In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 491 hennepplanten, diefstal van elektriciteit en het aanwezig hebben van 1,2 kilogram gedroogde henneptoppen. De hennepplanten werden aangetroffen in vrachtwagentrailers en aanhangwagens op het erf van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en eventuele financiële bewindvoering.
De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag van € 46.777,66 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van een rapport van 29 december 2018, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank dit bedrag zou vaststellen, en de verdediging heeft betoogd dat er geen eerdere oogst was en dat de kosten van de verdachte niet waren onderbouwd.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aangetroffen hennepkwekerijen en de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voordeel heeft genoten uit de opbrengsten van de hennepteelt en dat de draagkracht van de verdachte niet voldoende was om aan de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van het bedrag van € 46.777,66 opgelegd aan de verdachte, met de mogelijkheid van gijzeling indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.