ECLI:NL:RBNNE:2021:2860

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
18/014140-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak wegens gebrek aan bewijs van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 16 juni 2020 in Kollum ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met een minderjarige, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 1 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat het slachtoffer, [slachtoffer], in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde ten gevolge van alcohol- en druggebruik. De rechtbank overwoog dat het slachtoffer gedurende de avond in staat was om te communiceren, te bewegen en haar wil te uiten. Ondanks de invloed van alcohol en wiet, was er geen bewijs dat het slachtoffer niet in staat was om weerstand te bieden tegen de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer zich in een toestand bevond die de handelingen van de verdachte strafbaar maakte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. N.A. Vlietstra als voorzitter fungeerde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18/014140-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocate te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Kollum, gemeente Noardeast-Fryslân, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003), van wie hij, verdachte, wist dat deze (door alcohol en/of verdovende middelen) in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de (blote) borst(en) en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde en heeft een werkstraf voor de duur van 60 uren geëist. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangifte is betrouwbaar omdat aangeefster van het begin af aan consistent heeft verklaard over wat er is gebeurd en over de handelingen die verdachte heeft verricht. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring die verdachte bij de politie en tijdens de zitting heeft afgelegd en door de WhatsApp berichten die in het dossier zitten. Gelet daarop is er wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde feit. Aangeefster verkeerde in staat van verminderd bewustzijn of in lichamelijke onmacht en er is sprake geweest van het betasten van de borst, vagina en billen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat aangeefster onmachtig is geweest in de zin van het ten laste gelegde verkeren in een staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf als beschreven in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In artikel 247 Sr is strafbaar gesteld het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die bewusteloos, verminderd bij bewustzijn of lichamelijk onmachtig is, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Het is duidelijk dat er bij [slachtoffer] geen sprake is geweest van bewusteloosheid, of dat zij leed aan een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap.
De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of er bewijs is dat [slachtoffer] ten gevolge van overmatige alcoholinname en softdrugsgebruik verkeerde ‘in een staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht’.
Bij verminderd bewustzijn gaat het om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon die in die staat verkeert in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. Onder lichamelijke onmacht moet worden verstaan ‘een toestand van fysieke weerloosheid die zijn oorzaak vindt in een bij het slachtoffer zelf bestaand lichamelijk onvermogen tot handelen.’
Verdachte en aangeefster zijn de bewuste avond met nog twee klasgenoten in een loods, waar een bar in is gemaakt, samengekomen. Verdachte en aangeefster hebben daar met de anderen alcohol gedronken en ook wiet gebruikt, muziek geluisterd en gedanst. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster “leuk” vond en met haar wilde zoenen. Verdachte had de indruk had dat aangeefster hem ook “leuk” vond. Zijn vrienden zouden ook tegen hem hebben gezegd die avond dat aangeefster hem “leuk” zou vinden.
Verdachte ontkent niet dat hij aangeefster die avond heeft betast en ook niet dat hij op een gegeven moment doorhad dat aangeefster dat niet wilde, maar hij betwist dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] gedurende de hele avond van 16 juni 2020 met hem heeft gekletst, gedanst en dat ze met elkaar alcohol en wiet hebben genuttigd. Daarnaast stelt verdachte dat [slachtoffer] zelfstandig kon (trap-)lopen en aan het einde van de avond naar huis kon fietsen. Verdachte had niet de indruk dat [slachtoffer] niet meer kon reageren op zijn aanrakingen en heeft verklaard dat [slachtoffer] telkens in staat is geweest om haar wil te uiten en dat zij dat op bepaalde momenten ook heeft gedaan.
Tijdens het informatieve gesprek en in de aangifte verklaart [slachtoffer] gedetailleerd en consistent over de avond van 16 juni 2020 en de aanrakingen van verdachte. De rechtbank concludeert hieruit dat ondanks het feit dat [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en wiet, zij de aanrakingen van verdachte heeft waargenomen en dat zij ook nog gedetailleerde herinneringen daaraan heeft. [slachtoffer] verklaart dat ze tijdens de handelingen wat verstijfd was en niet veel durfde te bewegen en niets durfde te zeggen, omdat ze bang was dat ze moest overgeven of dat verdachte boos zou worden. Daarnaast verklaart [slachtoffer] dat op het moment dat verdachte met zijn hand in haar onderbroek wilde gaan, ze heel snel zijn hand heeft weggehaald en “nee” heeft gezegd. Bovendien is ze gedurende de avond meermalen van plek veranderd en kon ze zonder hulp (trap-)lopen en fietsen, ook volgens haar eigen verklaring.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat aangeefster verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht. Het dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten die kunnen leiden tot een ander oordeel over de toestand waarin [slachtoffer] zich bevond.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat aangeefster verkeerde in één van de in artikel 247 omschreven toestanden, dan wel leed aan één van de daar genoemde aandoeningen, zodanig dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen, kenbaar te maken of weerstand te bieden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Dijkstra en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2021.
mr. J.H.S. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.