ECLI:NL:RBNNE:2021:2857
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De officier van justitie had op 1 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 147.920,00 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de veroordeelde verplicht zou worden dit bedrag aan de staat te betalen. De behandeling van de vordering vond plaats op 15 juni 2021.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie verzocht om de vordering af te wijzen. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft primair verzocht om de vordering niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering op nihil te stellen. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat er in civiele procedures al een betalingsverplichting van de veroordeelde jegens het slachtoffer was vastgesteld en dat er een schadevergoedingsmaatregel was opgelegd in een andere zaak. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat toewijzing van de ontnemingsvordering niet opportuun was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G.W.G. Wijnands, en de rechters mr. A. Jongsma en mr. K.A. de Groot. De uitspraak werd ondersteund door griffier D.P. Postma-Westerhof. Mr. Jongsma was niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.