernstige feiten omdat hij erg boos was dat aangever [slachtoffer 1] omging met verdachtes ex-vriendin, aangeefster [slachtoffer 2] . Die dag heeft verdachte de achterruit van de auto van [slachtoffer 1] vernield en heeft verdachte [slachtoffer 1] met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen.
Verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door op een smalle weg meerdere malen tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer 1] te rijden, waarin op dat moment ook [slachtoffer 2] zat, waardoor de auto van [slachtoffer 1] tegen een boom is gereden. Het is evident dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bijzonder angstige momenten moeten hebben doorgemaakt toen verdachte hen met zijn auto achtervolgde en daarna meerdere keren tegen hun auto aan reed. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Tot slot heeft verdachte direct na het ongeval [slachtoffer 2] wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door haar tegen haar wil uit de auto van [slachtoffer 1] te halen en mee te nemen naar zijn caravan. Wederrechtelijke vrijheidsberoving vormt een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en brengt angst en onzekerheid met zich mee.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte volgens zijn justitiële documentatie van 12 juni 2021 eerder onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte bevond zich ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd.
Uit het rapport van de reclassering van 8 juni 2021 volgt dat verdachte een 22-jarige man is met een belaste voorgeschiedenis. In zijn thuissituatie is sprake geweest van ernstig huiselijk geweld. Er zijn problemen op het gebied van emotieregulatie: verdachte heeft woede aanvallen en reageert impulsief als hij onrechtvaardigheid of onmacht ervaart. Dit uit zich veelal in agressie. De ten laste gelegde feiten komen voort uit relatieproblemen en de onmacht van verdachte om hier op een rustige en weloverwogen manier mee om te gaan. De eerder door Accare vastgestelde PTSS naar aanleiding van het huiselijk geweld vroeger heeft hierin waarschijnlijk een luxerende werking gehad.
In het kader van de huidige schorsing van voorlopige hechtenis is verdachte geplaatst bij begeleid wonen [instelling] . Hij werkt momenteel 32 uur per week in een autogarage in [plaats 2] . Dit is een belangrijke beschermende factor. Indien aan verdachte detentie wordt opgelegd zal hij zijn baan verliezen, waardoor het risico op omgang met het negatief sociaal netwerk wordt vergroot en daarmee ook de risico's op recidive en letselschade toenemen. Daarnaast stagneert de inmiddels getroffen schuldregeling waardoor de financiële problemen vergroot zullen worden. Verdachte stelt zich, aldus de reclassering, gemotiveerd op ten aanzien van hulpverlening in verplicht kader. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel een passende afdoening is. Gelet echter op de jonge leeftijd van verdachte, het hulptraject dat tijdens de schorsing is opgestart en het advies van de reclassering, zal de rechtbank in dit uitzonderlijke geval volstaan met het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal een forse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van verplicht reclasseringscontact, ambulante behandeling en verblijf in een instelling voor beschermd wonen. Daarbij zal verdachte zich onder elektronisch toezicht moeten laten stellen, waardoor hij feitelijk nog geruime tijd in zijn bewegingsvrijheid zal worden beperkt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld voor zijn problematiek en dat hij wordt begeleid door de reclassering, ter voorkoming van recidive in de toekomst. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte de schorsing van de voorlopige hechtenis een gemotiveerde en meewerkende houding heeft laten zien en niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest zou de positieve weg die verdachte is ingeslagen worden doorkruist en zal verdachte zijn werk, de hulpverlening en schuldenregeling verliezen, waardoor het risico op recidive alleen maar zal toenemen, hetgeen onwenselijk wordt geacht.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte heeft zich immers binnen zeer een korte tijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige geweldsdelicten. Daarnaast kampt verdachte met persoonlijke problematiek. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt ondersteund en begeleid door de reclassering zodat de kans op recidive omlaag wordt gebracht
Om uitdrukking te geven aan de ernst van de feiten zal de rechtbank naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf de maximale taakstraf van 240 uren aan verdachte opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 385,- ter vergoeding van materiële schade en € 2.750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast vordert de benadeelde partij reiskosten, ter hoogte van € 18,72. Ter zitting is deze post bijgesteld naar € 13,57.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.763,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit betreffen de posten ‘immateriële schade’ en ‘reiskosten’. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de schadepost ‘ziektekostenverzekeraar’ niet met stukken is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de schadepost ‘ziektekostenverzekeraar’ niet met stukken is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de medische gegevens kan worden afgeleid dat er op 10 juni 2021 bij [slachtoffer 1] een breuk van het sleutelbeen is geconstateerd, maar dat nergens uit blijkt dat dit in maart 2021 door verdachte is veroorzaakt. De psychische klachten zijn niet onderbouwd met stukken.
Ten aanzien van de reiskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [slachtoffer 1]
schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.750,- en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 3 primair bewezen verklaarde. Dit betreft de post "immateriële schade". Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2021.
Ten aanzien van de post "ziektekostenverzekeraar" beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen nu dit deel van de vordering niet met stukken is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij
tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, te weten de schadepost ‘reiskosten’, tot op heden begroot op € 13,57, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 12 februari 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met de proeftijd van 1 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 februari 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 juni 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1 primair, 2, 3 primair en 4 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 282, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 388 dagen

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering Leger des Heils op het adres [straatnaam] te Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de polikliniek Verslavingszorg Noord Nederland (Poli VNN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. dat de veroordeelde zolang het Openbaar Ministerie dit nodig acht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [instelling] , te Groningen. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18-085059-21, feit 1 primair en 3 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.750,-(zegge: tweeduizend zevenhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 13,57.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 2.750,- (zegge:
tweeduizend zevenhonderd vijftig euro, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021. Dit bedrag bestaat uit
€ 2.750,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 55 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-263554-20:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 12 februari 2021, te weten: een taakstraf van 20 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter,
mr. M.S. van der Kuijl en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2021.