ECLI:NL:RBNNE:2021:2854

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
175105
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met geschil over ouderschapsplan en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1999 zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting niet betwist. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en het ouderschapsplan, dat op 1 maart 2021 door partijen is ondertekend, als onderdeel van de beschikking opgenomen. Dit ouderschapsplan bevat afspraken over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van partijen, maar de kinderen hebben aangegeven het niet eens te zijn met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen zich niet veilig voelen bij de man en heeft aanbevolen dat er gesprekken plaatsvinden om de situatie te verbeteren.

Daarnaast is er een geschil ontstaan over de kinderalimentatie. De man heeft een bijdrage van € 368,- per maand voorgesteld, berekend met behulp van een rekentool van de Raad voor de Rechtsbijstand. De vrouw heeft betwist dat deze berekening voldoet aan de wettelijke maatstaven, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afspraken in het ouderschapsplan, die recent zijn gemaakt, moeten worden nageleefd. De man heeft ook verzocht om het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden, wat door de vrouw niet is betwist, en dit verzoek is toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/175105 / FA RK 20-1103
Beschikking d.d. 14 juli 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A. Schütz, gevestigd te Leeuwarden,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. F. Hofstra, gevestigd te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 25 september 2020;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
1.2.
Bij de stukken bevindt zich het ouderschapsplan.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten verschenen.
1.4.
De minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn, gelet op hun leeftijd, op 26 maart 2021 en 25 juni 2021, gehoord.
1.5.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een brief met een bijlage, ontvangen op 8 maart 2021, van de zijde van de man;
- een brief, ontvangen op 16 maart 2021, van de zijde van de vrouw;
- een brief, ontvangen op 18 maart 2021, van de zijde van de man;
- een brief met bijlagen, ontvangen op 22 juni 2021, van de zijde van de vrouw.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdag] 1999 te [plaats A] . Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats 2] ,
- [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats 2] en
- [kind 3] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats 2] .
Ouderschapsplan
Ten aanzien van de zorgregeling
2.3.
Partijen zijn bij een mediator geweest en hebben daar afspraken gemaakt over zaken die in een ouderschapsplan geregeld moeten worden. Op 1 maart 2021 hebben zij een ouderschapsplan ondertekend. Het ouderschapsplan bevindt zich bij de stukken. In het ouderschapsplan staat dat de mediator op 16 december 2020 met de kinderen heeft gesproken en dat de kinderen inzage mogen hebben in het ouderschapsplan als zij een daarbij passende leeftijd hebben. Partijen hebben afgesproken dat de kinderen op het adres van de vrouw staan ingeschreven en dat zij door de week (met uitzondering van de vakanties altijd bij de vrouw verblijven) en dat zij twee van de drie weekenden van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven. Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij overeenkomstig deze afspraken uitvoering gegeven aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.4.
[kind 1] en [kind 2] hebben in hun gesprek met de rechter aangegeven dat zij niet zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan en dat zij het niet eens zijn met de zorgregeling. Zij willen liever een weekend per veertien dagen naar de man. Als reden hiervoor hebben zij gegeven dat daar (vaker) ruzies zijn, en dat zij de stemverheffing waarmee de man kan praten hen een onveilig gevoel geeft en zij daardoor niet goed voor hun mening durven uit te komen. Bij [kind 1] heeft dit ertoe geleid dat hij de laatste twee keer niet is meegegaan naar de man.
2.5.
Ter zitting is gebleken dat in verband met het incident dat is voorgevallen waardoor [kind 1] niet meer naar de man wil, Veilig Thuis is betrokken. Ook is gebleken dat hulpverlening van het Jeugd Expertise Team (JET) van de gemeente Leeuwarden is ingeschakeld.
2.6.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de kinderen zich verzetten tegen de afgesproken regeling, de afgesproken regeling niet in het belang van de kinderen is. Zij meent dat dit aanleiding is om het ouderschapsplan niet aan deze beschikking te hechten.
2.7.
De man is van mening dat partijen de afspraken weloverwogen hebben gemaakt, omdat zij deze in het belang van de kinderen achtten. [kind 1] en [kind 2] hebben natuurlijk wel een leeftijd dat er soepel mee omgegaan moet worden en dat doet hij ook.
2.8.
De rechtbank stelt vast dat partijen afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling. Dit is ook hun ouderlijke verantwoordelijkheid. Voorts stelt zij vast dat partijen uitvoering geven aan de zorgregeling zoals deze is overeengekomen. [kind 1] is de laatste twee keer niet mee geweest naar de man, maar hij heeft op zichzelf geen bezwaar tegen contact met de man. Hij wil alleen niet zo vaak naar de man. Dit laatste geldt ook voor [kind 2] . De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de vrouw er niet alles aan doet om de kinderen conform de afspraken naar de man te laten gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de zorgregeling, zoals afgesproken, niet kan worden uitgevoerd. Echter voor de bestendigheid van de zorgregeling acht de rechtbank het aan te bevelen dat de man en de kinderen -met een derde erbij- met elkaar in gesprek gaan. Er moet tussen hen het een en ander uitgesproken worden. De kinderen moeten zich veilig kunnen voelen bij de man. De man zal de kinderen erkenning moeten geven voor hun beleving dat zijn stemverheffingen hen een onveilig gevoel geven. De rechtbank overweegt dat dit opgepakt zou kunnen worden vanuit het JET. Voorts overweegt de rechtbank dat de kinderen een puberleeftijd hebben bereikt waarbij het niet ongebruikelijk is dat zij op bepaalde punten botsen met hun ouders.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
2.9.
Partijen hebben in het ouderschapsplan ook afspraken gemaakt over de bijdrage die de man aan de vrouw zal betalen in de kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen, te weten € 127,- per maand ten behoeve van [kind 1] en een gelijke bijdrage voor [kind 2] en voor [kind 3] een bijdrage van € 114,- per maand (in totaal dus € 368,- per maand). Partijen hebben deze afspraken met hulp van de mediator gemaakt, die daarvoor een rekentool van de Raad voor de Rechtsbijstand heeft gebruik.
2.10.
De vrouw heeft gesteld dat de berekening van de mediator niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. Ten eerste is daarbij uitgegaan van het verzamelinkomen van partijen in 2018 en 2019 en ten tweede heeft de man in 2021 nieuw werk aanvaard. Uitgegaan moet worden van zijn actuele inkomen.
2.11.
De man heeft gesteld dat de berekening van de mediator voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het is de rekentool van de Raad voor de Rechtsbijstand. Bij de vaststelling van de bijdrage wordt uitgegaan van een bandbreedte waarin de bijdrage zou moeten vallen en dat is geval. Hij heeft inderdaad nieuw werk via een detacheringsbureau. Zij inkomen wisselt per maand en hij heeft geen 13e maand meer. De man is van mening dat zijn huidige inkomen ongeveer gelijk is aan zijn eerdere inkomen.
2.12.
De rechtbank overweegt dat de door de mediator gebruikte rekentool mogelijk niet op alle punten precies aansluit bij de aanbevelingen van de Expertgroep. Dit betekent niet dat het gebruik van de rekentool automatisch leidt tot een uitkomst die in strijd is met de wettelijke maatstaven. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, tegenover de betwisting door de man, onvoldoende heeft gesteld op welke punten de berekening niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. De rechtbank volgt de stelling van de vrouw niet dat de afspraak over de kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
2.13.
Ook de stelling dat de omstandigheden nadien zijn gewijzigd, in die zin dat het inkomen van de man zou zijn toegenomen, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd tegenover de betwisting van de man. De man heeft gesteld dat hij wisselende inkomsten zal hebben op basis van de detachering. Het is zijn doel om bij een inlener in vaste dienst te komen. De rechtbank overweegt dat op voorhand geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat het salarisverschil heel groot is. Achteraf kan geconcludeerd worden dat het inkomen van de man in 2021 hoger is dan in 2020. Partijen zullen te zijner tijd, indien nodig met hulp van hun advocaten, moeten bespreken of het inkomen van de man hoger is en wat hiervan het gevolg moet zijn.
2.14.
Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat partijen gehouden kunnen worden aan de door hen gemaakte afspraken in het getekende ouderschapsplan, afspraken die nog maar een paar maanden oud zijn. De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek van de man bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
2.15.
Het voorwaardelijk verzoek van de vrouw onder III., voor zover het partijen niet is gelukt een ouderschapsplan op te stellen, komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
De echtscheiding
2.16.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.17.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.18.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
De woning
2.19.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
2.20.
De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
2.21.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats A] op [huwelijksdag] 1999;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan, door partijen getekend op 1 maart 2021, deel uitmaakt van deze beschikking;
3.3.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [woning] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van de echtscheiding;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.T. Kooistra, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 14 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.
fn: 679