ECLI:NL:RBNNE:2021:2841

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
18/036600-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor verkeersdelict met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 29 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1998, heeft op 1 juli 2020 te Wolsum een fietser, genaamd [slachtoffer], aangereden, waardoor deze is overleden op 4 juli 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een grote inschattingsfout heeft gemaakt en aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door met een uitstekende lading te rijden en een fietser in te halen zonder voldoende ruimte te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank overweegt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat hij schuldbewust is. De rechtbank heeft de ernst van de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer meegewogen in de strafmaat. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/036600-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 juli 2020, te/nabij Wolsum, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto, merk Volkswagen met daarachter gekoppeld een aanhangwagen, daarmede rijdende over de weg, de Nijewei, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl er sprake was van een smalle rijbaan met achterstallig onderhoud en/of terwijl er een stevige wind waaide en/of terwijl de door verdachte op de aanhangwagen meegevoerde lading aan de rechterzijde uitstak buiten de rand van de aanhanger, een fietser, genaamd [slachtoffer] , in te halen, althans voorbij te rijden, zonder daarbij voldoende naar links uit te wijken, waardoor/waarbij genoemde [slachtoffer] werd geraakt door de uitstekend lading en ten val werd gebracht/is gekomen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood, althans zodanig letsel heeft bekomen dat hij op 4 juli 2020 is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2020, te/nabij Wolsum, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân als bestuurder van een voertuig, te weten een bedrijfsauto, merk Volkswagen met daarachter gekoppeld een aanhanger, daarmee rijdende op de weg Nijewei,
terwijl er sprake was van een smalle rijbaan met achterstallig onderhoud en/of terwijl er een stevige wind waaide en/of terwijl de door verdachte op de aanhangwagen meegevoerde lading aan de rechterzijde uitstak buiten de rand van de aanhanger,
een fietser, genaamd [slachtoffer] , heeft ingehaald, althans voorbij is gereden, zonder daarbij voldoende naar links uit te wijken,
waardoor genoemde [slachtoffer] werd geraakt door de uitstekend lading en ten val werd gebracht/is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het rapport van de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) en het schouwverslag blijkt dat het ongeval en het overlijden van het slachtoffer te wijten is aan de gedragingen van verdachte. Verdachte heeft op 1 juli 2020 gereden met een uitstekende lading. Deze lading stak volgens de verklaring van verdachte, direct bij het laden al uit over de rand van de oplegger. Verdachte heeft ook verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer enigszins slingerde. Desalniettemin heeft hij de beslissing genomen om het slachtoffer in te halen waarbij deze in aanraking is gekomen met de uitstekende lading, ten val is gekomen en ernstig hoofd- en hersenletsel heeft opgelopen. Hieraan is het slachtoffer enkele dagen later overleden. Gelet op het voorgaande is er sprake van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ontstaan van het ongeval en ook tussen de aanrijding en de dood van het slachtoffer. De verkeersgedragingen van verdachte zijn dusdanig ernstig dat verdachte schuld heeft aan het ongeval, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden door zijn rijgedrag niet in overeenstemming te brengen met de breedte van zijn lading en de specifieke weg-, verkeers- en weersomstandigheden ter plaatse.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat gelet op het rapport van de VOA, de verklaringen van verdachte en de bijrijder op zich en afzonderlijk, grove schuld niet aantoonbaar is. Ten aanzien van de vraag of verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld door het slachtoffer en zijn vrouw links in te halen, terwijl sprake was van een slecht onderhouden weg, een harde zijwind en een overstekende lading, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld. Ook geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
Uit het dossier en de behandeling ter zitting volgt dat verdachte op 1 juli 2020 als bestuurder van een bedrijfsauto met een aanhangwagen op de Nijewei bij Wolsum reed. De aanhangwagen had de maximaal wettelijk toegestane breedte van 2.55 meter. Op de aanhangwagen lag een lege mestzak. Deze stak over de rand van de oplegger.
Vóór verdachte fietste in dezelfde rijrichting een echtpaar achter elkaar. Verdachte heeft hen - zonder een signaal te geven dat hij zou passeren - links ingehaald, waarna de achterste fietser als eerste door de mestzak werd geraakt. Deze is hierdoor ten val gekomen [2] en heeft daardoor ernstig hoofd-/hersenletsel opgelopen. Aan dit letsel is hij op 4 juli 2020 overleden. [3] Ook de voorste fietser, de echtgenote van het slachtoffer, is geraakt door de lading op de aanhanger. Zij is niet ten val gekomen. [4]
De rechtbank leidt uit het rapport van de VOA [5] -onder meer- het volgende af.
De aanhangwagen was ten tijde van het ongeval beladen met een opvouwbaar mestbassin. Deze was vastgezet met twee spanbanden. De massa van de lading bedroeg naar schatting ca 1500 kg. De aanhangwagen was inclusief de (niet ondeelbare) lading ongeveer 3.35 meter breed in plaats van de toegestane 2.55 meter. De lading stak aan de rechterzijde van de aanhangwagen circa 0.51 meter buiten de aanhanger uit [6] . Het ongeval heeft plaatsgevonden op een (nagenoeg) recht weggedeelte van de Nijewei, een ongeveer 3.3 meter brede verharde weg. Aan beide kanten van de weg lag een strook grasstenen van circa 0.4 meter breed, gevolgd door een anderhalve meter brede berm en een sloot. Uit de reconstructie van de plaats op de weg waar de voertuigen zich bevonden toen zij elkaar raakten, blijkt dat de voor de fietsers beschikbare vrije rijbaan breedte tussen minimaal 0.87 meter en maximaal 1.32 meter moet hebben gelegen [7] . Van een vrije rijbaan van 1.32 meter is sprake indien verdachte met de linkerwielen van zijn bedrijfsauto in de berm tegen de strook grasstenen aan zou hebben gereden. Bij een ongevalsanalyse wordt normaliter aangenomen dat een fietser minimaal een breedte van één meter nodig heeft om zich voort te bewegen.
Er stond ten tijde van het ongeval een stevige tot harde zuidwestenwind, kracht 5 à 6.
Op de lading aan de rechterzijde zijn veegsporen aangetroffen. Ook werden veegsporen op de fiets en op de jas van het slachtoffer aangetroffen. Uit de gehouden reconstructie blijkt dat foto 25 de meest waarschijnlijke posities van (het voertuig van) verdachte en het slachtoffer op het moment van aanraking weergeeft, gelet op de omstandigheid dat de veeg-/afwrijfsporen op de lading hierbij qua kleur, afmeting en vorm vrijwel geheel overeenkomen met de aangetroffen sporen op de linker achterzijde van de bagagedrager en de achter reflector van de fiets. Verder blijkt dat het aangetroffen veegspoor op de lading qua vorm, kleur en positie grote overeenkomsten vertonen met de later op de jas van het slachtoffer aangetroffen sporen.
Verdachte heeft bij de politie [8] en ter zitting verklaard dat
  • i) hij ervaring heeft met het laden van en het rijden met mestzakken;
  • ii) hij wist dat ze tijdens het transport iets uit gaan zakken;
  • iii) hij direct na het laden heeft gezien dat de mestzak in de breedte een beetje over de aanhangwagen uitstak;
  • iv) hij de Nijewei kent en weet dat deze smal is en een slecht wegdek heeft;
  • v) hij heeft gezien dat de fietsers op het asfalt bleven rijden;
  • vi) de achterste fietser een beetje slingerde en dacht dat dit door de harde wind kwam die haaks op hun rijrichting stond.
Omdat verdachte de fietsers in wilde halen, heeft hij zijn snelheid aangepast en is hij naar links uitgeweken, waarbij hij uiterst links op de grasstenen is gaan rijden. Verdachte heeft er niet voor gekozen om in de berm te gaan rijden, een (geluids-)signaal af te geven voordat hij inhaalde of achter de fietsers te blijven tot een punt waar meer ruimte zou bestaan om in te halen. [9]
Verdachte heeft op een smalle weg een (vanwege de harde wind) slingerende fietser ingehaald met een aanhangwagen die aan de rechterzijde 51 centimeter uitstak buiten de wettelijk toegestane maximumbreedte. De voor de fietsers resterende vrije rijbaan is daarbij in ieder geval kleiner geweest dan 1.32 meter, omdat verdachte met de bedrijfsauto uiterst links, maar nog op de strook grasstenen heeft gereden. Verdachte had moeten zien dat in die situatie inhalen niet goed mogelijk was. Door desondanks in te halen heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2020 te Wolsum, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto, merk Volkswagen met daarachter gekoppeld een aanhangwagen, daarmede rijdende over de weg, de Nijewei, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl er sprake was van een smalle rijbaan, er een stevige wind waaide en de door verdachte op de aanhangwagen meegevoerde lading aan de rechterzijde uitstak buiten de rand van de aanhanger, een fietser, genaamd [slachtoffer] , in te halen, zonder daarbij voldoende naar links uit te wijken, waardoor genoemde [slachtoffer] werd geraakt door de uitstekend lading en ten val werd gebracht, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat hij op 4 juli 2020 is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht er bij de strafmaat rekening mee te houden dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. De raadsman acht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf passend. Ten aanzien van een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte ZZP’er in de agrarische sector is en jaarlijks 100.000 kilometer rijdt. Zonder rijbewijs heeft verdachte geen inkomen meer. De raadsman verzoekt de rechtbank in het geval van een ontzegging van de rijbevoegdheid deze voorwaardelijk op te leggen. Tot slot heeft de raadsman verzocht geen bijzondere voorwaarden hieraan te verbinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als bestuurder van een bedrijfsauto met geladen aanhanger een verkeersongeval veroorzaakt, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft een grote inschattingsfout gemaakt. Door het handelen van verdachte is aan de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht nu zij hun dierbare echtgenoot en (groot-)vader, die nog midden in het leven stond, moeten missen. Oplegging van een straf, in welke vorm of omvang dan ook, zal dit leed niet ongedaan kunnen maken. De gevolgen zijn onomkeerbaar. Anderzijds dient niet uit het oog verloren te worden dat verdachte dit noodlottige gevolg evenmin heeft gewild.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, ook niet voor overtredingen in het verkeer. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte werkzaam is als ZZP’er in de agrarische sector. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk.
Uit het reclasseringsrapport en ter zitting is gebleken dat verdachte schuldbewust is, nog dagelijks bezig is met het gebeuren en contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Hij heeft aangegeven dat hij vindt dat hij de verkeerde keuze heeft gemaakt en er alles aan wil doen om te voorkomen dat hij opnieuw in een dergelijke situatie belandt. Dat verdachte hiermee verantwoordelijkheid heeft genomen voor de gevolgen van zijn handelen, weegt de rechtbank in straf verminderende zin mee bij het bepalen van een passende straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden is en zal deze straffen opleggen. De rechtbank ziet, anders dan door de reclassering geadviseerd geen aanleiding om aan de voorwaardelijke rijontzegging de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en het meewerken aan een ambulante behandeling op te leggen. De rechtbank heeft hierbij gelet op het strafblad van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en zijn houding ter zitting.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van primair ten laste gelegde feit voorts:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen- bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd
van twaalf maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. de Groot, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2021.
Mr. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van ambtsedige processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal 2020176007, opgemaakt door Politie Noord-Nederland, van 15 december 2020, doorgenummerd 1 tot en met 106. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring verdachte ter zitting.
3.Het schouwverslag van 4 juli 2020, opgesteld door T. van Mesdag, forensische schouwarts FMG.
4.Pagina 28 e.v.
5.Pagina 49 e.v.
6.Gemeten op de plaats van het ongeval en nogmaals later bij het voertuigonderzoek waarbij geen noemenswaardige maatafwijkingen werden geconstateerd, zie p. 58.
7.Pagina 60.
8.Pagina 94 e.v. en 97 e.v.
9.De verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2021.