ECLI:NL:RBNNE:2021:2857

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
18/750063-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De officier van justitie had op 1 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 147.920,00 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de veroordeelde verplicht zou worden dit bedrag aan de staat te betalen. De behandeling van de vordering vond plaats op 15 juni 2021.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie verzocht om de vordering af te wijzen. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft primair verzocht om de vordering niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering op nihil te stellen. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat er in civiele procedures al een betalingsverplichting van de veroordeelde jegens het slachtoffer was vastgesteld en dat er een schadevergoedingsmaatregel was opgelegd in een andere zaak. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat toewijzing van de ontnemingsvordering niet opportuun was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G.W.G. Wijnands, en de rechters mr. A. Jongsma en mr. K.A. de Groot. De uitspraak werd ondersteund door griffier D.P. Postma-Westerhof. Mr. Jongsma was niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750063-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 29 juni 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 1 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 147.920,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/750063-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 15 juni 2021.
Tijdens de behandeling heeft de officier van justitie verzocht de vordering af te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering op nihil te stellen.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 29 juni 2021 in de zaak met parketnummer 18/750063-18 veroordeeld ter zake verduistering.
Aangezien in de civiele procedures de betalingsverplichting van veroordeelde jegens het slachtoffer is vastgesteld en bij vonnis van heden ter zake van dezelfde vordering een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, is toewijzing van de ontnemingsvordering naar het oordeel van de rechtbank niet opportuun.
De rechtbank zal gelet op de eis van de officier van justitie, de vordering afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juni 2021.
Mr. Jongsma is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.